Afdrukken
Hits: 29844

Vakantieperikelen van Marjanne en Albert. 16

Zeebrugge – Breskens.

19-06-'07

Vandaag gaan we naar “Bresjens”, een afstand van lik me vessie.
We hebben lekker uitgeslapen, op ons gemak ontbeten en daarna op de fiets inkopen gedaan.
Vanwege het tij wil ik niet voor half drie buiten zijn, zodat straks we met de stroom in de kont richting Westerschelde kunnen kachelen.
Om 14:10 gooien we los en varen de vissershaven uit.
In de zeehaven neem ik weer de nodige foto’s.

De “Prinses Danea” uit Madeira.


We melden ons bij de verkeerscentrale als uitvarend jachtje.
‘Wat is uw positie?’
‘We varen nu voor het 2e Militaire Dok langs.’
‘Ja ik zie u, blijft u wachten bij de Z7 boei, de “Talbot” loopt nu binnen en gaat voor u langs naar de Zeesluis.’
Verrek, hij kan mij zien, dwars door alles heen terwijl ik hem niet zie?
In Batman oogjes geloof ik niet, dus hou ik het maar op moderne techniek.
Ik kijk om me heen, inderdaad, daar staat een radarscanner, helemaal op het end van de Leopold II Kaai.
We wachten af. Daar nadert een rood gevaarte, met een opbouw als een vliegtuighangaar.
Mooi is anders.


De signaallichten geven ons vrijbaan en terwijl wij weer opstomen, verdwijnt het rooie geval in de richting van de “Piere Vandamme Zeesluis”.


Blauwe kranen en blauwe schepen met een bemanning die, al dan niet vrijwillig, lid van de blauwe knoop is.
Zou de directie van Maersk shipping zelf ook alleen maar Spa Blauw drinken?


Zonder verder oponthoud varen we de pieren uit.
Het is druk op straat, de Wielingen lijkt de A 10 wel, ik ben blij dat ik al aan SB zit en dat zooitje haastvogels niet hoef te kruisen.


We naderen “Bresjens”, hier ben ik al heel wat keertjes voorbij gevaren maar dit wordt de eerste keer dat ik hier binnenloop.
Hier woonde een schipper waarbij ik gevaren heb op de “Arca”, een ankerbehandelingvaartuig bij de Oosterscheldewerken.
Krijg nou alles, in geen jaren kon ik op zijn naam komen en nu, eensklaps, weet ik het weer.
Het is, Kees van de Minnen, die moet onderhand ook al in de zeventig zijn.
Ik ga niet naar hem opzoek, maar het zou best leuk zijn als ik hem toevallig tegen het lijf loop.
Terwijl ik de zeilen strijk start Marjanne de motor.
Ik haal de trossen tevoorschijn en hang de fenders op.
De sleeplijn van de rubberboot kort ik zover op dat deze, bij het manoeuvreren, niet in de schroef kan komen.
Zo, daar is de ingang, even de jachthaven oproepen voor een plekkie voor de nacht.
Het is 17:25, we meren af en zetten de piepers op.
Dat was maar een kort tripje, drie uur en vijftien minuten, het lijkt wel pleziervaart.


We hebben lekker gegeten, daarna de havenmeester betaald en gaan nu nog even een avondwandelingetje maken langs de haven, niet vermoedend, dat het laatste deel van de wandeling weer een aardig verhaal zal opleveren.

Daar bij die muur zien we een “kunstwerk”, het is een groot portret van een ouwe visser, op canvas in een metalen frame.
Een mooie kop, maar of dit plaatje hem vaste verkering zal bezorgen???


Een viskotter vaart uit, op de achtergrond ligt Vlissingen.


Er liggen niet veel kotters binnen, een paar ouwetjes en één modernere, de rest zit op zee en komt donderdag of vrijdag weer binnen.

Kijk dat is aardig. Nu nog een kruik wijn aan de linkerkant en je hebt een compleet bijbels stilleven.


Een leuk hoekje van de haven.


Há, daar ligt de reddingboot, een mooi en stoer exemplaar.


De “Alcyon”, een sleepboot die, met zijn slikploeg, havens en geulen op diepte houdt.


Wanneer de volle ebstroom loopt, sleept hij zijn ploeg over de bodem en brengt daarmee het slik aan het zweven, zodat de stroom de slikdeeltjes mee naar zee kan nemen.


Kijk, daar ligt het bootje van mijn werkeloze broer die in de bijstand zit.


De “Albatros” Een hopperzuigertje.


Een timmerwerkplaats, waar ze o.a. een oude sloep restaureren.


Aan de haven hoor je altijd wel van allerlei verhalen, bijvoorbeeld over deze hopper.


Het schijnt dat het oorspronkelijk een Duits schip was, waar op ze op een goeie nacht dachten:’Kom, laten we even die afgewerkte olie overboord pompen, het is nu toch donker, geen mens die het ziet.’
Maar helaas, er vloog een leuk klein vliegtuigje boven de Noordzee dat, uitgerust met moderne opsporingsapparatuur, de boosdoener betrapte.
Het gevolg was dat het schip bij binnenkomst aan de ketting werd gelegd en behalve de boete, ook de opruimingskosten aan zijn kont kreeg.
Het geld werd nooit betaald, dus kreeg het schip, na een lange tijd te zijn opgelegd, uiteindelijk een andere eigenaar.


Een stukje voorbij de “Interballast I” ligt nog een hoppertje, de “Inai Kesuma”.


Een vreemde naam, ik wordt nieuwsgierig naar wat voor thuishaven er op de kont staat.
We wandelen richting achterschip en zien daar iemand over de verschansing leunen.
We raken aan de praat, het blijkt de machinist te zijn die in zijn dooie uppie aan boord zit en graag over zijn schip praat.


De machinist zit al zo’n vijftien jaar op deze hopper en kent het schip van haver tot gort.
Meestal voeren ze met drie man, soms ook met zijn tweeën maar nu zit hij alleen aanboord.
Hoewel hij machinist is, kan hij ook varen en baggeren als het zo uitkomt.
Dat hij verknocht is aan zijn scheepje blijkt uit de manier waarop hij er over praat, maar toch gaat hij er over een paar dagen voorgoed vanaf.
Waarom? Wel dat zit zo.

De eigenaar had meerdere schepen, waaronder deze.
Toen de eigenaar bij een ongeluk met een sportvliegtuig overleed, zette zijn vrouw de zaak voort.
Dat deed ze goed want alle schepen bleven aan het werk, niemand kreeg de zak en iedereen was happy.
Tot dat er kopers uit “de Oost” op de proppen komen en belangstelling vertonen voor enkele van deze schepen.
Het schip, waar deze man al zolang op vaart, wordt van onder zijn kont verkocht maar hij mag nog een tijdje aanboord blijven om, ironisch genoeg, de nieuwe bemanning in te werken.

Maar eerst moet er het nodige verbouwd worden, want in plaats van drie man, komt er nu vijftien man op te varen.
Ook wordt de bunkercapaciteit behoorlijk uitgebreid, want omdat het betreffende land met sommige landen in die regio niet zo goed overweg kan moeten ze, om de oversteek zonder bij bunkeren in een keer te maken, extra veel brandstof meenemen.

Over verbouwen gesproken, het schip is in het verleden verlengd maar dat heeft niet zo best uitgepakt, want met een beetje zeegang buigt en wringt het schip alle kanten uit.

Tijdens de verbouwing komt er ook een Engelse expert aanboord, om namens Lloyd’s een kijkje nemen.
Dat vinden de heren uit de Oost niet zo leuk, want voor het schip aan de grote reis mag beginnen, eist de verzekering nog heel wat aanpassingen als er dan ook nog iemand van de SI (scheepvaartinspectie) aanboord komt, zijn ze helemaal niet meer te troosten.
De navigatie en communicatie apparatuur moest grotendeels vervangen, dan wel uitgebreid worden.
En nog een kleinigheidje, de reddingsmiddelen voor een reisje van vijftien man over de oceaan moeten toch een tikkie uitgebreider zijn, dan voor drie man in coastal waters.
Al met al een wel heel duur eisenpakket, waar de heren uit de Oost heel verdrietig van worden.
‘Dat kan anders’, denken de heren en laten een paar lieve oosterse meisjes invliegen, zogezegd als middel tegen kouwe voeten.
Helaas de expert en de man van de SI zijn “not amused”, dus de arme wichten staan de volgende dag alweer op Schiphol.
Wel worden er op het schip opeens nog veel meer dingen gevonden die nodig gerepareerd dan wel versterkt of vervangen dienen te worden.
Na een wel heel kostbare werfbeurt, wordt het schip naar Breskens gebracht en komt de nieuwe bemanning aanboord.
Dat het Moslims zijn maakt de machinist niets uit, vrijheid blijheid nietwaar?
Iets minder leuk vindt hij het dat ze meteen de ijskast leegmaken.
Daar gaan zijn eieren, pakkie melk, de boter, de kaas, de worst en zelfs zijn bier, alles in de vuilcontainer aan de wal.
Daarna word er bij de vloedlijn een emmer grond, zeg maar modder, gehaald om de ijskast ritueel te reinigen.
Ook alle matrassen en beddengoed gaan in de container.
Onze machinist is woest, ze hadden met hun poten van zijn eigendommen af moeten blijven.
De volgende weken moet de ijskast iedere dag weer “gereinigd” worden, want de machinist legt er iedere dag een plakje worst in.
Ja, wat wil je het is al vijftien jaar lang zíjn bootje en zolang híj nog aanboord zit blijft dat ook zo.
In de tussentijd moet hij die lui wegwijs maken in de machinekamer, op de brug en vooral met het baggergebeuren.
De heren hebben nog nooit een hopperzuiger van dichtbij gezien, laat staan dat ze ook maar iets van het werken ermee afweten.
Hij moet ze ook leren varen maar dat verdomt hij, met dat zooitje gaat hij niet naar buiten.
Hij zet een paar extra trossen uit, ze moeten eerst maar eens, voor de wal liggend, wat oefenen.
Wanneer hij de eerste aanwijzingen wil geven wordt hem de mond gesnoerd door de Kapitein, want die heeft een mooi uniform met veel goud en de machinist, in zijn vuile overal, kan hem niets meer leren.
Onder de bewonderende blikken van de voltallige bemanning, pakt de gezagvoerder het bedieningshandel van de motor, trekt een gezicht als een stoere zeeheld en drukt het handel naar “langzaam vooruit”.
Er gebeurt niets!
De stoere uitdrukking verdwijnt en gaat via verbazing over in woede.
Ruw rukt hij het handel naar “vollekracht vooruit” maar weer gebeurt er helemaal niets.
Wat een afgang, dit is wat je noemt gezichtsverlies eerste klas, woest is de man!
Zijn bemanning wijst elkaar opeens op allerlei interessante dingen buiten de stuurhut en geeft de Kapitein alle ruimte.
Dan krijgt onze machinist alle woede over zich heen.
Niet alleen de motor is stuk, er deugt niets van het hele schip, die verdomde Hollanders hebben de zaak belazerd!
De machinist laat het allemaal langs zijn kouwe kleren afglijden en wacht tot de man buitenadem is.
Dan zegt hij, zo luid dat de hele bemanning het kan horen:’Ik weet niet hoe dat bij jullie gaat, maar hier in Holland starten we, voor we gaan manoeuvreren, toch eerst even de motor.’
Het gezichtsverlies is compleet, met het schuim op zijn mond rent het gezag de brug af, een doodsbange bemanning en een tevreden grijnzende machinist achterlatend.

Ik zie, behalve de machinist, niemand anders aan boord en vraag hem of die lui nu al liggen te meuren?
‘Nee, zolang de nieuwe matrassen en beddengoed nog niet zijn gearriveerd, slapen die gasten aan de wal en heb ik mijn bootje nog even voor mijzelf.’
Hij vervolgt:’Ik verheug me al op hun vertrek.’
Ik kijk hem vragend aan?
Hij zegt:’Ik ga er voor zorgen dat ze me niet zullen vergeten. Ik heb bij de slager een bestelling gedaan. Straks bij vertrek, ligt er in iedere kooi een lekker varkenspootje en in de ijskast, een dikke vette varkenskop.’

Login om te antwoorden