Ik geef het toe: ik ben zo iemand die graag overal verstand van heeft. Hoe dat komt? Nou, vast iets met een licht ongelukkige jeugd ofzo, of een minderwaardigheidcomplex van hier tot Jericho? Voer voor psychologen, zoveel is zeker.
Nou wil ik op bepaalde onderdelen best toegeven dat ik het niet weet (quantummechanica, hét medicijn tegen kanker, de oorzaak van de eurocrisis of waarom de zon elke dag toch maar mooi weer opkomt ) maar meestal neem ik daarmee geen genoegen. Hoe werkt het, dat wil ik weten. Dat wordt nog een tandje erger als ik er last van krijg als ik iets niet weet. Ik hou er niet van als ik niet begrijp waarom de motor afslaat. Nou doet een diesel dat ook niet snel, tenzij je vergeet te tanken.
Op weg naar een wedstrijd voeren we eens bij het krieken van de dag over een uitgestorven Veerse Meer, toen Vriend Volvo er mee stopte. Nou had ik ‘tanken’ voor die ochtend nog op de planning staan, maar de haven waar ik dat van plan was bleek dus net iets te ver weg. Gelukkig was er een reserve Jerrycan aan boord, dus bijgieten was snel gebeurd. Omdat het nog windstil was (de ochtend was echt nog heel pril), was Dreft niet eens nodig. Na het tanken probeerden we de motor weer te starten, maar die deed niets. Wat er toen gebeurde was een combinatie van alle vooroordelen van mannen over Vrouwen En Techniek, ‘heel blond’ en het gewoon niet weten.
Allen aan boord hadden wel eens brommer gereden. Met een brommer kan het motortje ‘verzuipen’: iets met bougies die door teveel benzine niet meer vonken. Dat gegeven indachtig, gingen we dus na het bijvullen van de diesel en het tevergeefs proberen te starten maar even koffie zetten. Een uur en drie kopjes koffie verder deed de motor het nog steeds niet. Tijd om een monteur te bellen, die ons – nadat hij uitgelachen was – het fenomeen ‘ontluchtingspompje’ uitlegde. Met het schaamrood op de kaken voeren we vol gas verder: we hadden inmiddels door de vertraging aardig haast om op tijd bij de startlijn te raken. Van al die toeren raakte Vriend Volvo behoorlijk aan de drank, met als gevolg dat we tegen de avond, na het varen van een weinig succesvolle maar heel gezellige wedstrijd, weer zonder diesel zaten. Gelukkig is het een zeilboot en met een opschieter aanleggen lukte. De boot vol mannen die ons aanpakte doken meteen onder de trap: hier vielen draken te doden en prinsessen gered! Het kostte een paar biertjes om ze uit te leggen dat we wél koelwater hadden, geen verstopte filters en géén ontplofte motor, maar als ze een beetje diesel over hadden, dan graag?
Sindsdien wil ik het zelf kunnen; pech onderweg oplossen. Zonder voor schut te staan bij monteurs of willekeurige buurmannen. Dus werd het de hoogste tijd om eens mee te kijken bij een servicebeurt. Maar dat dan weer liever niet bij een ‘echte’ monteur, die in het voorjaar wel wat beters te doen heeft dan de domme vragen van een stel vrouwen te beantwoorden. Dit riep om een pensionado.
Nou zitten we niet dik in de vaders, maar de vrouwelijke charmes zijn ook voor 60 plus onweerstaanbaar: Chris vond iemand in de vorm van een voormalig scheepswerktuigkundige. Als je het met die grote jongens kan, moet die kleine groene ook wel lukken. Gewapend met een zaklamp die slechts een fractie van het formaat van de motor was, stapte hij aan boord. Ja, lekker, koffie.
Terwijl hij met de koffie in de hand bladerde in het instructieboek van de motor, zette ik de onderdelen klaar. Altijd handig om de factuur van het jaar ervoor te bewaren, dan heb je de onderdeelnummers, en op de doosjes staat dan weer keurig of het olie of diesel betreft. Ik vind dat aardig, want aan iets wat verdacht veel weg heeft van een blikje zie ik niet of het iets met olie of diesel kan. Na het koekje waarbij de motor even moest draaien, gingen we aan de slag.
Olie aftappen. Meteen het eerste leermomentje: als je het slangetje van de carterpomp maximaal in het peilgat steekt, dan krult dat ding weer naar boven en gebeurt er dus niets. De eerste aantekening werd gemaakt. Maar een beetje minder ver insteken zorgde voor een gestage stroom aan gitzwarte olie. Bah, wat een drab. “Twee komma vijfenzeventig liter,” zei de pensionado, bladerend in het boekje, terwijl ik bij een liter al mijn bovenarmen voelde van dit omgekeerde band oppompen. Nog even door: ik begon me al zorgen te maken over de inhoud van het emmertje waar de boel in opgevangen werd. Een dik kwartier later konden we het systeem leeg verklaren. Bij de volgende stap bleek ‘leeg’ echter relatief: in het te vervangen oliefilter bleek ook nog een flinke slok te hangen die goeddeels door mijn spijkerbroek werd opgevangen. Na wat ruzie met een onbegrijpelijke tang die pas handig blijkt als je die vier keer omgedraaid hebt, was het eerste filter vervangen. De olie mocht weer bijgevuld. Na het eerste slokje in het vulgat gegoten te hebben wilde ik al op hoge poten terug naar de winkel: ik had er immers gitzwarte olie uit gehaald en nu hadden ze me goudkleurige verkocht! Nadat de pensionado zijn lachtranen had gedroogd heb ik met rode konen verder gegoten.
Dieselfilters bleken meer van hetzelfde ritueel, wederom met die tang waarmee ik geen vrienden ga worden (het ding luistert niet naar me) en omdat we de brandstoftank niet dicht gedraaid hadden heb ik nu een trui die permanent naar diesel stinkt. De pensionado bleek er een van het soort ‘van fouten maken leren ze het meest’.
Met het vervangen van de impeller had ik nog de minste moeite (water over mijn handen kan ik een stuk beter hebben dan diesel of olie) en na het controleren van de v-snaar en de anode verklaarden we de beurt voor gereed. Met dank aan die koffiesessie op de vroege ochtend een paar jaar eerder wisten we dat we eerst moesten ontluchten, en bij de derde keer starten was het raak en liep de boel weer als het beroemde zonnetje.
Nee, inspuiting controleren, dynamo bekijken: dat mag een monteur doen. Maar die reguliere servicebeurt? Dat doen we zelf wel ‘effe’! Zou de pensionado volgend jaar april druk zijn?