Half oktober. Er zijn nog maar enkele boten op het water. Toch houdt het goede weer aan; overdag is het net hoogzomer. Als we in een baai voor anker liggen, komen er ’s middags enkele Franse bootjes naast liggen. Voor “un petit Ricard” als aperitief, gevolgd door een copieuze maaltijd waarbij de gesprekken steeds geanimeerder worden bij het toenemen van het aantal genuttigde glaasjes rosé of rode wijn. Hoe ze nadien hun haven terugvinden, laat staan deftig aanmeren, is me een raadsel; zal de macht der gewoonte zijn.
Het is altijd even je hart vasthouden als de baai voller en voller komt te liggen. Schippers draaien de baai in, vrouwen in bikini aan de ankerlier, mannen met bloot bovenlijf en dikke pensen wild gesticulerend aanwijzingen gevend waar en hoe zij hun belangrijke taak moeten volbrengen. De boten varen naar je toe en veel te dichtbij gooien ze hun anker overboord, ineens gevolgd door alle ketting die ze hebben. Ik stel me een versmacht en bedolven anker voor op de zeebodem. Slechts een enkele keer is er iemand die het anker ook effectief intrekt. Meer dan eens moet ik gebaren dat dit toch echt wel te dichtbij is. Dan krijgen we eerst een verbouwereerde blik en in onvervalste Franse stijl opgeheven armen, maar als daarna de wind hun boot bijna op de onze zet, krijgt de vrouw die zich net comfortabel geïnstalleerd heeft in de kuip een reeks commando’s die nooit allemaal tegelijk uit te voeren zijn, maar te horen aan het stemvolume wel allemaal tegelijk uitgevoerd moeten worden. Na een tweede poging liggen ze ver genoeg, wordt de drankvoorraad meermaals aangesproken en klinken ze op hun geslaagde onderneming. Drie uur later vertellen ratelende kettingen ons dat de rust weldra zal terugkeren, want geen enkele boot blijft liggen voor de nacht. Met een zucht beginnen wij aan het avondaperitief.
We hebben nog geen internet aan boord en het weerbericht is alweer drie dagen oud. De Navtex braakt regelmatig wat uit waardoor we wel een globaal beeld hebben. Het wordt kwakkelweer. Het volgende eiland waar we naar gaan mikken is Ile de Porquerolle, aan Hyères. Bij het vertrek staat er geen wind en is het nog bakken in de zon. De motor dreunt weer in onze oren. Een snelle motorboot haalt ons in en doet teken trager te varen: douane. Ze zijn erg vriendelijk, komen niet aan boord, maar controleren wel onze papieren die met een groot schepnet van boot verwisselen.
Pas na het ronden van Cap Sicié kunnen de zeilen omhoog. En dan gaat het ineens vlot ook! We vliegen met een 5’je langs de mooie kust en houden de donkere, dichttrekkende wolken boven ons in de gaten. Niet veel later sukkelen we in een wolkbreuk die alle zicht ontneemt. De wind neemt toe tot 7 bft en draait naar de verkeerde hoek. We kruisen op tegen de steeds toenemende golven en deining en omdat het er niet naar uitziet dat het weer gaat veranderen, verleggen we onze koers een beetje en lopen Saint-Mandrier-sur-Mer aan, een van de havens rond Toulon. In de baai liggen nogal wat oorlogsboten.
Voor het eerst meren we aan met pendilles (mediterraans aanmeren), een wapenfeit dat niet zonder slag of stoot mogelijk is! Zit de wind netjes op de boeg of de kont dan wil het nog wel lukken. Van zodra er meer dan 3 bft dwars op het schip staat… enfin, een heel gedoe. Als we met de boeg naar de kant zouden aanmeren, dan kunnen we bijna niet afstappen: er zijn weinig mogelijkheden om de loopplank stabiel vast te maken en bovendien is het onbegonnen werk om de scheepshond in de armen dragend veilig op de kant te krijgen.
Het moet dus met de kont naar de kant. En dan begint het. De bijboot die aan drie lijntjes achter de boot hangt te dobberen wegens geen plaats op het dek, hangt nu vrolijk in de weg… In de kleine havenkom worden de lijntjes losgemaakt en het bootje naar de boeg gebracht waar het zoveel weerstand geeft tijdens het manoeuvreren dat het lijkt alsof je een walvis door het water sleurt. Je hebt stalen zenuwen nodig om te wachten tot de boeg begint te draaien en dan heb je achteraan echt niet veel ruimte meer over. Als je geluk hebt dan kan je een gaatje opvullen tussen twee boten: je komt dan klem te zitten met je fenders en hebt zo meer tijd om de pendille op te vissen, aan te halen en te beleggen. Anders moet je goed sturen, snel wezen en eigenlijk een grotere bemanning hebben, zo niet dan lig je langzij de kade voor je het weet.
De pendilles zitten vaak vast op de bodem, zijn begroeid met pokken en mossels waar je de handen aan openhaalt of ze zijn verschrikkelijk glibberig van de algen. En smerig dat je boot er van wordt! Bovendien hebben ze geen vaste kleurcode of lijndikte, kan het eerste stuk ketting zijn maar ook lijn, zitten er dikwijls knopen in die klemmen achter je klampen, gaan ze vaak van dun naar zeer dik zodat beleggen onmogelijk wordt of… is de pendille spoorloos verdwenen! Het is altijd weer even zoeken. Hulp van de kant kan je beter afwimpelen, want blijkbaar is er geen enkele logica in welke pendille je eerst moet nemen en kiezen de helpende havenmeesters steevast de andere kant dan die jij in gedachte hebt. Trouwens, meer dan het lijntje vasthouden doen ze niet en slechts na herhaaldelijk vragen om de achterlandvasten eerst aan te pakken zodat jij die kan beleggen, zullen ze in actie komen. Tegen dan is je hele manoeuvre al naar de knoppen en lig je onelegant dwars. Wij hebben reeds vroeg ontdekt dat wanneer de achterlandvasten eerst vastgemaakt zijn je gas naar voren kan geven om zo vrij te blijven van de kant met de boeg in de juiste richting. Je hebt dan meer tijd om de pendille op te halen en vast te maken… Nooit zijn we een havenmeester tegengekomen die ons daarin kon volgen. “Pendille! Pendille! Vite! Vite!” en wij dan maar met onze landvasten staan zwaaien en proberen die aan te geven…
Rondkijkend naar hoe anderen het er vanaf brengen, leert ons dat eigenlijk niemand het netjes doet. Meermaals wordt een buurboot stevig geramd of loopt de aankomende boot zijn zoveelste kap of schram op tegen de hoge betonnen kade. Het is dan ook niet verwonderlijk dat aan alle kanten mensen uit de kuip rechtveren om af te houden als je aankomt …. Wat het bij ons nog een bijkomend tintje geeft, is het feit dat onze scheepshond een helpende hand liever afbijt dan aanpakt en dit ook zeer luidruchtig laat horen! Terwijl mijn vrouw dit tracht tegen te gaan door naar de hond te grabbelen, probeer ik machteloos met een hand aan de helmstok en een hand met pikhaak overboord de pendille op te vissen. Wijdbeens en even wijdarmig voel ik langzaam maar zeker de boot door de wind draaien en het onweerstaanbare trekje van ons anker om steeds een ander anker op te zoeken zie ik met lede ogen aan. Achter mij hoor ik: “Pendille! Pendille! Vite! Vite!”. Ja man, wat denk je dat ik probeer? Mijn vrouw snelt naar voor om onze grote oranje balfender tussen de verliefde ankers te proppen, laat daarbij de hond los die prompt een hernieuwde aanval op de helpende handen inzet!
Niet echt onopgemerkt liggen we na een tijdje worstelen vast. Niemand die er achteraf iets van maakt: het is de normaalste zaak van de wereld dat je andere boten een duwtje geeft…. Ondertussen is de nood zo hoog dat onze hond niet langer kan wachten tot we de loopplank hebben uitgebracht en met een aanloopje neemt ze een sprong die nooit ver genoeg is om de kant te bereiken en met een luide plons komt ze tussen wal en schip terecht. Dat is het moment waarop onze zesjarige dochter begint te roepen: “Mama, papa, Jitse is in het water gevallen! Vlug! Vlug!” en wij, handen vol loopplank, toch nog een hand vrij proberen te maken om de wild om zich heen spartelende drenkeling, die wel zot is van water maar niet kan zwemmen, bij haar harnasje te grijpen en aan boord te hijsen. We hebben een groeiende voorliefde voor ankeren!
En dat doen we dan ook als we na twee dagen koers zetten naar Baie du Langoustier op Ile de Porquerolle. Azuurblauw water, zo helder dat we gemakkelijk de bodem 10 meter dieper kunnen bewonderen. De baai ligt lekker vol. Het is zondagmiddag en we zijn bij de laatste die er aankomen. Sommige boten liggen langszij achter één anker, andere zijn heel dicht bij de kust gekropen alhoewel dit normaal gezien verboden is; de eilanden liggen in een natuurreservaat. We mikken naar een gaatje waar ook nog een zandbodem is, varen er eerst een keertje rond om de diepte af te tasten en gooien het anker. Veel zwaairuimte hebben we niet en met een scoop van 1:2,5 trekken we het anker in.
Er heerst een gezellige drukte: nogal wat kuipen zijn afgeladen vol etende en drinkende mensen, enkele moedigen zwemmen naar het strand, anderen zijn aan het vissen. Wij volgen in alles hun voorbeeld en maken bovendien nog lange wandelingen op dit mooie, groene eiland. Roeiend in het bijbootje verkennen we de vele inhammen van de kust en kiezen een minibaaitje uit om te claimen. Van hieruit lijkt het of we volledig alleen zijn.
Mijn vrouw leert onze dochter snorkelen. Die vindt het allemaal wat te spannend en heeft dan ook snel door dat er een veel gemakkelijkere en veiligere manier is om van al dit moois te genieten, namelijk op de rug bij mama.
Pas laat gaan we terug naar de boot. De meeste zijn al vertrokken; morgen maandag, werkendag. Het besef dat dit voor ons niet is, doet een extra schepje op ons geluk. We nippen van een laatste glaasje in de kuip onder een fel gekleurde hemel.
Uiteindelijk blijft er nog één boot liggen en hebben we ruimte genoeg om ons te verleggen zodat we meer ketting kunnen steken. We zijn het achter anker slapen nog niet helemaal gewoon en houden dan ook van het gevoel rondom ruimte zat te hebben. ’s Nachts zetten we een ankeralarm dat geregeld afgaat bij winddraaiingen… Niet bevorderlijk voor het vertrouwen en de nachtrust. De range groter afstellen is zinloos, want dan zitten we op de kant vooraleer er een biepje te horen is. Er uit dan maar en op het dek gaan kijken naar de peilingen. Het is keer op keer loos alarm. Als ik voor de derde keer van het vochtige dek terug onder de warme dekens kruip en tracht de slaap te hervatten, laat de bijboot van zich horen door luidruchtig met zijn stalen beugel tegen de zwemtrap te tikken. Wat nu weer? Daar hadden we toch de oranje balfender tussen gestoken juist om dat tegen te gaan? Ik grom en kruip er weer maar eens uit. Waar is die balfender naartoe? De beste en meest gebruikte fender die we hebben! In het water zie ik hem niet drijven. Met onze sterke duiklamp speuren we het water af en als bij toeval weerkaatst de musketon aan de fender de lichtstraal, heel in de verte, dicht bij het land. Met een reddingsvest aan, lampje op het hoofd, roei ik naar de kant. Het is pikdonker en ik vind het reuzenspannend! Er staan wat golfjes, er staat wat wind, er liggen rotsen onder water verscholen.
Een uurtje later liggen we opnieuw onder de warme dekens. Slapen zit er niet meer in, daarvoor stroomt er wat teveel adrenaline door de aderen. Maar we hebben wel onze oranje bal terug! Morgen maar eens lekker niets doen…