“Doen we Methoni aan?” Een vraag zonder veel overtuigingskracht. Het weer is eindelijk mooi na een onstuimige Kerst. Het Venetiaanse fort en de kenmerkende Turkse vuurtoren zien er allerschattigst uit, maar hoe verzot wij ook zijn op ruïnes, we verlangen naar natuur! Veel te lang hebben we aan een kade vastgelegen, in een stad rondgeslenterd en de tijd zien passeren. We gaan door.
Zonder wind tuffen we sloom op motor de Straat van Methoni in waarbij we wel tien keer van de kaart naar de dieptemeter naar de zeebodem kijken. Het lijkt alsof onze kiel elk ogenblik over de rotsen zal schrapen, zo helder is het water! De dieptemeter loopt gelukkig niet verder op dan 9 meter.
Amper 8 mijl verderop draaien we resoluut naar de kant. Een kleine baai (Ormos Maratho), een zandstrandje en een oude toren op een heuvel nodigen ons uit. We leveren geen verzet, het anker gaat overboord! Nog geen kwartier later zitten we ongeduldig in de bijboot en roeien uitgelaten naar de kant.
Het wordt genieten met hoofdletter: dochterlief bouwt een kamp en is door het dolle heen als ze een uitgekomen nest met zeeschildpadeieren vindt, de hond strekt zijn poten, dolblij, eindelijk terug los kunnen lopen en ook wij ademen met volle teugen een snuif natuur tot diep in onze longen. Ik graai met mijn handen in het zand en knipper met mijn ogen tegen de felle zon. Het strandjutten begint!
Spijtig dat het weerbericht slechts een mooi weergat laat zien van een dag of drie. ’s Avonds bekijken we opnieuw de mogelijkheden. Het ronden van Peloponnisos is bij kwakkelweer niet vanzelfsprekend; er zijn slechts weinig beschutte ankerplekken en ook de schaarse haventjes bieden nauwelijks bescherming tegen een W – SW wind, de overheersende windrichting.
We besluiten de volgende dag door te varen naar Porto Kayio, een baai aan het topje van de middelste Peloponnisos-vinger. Het venijn zit ook nu in de staart; wat begon als een ontspannen tocht met nauwelijks wind, eindigt in een gevecht hoog aan de wind om de kaap te kunnen ronden. De vuurtoren met zijn blauwe hoed toont pijnlijk aan hoe traag het opschiet. De wind is NE en raast van de steile heuvels de baai in. Ankeren voor het dorpje is lagerwal en dus geen optie. Onder het oude klooster ligt in de NE-hoek een kleine ankerplek. We kruipen dicht tegen de kant want het blijft lang erg diep. Het ankeren lukt niet van de eerste keer, niet van de tweede keer en zelfs niet van de derde keer. De harde valwinden maken het manoeuvreren bijzonder lastig en net als mijn vrouw erin slaagt de boot in de wind te leggen, duwt zo’n rotzakje ons snel de andere kant op. Zonder elektrische ankerlier krijg ik het behoorlijk warm… Uiteindelijk winnen wij het gevecht. Veel zwaairuimte is er niet. Voor de zekerheid gooi ik het hekanker overboord, roei ik een lijn dwars op de wind naar de kant en maak stevig vast aan een uitstekende rots.
Porto Kayio dankt zijn naam waarschijnlijk aan de oude Venetiërs (rond 1300) die hier blijkbaar veel quaglio (quail = kwartel) hebben gevangen en gepekeld voor export. Later kwamen de Turken en de Manioten-piraten gebruik maken van deze baai. Eén van de piraten is zelfs zo bekend geworden dat er een beeld van hem op de kant staat. Niet dat wij dit kunnen zien: wij liggen voor anker in een verre uithoek aan de andere kant en hopen dat het anker zal houden…
De volgende dag verliezen we nogal wat tijd met het binnenhalen van de extra lijn, maar al rond 7u hijsen we het zeil en glijden zacht de baai uit. Het was geen rustige nacht. De zon schijnt, maar het is koud. De wind staat tegen om het 30 mijl verder gelegen Kapsali aan te doen op het eiland Kythira. Hoog aan de wind is het hakken en uiteindelijk zetten we de motor wat bij. Vaak voelt het als toegeven en verliezen, maar we hebben het wat gehad. Bij het indraaien van de baai lijkt die voldoende beschutting te bieden, toch maakt Heikell de opmerking dat er bij eender welke wind een vervelende deining staat. Nu is daar niets van te merken.
Tegen 13u meren we keurig af aan de lege kade en nemen de omgeving in ons op. Op het eerste gezicht stelt Kapsali niet veel voor: een rij witbezette huizen waar in de zomermaanden ongetwijfeld een hoop terrasjes voor getoverd worden, een vaag strand en een mooi vuurtorentje. Misschien dat het Venetiaanse fort op de heuvel de moeite is om naartoe te klimmen? Er ligt geen enkele andere boot, zelfs geen vissersbootjes en het geheel maakt een desolate indruk op ons. Na het vervelende hakken zijn we blij met de stevige betonnen steiger!
De wind is afgenomen en de zonnestralen dringen heerlijk warm door onze huid. De reddingsvesten hangen we aan de haak, de dikke zeiljassen gaan even over de reling om te luchten. Een mooie dame van de Port Police komt ons glimlachend tegemoet en begroet ons. We kunnen hier niet blijven liggen, zegt ze vriendelijk. Ik kijk de baai rond op zoek naar een andere plek, misschien daar ankeren? Maar ik heb het blijkbaar verkeerd begrepen: we kunnen helemaal niet in Kapsali blijven liggen! Ze voorspellen 5 bft uit het zuiden, dan rolt een sterke deining de baai in en wordt het onhoudbaar! Het zinnetje uit de Heikell schiet door m’n hoofd: ”With strong S winds the harbour is untenable.” 5 bft is voor de dame voldoende om ons weg te sturen, wie weet wordt het 6? We gaan niet in discussie; ze komt erg overtuigend over en zij alleen kan inschatten wanneer het in haar haven begint te spoken. Later lees ik dat het jaar ervoor een Italiaans jacht de raadgeving genegeerd heeft en eindigde op het strand…
We staan er wat beteuterd bij. Waar naartoe? Hier in Zuid-Peloponnisos is volgens haar geen goede uitwijkmogelijkheid voor een zeiljacht. Chania (Khania) is de beste keuze. Chania? Ja, Chania, aan de noordkant op Kreta. Even een kleine hapering in mijn anders best wel snel werkende brein. Dat is 65 mijl verder! Ze verontschuldigt zich, totaal overbodig, en wenst ons een goede vaart.
Ok, dames, kleine wijziging in ons plan… Vrouw en dochter staan er even verslagen bij als ik, maar dan komt het organisatietalent van mijn bemanning naar boven: er worden boterhammen gesmeerd als avondeten, de thermos wordt gevuld met koffie, kleine hapjes krijgen een plaats binnen handbereik. Onze dochter hangt alvast het slingerzeil op tegen dat ze moet gaan slapen. De hond wordt kort uitgelaten en ik spit de Heikell nog eens door, nu een heel eind verder en sneller dan gepland.
Voor de ingang van de haven van Chania ligt een golfbreker, deels onder water door een gebrek aan onderhoud. Eigenlijk steekt ze nog amper een metertje boven, als ik de note lees… Op het einde van deze golfbreker zou een groen flitslicht gemonteerd zijn, maar je kan er beter niet op rekenen, want het grootste deel van de tijd is het buiten werking. Aanvaren is moeilijk bij aanlandige wind, iets wat nu niet aan de orde zou mogen zijn aangezien we vluchten voor een zuidenwind. Binnen de haven zal er wellicht geen plaats zijn door de vele lokale jachten. Net bij het binnenvaren kan mediterraans aangemeerd worden aan een hoge betonnen kade. Goed, dat weten we al, nu de route. Tussen de eilanden Kythira en Antikythira liggen een aantal ondieptes en halfondergedompelde rotsen. De rest is vrij. Omdat ik dit traject niet volledig in mijn hoofd heb en de aankomst in het donker zal zijn, besluit ik voor het eerst deze reis de plotter buiten te monteren.
We zijn er klaar voor! Toch? Ergens diep van binnen is de kiem gelegd voor ongerustheid. De laatste keer dat we onvoorbereid ’s nachts hebben gevaren, draaide uit op een kleine nachtmerrie (zie deel 6). De Port Police stuurt ons weg omdat er slecht weer op komst is... Wat kunnen we bij Kreta verwachten? Om 14u varen we uit, amper een uurtje nadat we blij waren met vaste grond onder de voeten, hopend op een aperitiefje en een rustige nacht.
Het weer wordt grijs en niet veel later vallen de eerste druppels. Spijtig genoeg valt ’s avonds de wind nagenoeg volledig weg en wordt het een dreunende tocht door de maanloze nacht. Alles donker. Er valt niets te beleven, we zien geen boten, geen sterren, geen dolfijnen, niets. De zee wordt hoe langer hoe rustiger, het steunzeil heeft bijna geen zin meer en uur na uur maalt de schroef een weg door het zwarte water. Gelukkig alles kalm, nu kan onze dochter slapen in haar slingerzeil.
Als eindelijk de lichtjes van Chania opdoemen en voor enige opwinding zorgen, maakt een kanjer van een regenbui dat het zicht herleid wordt tot nul. Pas als we heel dicht bij de kust zijn, klaart het plots helemaal uit en zien we een prachtspektakel zo kenmerkend voor een stad aan het water.
Alsof ze aanvoelt dat we er zijn, steekt een slaperig snoetje haar kopje door het luik en komt meekijken. Haar reddingsvest heeft ze al flink aangedaan; dat zit er toch maar mooi ingebakken.
“Kijk uit naar een groen flitslicht, dat is van de golfbreker!” Langzaam tuffen we verder, steeds dichter bij de kant zonder iets te zien wat erop lijkt. Ik begin zelfs wat te twijfelen of we wel in de juiste richting aanvaren. Dan plots, vlakbij, heel laag in het water, een donkere langwerpige massa! Doordat er geen wind en geen golven zijn, gaat de golfbreker geheel op in de rest van de duisternis. Het flitslampje doet het uiteraard niet. Dit is Griekenland.
Het binnenvaren is bijzonder mooi. Totaal niet voorbereid op wat we te zien zouden krijgen, blijkt Chania een oude Venetiaanse stad te zijn, lange tijd de hoofdstad van Kreta, met aan de haveningang een werkelijk prachtige Venetiaanse vuurtoren. Ondanks onze grote vermoeidheid, we zijn onvoorzien 20 uur onderweg, voelen we een prettige opwinding en is het liefde op het eerste gezicht! Het is 2u ’s nachts en de stilte wordt enkel wakker geschud door de gorgelende geluiden van onze motoruitlaat. Voorzichtig zoeken we een vrije plek, die niet te vinden is. Als de bodem wel zeer snel oploopt, gooien we in achteruit en leggen uiteindelijk frank langszij aan tegen een hoge betonnen steiger die duidelijk niet voor plezierbootjes bestemd is. Tevreden kruipen wij in onze hutten en vallen dadelijk in een diepe slaap.
Dit lijkt enkele minuten geleden, als er nog voor 7u fel op het dek geklopt wordt. Negeren, zegt lijf en geest. Mooi niet, denkt de roffelaar en laat weer van zich horen. Kapitein Iglo, een dikke oude Griek met grijs haar en dito baard, waarschuwt ons dat we op een plek liggen waar seffens een grote vissersboot komt lossen. Waar naartoe dan? Schouders worden opgehaald. Vraag dat de Port Police, hier achter het hoekje.
Half murw van het gebrek aan slaap slenteren we met Dekpa en papieren in de aangewezen richting. Des te nonchalanter het er in de haven aan toe gaat, des te strikter verloopt het hier. Met militair vertoon, worden we streng aangekeken door een man in uniform die duidelijk op zijn strepen wil staan. “Kalimero”, zeg ik goedbedoeld en fier op mijn Grieks, waarna mijn vrouw haastig haar hand voor haar mond houdt om niet in lachen uit te barsten. Met mijn sufkop heb ik niet door dat het “kalimera” moet zijn en zonder het te beseffen, zeg ik tegen de man dat hij een zwart kuiken is met een eierschaal op zijn kop! Aan zijn geknarsetand te oordelen, valt het niet lekker op zijn maag. Onze papieren worden met strenge blik gecontroleerd, onze Dekpa doet wenkbrauwen fronsen: “Waarom is die niet ingevuld?! Waar komen jullie vandaan?” Toegegeven, het is weken geleden dat we nog langs de Port Police geweest zijn. Eigenlijk zijn we er nog maar één keer naartoe gegaan (bij het bekomen van de Dekpa) en zijn ze één keer zelf afgekomen. Voor de rest hebben we geankerd of was de Port Police gewoon veel te lui om actie te ondernemen en doken ze liever achter hun krant weg om ons vooral niet te moeten zien, dan dat ze zich ontfermden over de stapel verplichte administratie. Maar ja, hoe leg je dat uit aan deze jonge Kalimero die duidelijk geniet van zijn machtspositie. Ik hou het maar bij: “We hebben veel geankerd…”, wat hem met een grom enigszins kan geruststellen. Zeer gewichtig worden stempels veel te hard in boeken geklopt en worden onze gegevens meerdere keren handmatig genoteerd in groezelige fardes. Plots staat hij recht en gebaart ons te volgen: hij gaat ons een plaats aanwijzen in de haven.
Aanvankelijk proberen wij hem bij te houden, maar zijn getrainde militaire pas past niet bij ons gezapig luilekkerlevendje. Aangekomen in de haven wijst hij streng naar de stadskade waar je mediterraans moet aanmeren. Dit zint ons niet; niet alleen is het zo bijzonder moeilijk op de hoge kade te geraken met kind en hond, ook de deining komt hier oncomfortabel roet in het eten gooien, zoals blijkt uit de snokkende meertouwen van de boten die er reeds liggen. Bovendien ligt er net aan onze plek een bruisend café! Hij heeft er niet veel oren naar. We protesteren nog na. Het ophalen van de schouders zegt niet veel goeds. De ‘havenmeester’, eigenlijk een lokale Griek die zich de haven aantrekt, wordt erbij gehaald. Zelfde verhaal: dit is de plek voor toeristen. Als bij wonder ziet mijn vrouw een lege plaats aan een klassieke steiger, met water en elektriciteit en al, perfect voor een jong gezinnetje met hond. Of wij er mogen liggen? Nadenkende blik havenmeester, de plaats is effectief leeg voor de winter, dan schouderophaal. Kalimero kijkt bedenkelijk, maar haalt uiteindelijk ook zijn schouders op. Met een streng: “You come to office before you leave!” teent hij weg. Het is ondertussen middag, wat nogmaals de Griekse efficiëntie onderstreept… Maar: we hebben een superplek. Yes! En oef… Eindelijk koffie en ontbijt… Later blijkt inderdaad een grote vissersboot aan te meren op de plaats waar wij dachten nachtrust te vinden.
Onze verkenningstocht door Chania brengt ons van de ene verbazing in de andere, die ook de komende dagen blijft aanhouden. Wat is dit een leuke stad! Prachtige Venetiaanse gebouwen, smalle kronkelende straatjes, grote oude opslagplaatsen, vermoedelijk uit de 14de eeuw, maar ook Turkse invloeden zoals een moskee en een minaret waarop de gouden sikkel prijkt. Uiteraard zijn er eindeloos veel winkeltjes en cafés, maar nergens zijn ze storend, gewoon omdat het oude gedeelte rond de haven zo authentiek mogelijk gebleven is zonder alleen oog te hebben voor de toerist. In de zomer zal het er bijzonder druk zijn en ook nu, 30 december, heerst er een gezellige drukte. Mensen komen wandelen en een terrasje doen, ze genieten van de Griekse keuken en tot de late uurtjes zitten de cafés en taverna’s vol. De stad zoemt.
Oud naar nieuw vieren wij gezellig met z’n drietjes terwijl de regen op het dek klettert. De haven is mooi verlicht, de kachel ronkt en de champagne smaakt heerlijk! Niet echt verwonderlijk dat we de dag nadien wat moeten bekomen en pas tegen de middag met de hond gaan wandelen. Tot onze verbazing hangt er een zakje Griekse gebakjes aan onze vislijn met nieuwjaarswensen van de achterbuurboot Icarus. Leuke traditie! Trouwens, in zo goed als alle winkels krijgen wij van die lekkere koekjes aangeboden. Die avond nog een staaltje van de Griekse gastvrijheid: in één van de oude pakhuizen wordt een traditioneel dansfeest georganiseerd en wij zijn welkom. Trotse mama’s en papa’s kijken naar hun luid stampende en dansende kroost, nemen foto’s en maken filmpjes met smartphones. De toegang is vrij en nadien worden hapjes en drankjes uitgedeeld. Er heerst een gezellige drukte zonder de geforceerd vrolijke uitgelatenheid die je soms ziet bij nieuwjaarsfeestjes elders.
De volgende dagen lijkt het zomer! Wat heerlijk! Het zonnige stadje met daarachter de besneeuwde bergen van het binnenland levert mooie foto’s op. De straten zijn opvallend proper. Niet veel later zien we hoe dit komt: straatkeerders kwijten zich nauwgezet van hun taak met uiterst eenvoudig materiaal, een afgesneden bidon op een stok en een bezem…
Er blijken Fransen op het einde van onze steiger te liggen, een gezin met drie kinderen die voorgoed vertrekken. Ze zijn heel lief en praatgraag en in de dagen die komen nodigen we elkaar om beurten uit voor pannenkoeken, aperitief, verjaardagstaart, pizza en welk excuus we ook kunnen verzinnen. Uren wordt er van gedachten gewisseld over het jachtige standaardleven en wat daarnaast ook bestaat: leven aan boord en rondreizen. We blijken een gezamenlijke interesse te hebben voor Polynesië en vinden elkaar in de rooskleurige wolk die reizen met zich meebrengt. Een jaar geleden zijn ze vertrokken om ongeveer langs dezelfde route tot hier te komen. Het plan is te overwinteren in Tunesië en nadien af te zakken naar Senegal om later over te steken naar de Caraïben; daar willen ze de kinderen een tijd naar een reguliere school sturen. Net als wij geven ze nu les aan boord. Met wisselend succes.
Van de Franse overheid krijgen ze een bestaansminimum van €400 elk, een verhaal dat we eerder gehoord hebben van andere zeilers. Ze leven ernaar en zijn op alles bijzonder zuinig. Zo hebben ze al maanden geen wijn gedronken (en drinken des te meer wat wij hen aanbieden) en wordt er gezocht naar alles wat gratis is, via kringloopwinkels, via restjes op de markt, via mensen die ze onderweg tegenkomen, maar soms ook op een minder fraaie manier, zoals we ontdekken wanneer ze ’s avonds illegaal elektriciteit aftakken bij de buursteiger… Hun zuinigheid doet bij ons soms de wenkbrauwen fronsen als blijkt dat de kinderen nog nooit spuitwater gedronken hebben en altijd platwater krijgen. Ze drinken dan ook liters als wij het hen voorschotelen en noemen het “de l’eau picante” in plaats van het Franse “eau pétillante”.
Maar goed, de avonden zijn reuzengezellig en de kinderen spelen graag samen. We discussiëren over rolgrootzeilen (waar zij voorstander van zijn en ik niet) en type ankers, halen de pilots boven en wijzen elkaar de leuke plekken. Hoe leuk het nu ook is, des te wranger is de smaak als we na ons vertrek nog maar eenmaal contact kunnen leggen en zij geen blijk van herkenning geven. Bizar. Wel weten ze in hun mail te vertellen dat in Turkije het rolgrootzeil geblokkeerd geraakte bij veel wind en ze zo’n spannende momenten hebben beleefd dat ze besluiten het te vervangen door een klassiek grootzeil. En zo haal ik toch nog mijn slag thuis.
Oma en opa komen op bezoek. Spijtig genoeg slaat het weer om en wordt het zelfs koud. De aanblik die ze krijgen van de zee doet hun ongerustheid over de enige kleindochter geen goed…
We beleven een heel aangename en ontspannen tijd samen, waarbij onze dochter ‘op vakantie’ gaat in de hotelkamer. Samen kuieren we door de stad en, met stip favoriet, over de markt. Uitpuilende, kleurige groente- en fruitkraampjes, platte karren afgeladen vol heerlijke kazen in alle smaken en texturen, berghoning vanuit het binnenland, geurige viskramen… Heerlijk! En alles opvallend goedkoop! Als we paprika’s of mandarijnen kopen, wordt er zelden echt gewogen; een zak wordt gevuld, haastig op de balans gegooid ‘voor de ongeveer’ en als extra worden er enkele stukken bij ingestoken.
Proeven kunnen we ook, wat aan de kaaskar een belevenis is. Meerdere kazen worden aangesneden. We krijgen er een hoop Griekse uitleg bovenop, waar wij geen jota van verstaan, maar dat is van geen belang: hop het volgende stuk. Uiteindelijk kopen wij een zacht smeuïge kaas, de laatste die we geproefd hebben, samen met de verkoopster. Net voordat we afrekenen, steekt ze zelf nog een groot stuk in haar mond met een luid “Hmm!” Onze Griekse telkunsten gaan maar tot tien, dus met handgebaren maakt ze duidelijk hoeveel het is. €12. “Ah, deka dio!” zeg ik, de getallen opsplitsend in tien en twee. Ze proest het uit van het lachen, de brokken kaas vliegen uit haar mond en rond mijn oren: wat een goeie grap! Ik beschouw het maar als folklore…
Nog folklore merken wij op een koude ochtend. Waar in de haven gewoonlijk niets van beweging te merken is, varen nu reeds heel vroeg tientallen bootjes langs onze steiger. Op de kade is het merkelijk drukker en honderden mensen begeven zich naar de grote kom aan het begin van de haven. Het is Epifania, Driekoningen. Na meerdere zegeningen, zo lijkt het toch, door de pastoor, duiken een handvol jongeren het water in om zo snel mogelijk een kruisbeeld op te duiken. Het duurt slechts enkele tellen, waarna het feest kan beginnen: straatbbq’s spijzen de hongerige magen en langs alle kanten krijg je wel wat toegestoken. Het verbaast ons niet dat daartussen de Fransen hun kans schoon zien om eindelijk nog eens vlees te eten en lichtjes aangeschoten zien we ze ’s avonds passeren.
Na vele etentjes (een van de voordelen om grootouders op bezoek te krijgen) en verkenningstochten door de stad, alsook een bezoek aan het maritiem en het prachtig archeologisch museum, nemen ze na een week de taxi naar de luchthaven. Het heeft hen veel moeite en geld gekost om hier te geraken en ook de terugweg is buiten het seizoen niet zo eenvoudig als eerst leek.
Na 21 dagen hebben we het hier wel een beetje gehad. Een mooie belichting is een laatste poging van de stad om ons langer te doen blijven, maar het begint te kriebelen om te vertrekken.
Diesel tanken uit de naast de boot op de kade geleverde bidons, afrekenen bij de Port Police (€120, alles inbegrepen, zelfs een nieuwe stempel in de Dekpa!), een laatste keer gezellig tafelen met de Fransen, een laatste keer gebruik maken van de gratis stads-wifi om een weerbericht op te pikken en dan eindelijk losgooien!
De zee is nog wat woelig door het voorbije slechte weer, de zeebenen zijn op het land gebleven en we zijn dan ook allemaal een beetje kattig op weg naar Rethimnon. Gelukkig wordt het gaandeweg steeds beter en met spiegelglad water meren we net voor het donker aan in de enige vrij plek die er nog is.