Vuistregels voor zeilers

Uit ZeilersWiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Onderstaande vuistregels zijn precies wat de naam zegt: vuistregels. Dat wil zeggen, ze kunnen goed van pas komen, maar alleen als je dat met verstand doet. Sommigen bevatten halve waarheden, en er zijn er bij die meer tot het 'visserslatijn' gerekend moeten worden. Garantie tot de boeggolf dus!

Over snelheden

  • Voor de gemiddelde snelheid bij lange, meerdaagse oversteken is 0.8x de wortel van de waterlijnlengte in voeten een aardige vuistregel

Het schatten van afstanden

  • Gezien vanuit de kuip (2 tot 3 meter boven het wateroppervlak) ligt de zichtbare horizon op circa 3 tot 4 NM ver weg
  • Als je de boeggolf van een vrachtschip aan de horizon kunt zien ben je daar ongeveer 2,5 NM vandaan.
  • Als je de gehele romp van een ander jacht kunt zien aan de horizon is dat ook ongeveer 2,5 NM ver weg.
  • een redelijk grote ton wordt zichtbaar bij daglicht op een afstand van ongeveer 2 NM.
  • Als je in daglicht de kleuren van een redelijk grote ton kunt onderscheiden is deze ton ongeveer één mijl van je verwijderd.
  • Een verlichte ton wordt 's nachts op 2 tot 3 NM zichtbaar.
  • Op ongeveer 200 meter afstand is de reflectie van het licht van een ton zichtbaar op het wateroppervlak van de zee.
  • Een mens wordt zichtbaar als een zwart streepje op ongeveer 0,5 NM, het bewegen van armen en benen op ca 400 meter en gezichten op ongeveer 250 meter.
  • Een strand kan je zien op ongeveer 4NM
  • Individuele bomen zijn zichtbaar op ongeveer één NM
  • De ramen van huizen zijn zichtbaar op ongeveer 2 NM
  • Je kunt een vuurtoren meestal zien op een afstand van 7 tot 8 NM
  • als je het tekstbord op de gele meetpaal bij IJmuiden kan lezen ben je er te dicht bij.

Over andere boten

  • Een boot die ten opzichte van vaste objecten (op de wal of in het water) achteruit gaat, gaat achter je langs, een boot die vóóruit gaat, ten opzichte van vaste objecten voor je langs. Op zee vaste objecten vaak moeilijk te vinden. In dat geval kan met een peilkompas een peiling op het ander schip worden genomen. Als blijft peilen en de peiling blijft gelijk, dan bestaat gevaar voor aanvaring. Loopt de peiling terug, dan gaat het schip voor je langs. Loopt het aantal graden op dan gaat het schip achterlangs.
  • Als twee jachten opkruisen en het andere jacht gaat vóór je langs: Als het jacht, gezien vanuit de positie van de stuurman, achter je genua vandaan komt en er zit minder dan één scheepslengte tussen, dan moet je afvallen om een botsing te voorkomen. Zit er één of meer scheepslengtes tussen, dan ga je er veilig achterlangs.
  • In het donker kan aanvaring dreigen als de navigatielichten van het andere schip in niet in kleur overeen komen met de navigatielichten van jezelf, dus een rood licht dat je aan bakboord ziet kan geen aanvaringskoers hebben, een groen licht aan bakboord zien betekent opletten, het schip kan een aanvaringskoers hebben.

Over zeilvoering

  • Het beste moment om te reven is als je er voor het eerst aan denkt.

Over roerontwerp

  • Het oppervlak (zijaanzicht) van het roerblad moet 1,2 - 1,4% van het aandewindse zeiloppervlak bedragen (1,3% lijkt meestal goed uit te pakken)
  • Het balansdeel van het roerblad dient 17-18% van het totale oppervlak te bedragen
  • De roerkoning dient door te lopen tot driekwart van de hoogte van het roerblad
  • De doorsnede van het roerblad van een toerzeilboot dient het NACA0015 profiel te hebben (lagere profielen, b.v. 0012, zijn dunner maar zijn veel minder vergevingsgezind, ze overtrekken sneller)

Over Getij

  • De 1/12 regel:

Voor de snelheid waarmee het water stijgt of daalt is er de 1/12-regel. Uitgaande van een verloop tussen LW en HW van zes uur werkt deze vuistregel als volgt;

Het eerste uur stijgt/daalt het water met 1/12 van het totaal.

Het tweede uur stijgt/daalt het water met 2/12 van het totaal.

Het derde uur stijgt/daalt het water met 3/12 van het totaal.

Het vierde uur stijgt daalt het water met 3/12 van het totaal.

Het vijfde uur stijgt/daalt het water met 2/12 van het totaal.

Het zesde uur stijgt/daalt het water met 1/12 van het totaal.

  • 1/7 regel:

Omdat de tijd tussen springtij en doodtij 7 dagen bedraagt kunnen we voor de tussenliggende dagen de waarde voor hoogwater en laagwater berekenen met de 1/7 regel. Dmv. interpoleren. We gaan er hierbij vanuit dat de waterstand gelijkmatig elke dag wat hoger of lager is als de voorgaande dag.

Over draaddikte

4A per mm2 = 25mm2 bij 90A voor continue.

6A per mm2 voor af en toe