Als antwoord op de recente platbodemvragen dit:
Platbodems zijn prima voor het wad, maar sommige meer dan andere. Een niet zelflozend ondiep plassengrundeltje of tjalkje, ook nog met laag boord of een platkoppig plassenschouwtje doen er goed aan weg te blijven uit de grote geulen van/naar zee als daar forse stroom tegen forse wind in staat en bm'en helemaal. Dat geldt ook voor halfglider supercruisers.Die lopen vast in al die botsgolven, verliezen snelheid en dus bestuurbaarheid en waaien als een veertje de banken op. Daarentegen zijn hoger opgebouwde en dieperliggende plat- of rondbodems met glooiende boegen of meer nat oppervlak als de hoogaars, de zeetjalk, de lemsteraak, de zeeschouw en de scheldeschouw een stuk weerbaarder in zulk water, gebouwd als ze zijn juist voor (visserij in) de zeegaten, al is ook daar een grens aan, zoals altijd bij schepen. In de zeegeulen staat in het felst van het tij gemiddeld zo'n 3,5 knoop stroom. Als de forse wind dan ook nog recht in de geul staat is er ook geen rustiger water aan een hoger wal, 'wal' dan ook bedoeld als een overspoelde bank waarboven door de geringe diepte geen hoge golfslag ontwikkeld wordt. Maar ja, één bocht in de geul en ook die hoger wal is weg. En dan heb je nog de kans dat je ook op een aanvankelijk rustige dag uitgerekend in zo'n geul door een forse bui wordt overvallen. Wie met een plassenplatbodempje op het wad vaart, op zich een heerlijk soort met weinig diepgang en prima droogvalpotentie, moet wel dat zeegeulgedrag kennen. In mijn ogen is het 't enige echte gevaar van het wad. Op de rest van het wad is de beschutting, ook achter ondergelopen platen, voldoende ook voor de lagere platbodem. Er varen zelfs punters op het wad, weliswaar de grotere types, maar toch. Evenwel: ook die komen echt niet in een zeegeul met veel stroom-tegen-wind.
Wim Geradts