Vakantie perikelen van Marjanne en Albert, deel 10
Southwold Dinsdag 12-06-,07
Van af de voormalige spoorbrug zicht op de rivier zeewaarts, links staat de Harbour Inn.
Zelfde spot maar dan landinwaarts kijkend, richting moerassen.
We liggen al vanaf zondag binnen dus wordt het hoog tijd om weer eens een stukje te varen.
Morgenochtend om een uur of acht, dat komt mooi uit met het tij.
‘s Middags gaat Marjanne naar de Havenmeester om te betalen.
Net als ze weg is komt de schipper van een Engels zeiljacht, dat vanmiddag voor ons kwam liggen, naar me toe en begint in slecht maar verstaanbaar Nederlands tegen me te praten.
Omdat ik net aan een pilsje toe ben, nodig ik hem aanboord uit en geef hem ook een van mijn kostbare Grollo ‘s.
Eerst denk ik dat het een langgeleden geëmigreerde Hollander is maar nee, het is een echte Limey en hij komt van Southampton.
Een Engelsman die Hollands spreekt, als dat geen wereldwonder is, weet ik het ook niet.
Waar hij dan Hollands heeft geleerd, vraag ik hem.
Omdat ik vermoed dat er een interessant verhaal achter zit, leun ik achterover en neem nog een slok.
Wel dat zit zo, hij zocht een hobby maar macrameeën of genummerde vakjes inkleuren leek hem zo alledaags, daar begon hij niet aan.
Tot hij in het buurtblaadje iets las over taallessen en dacht:’ Kom, dat lijkt me wel wat, laat ik eens Frans gaan leren.’
Maar toen hij er eindelijk heen ging om zich in te laten schrijven, zat het klasje “Frans” al vol.
Het klasje “Duits” stond hem niet zo aan, dus werd het Hollands.
Sindsdien gaat hij minstens een keer per jaar naar Holland, voor praktijklessen zogezegd.
Hm, wel aardig maar geen verhaal dat op de voorpagina hoort te staan.
Kijk daar is Marjanne alweer en kijkt verbaasd van de steiger naar beneden om te zien wie daar wel niet in háár kuip op háár schip zit.
Voordat ze kan zeggen :’Wat moet die vent hier?’, Zeg ik:’Hallo schat dit is de schipper van dat mooie klassieke jacht daar verderop en hij spreekt en VERSTAAT heel goed Hollands.’
Even later hebben we ons fatsoenlijk voorgesteld en zitten we aan een tweede Grolly en Marjanne aan een wijntje.
Na een tijdje nodigt hij ons uit om bij hem en zijn vrouw wat te komen drinken, hij gaat vast vooruit om zijn vrouw in te lichten over deze Hollandse invasie.
Dan zegt Marjanne:’O ja, de havenmeester vroeg hoe laat we morgen gaan vertrekken, ik zei rond een uur of acht. O dan breng ik u maar twee overnachtingen in rekening zei hij. Dus dat is weer mooi meegenomen.’
Wel verdomme, dat gebeurt mij nu nooit eens en ik heb toch ook mooie benen.
We nemen een kruik jenever mee en volgen de buurman.
Al met al wordt het bar gezellig en ik raak behoorlijk boven mijn theewater.
Tegen etenstijd, na te hebben afgesproken om vanavond nog wat te drinken in de Jachtclub, gaan we gaan we terug naar het ”Zeebeest”.
Zo als altijd worden de taken weer eerlijk verdeeld, terwijl ik een tukkie doe kookt Marjanne het eten.
Na het eten mag ik van Marjanne, die alleen maar aan míjn geluk denkt, in mijn eentje de hele afwas doen.
Alles in een puts buitenboord hangen en het getij de afwas laten doen, vindt ze geen goed idee, ze denkt dat ik er meer van geniet als ik alles op de hand doe. ‘En hang straks de natte theedoek aan het stag, de knijpers liggen al op de kaartentafel.’ Vrouwen!!!
Wanneer ik de theedoek als een vlag in het BB want hang, zie ik dat er nog een jacht is bijgekomen, het is een houtenscheepje van eenendertig voet.
‘Kijk Marjanne, dat is pas een klassieker, het is een “Goldenhind” een ontwerp van Maurice Griffith.’
Een zuster schip.
We zien niemand aanboord maar als we even later boven op het smalle terras van de Jachtclub zitten, blijkt ze van een ouwe man met een zwaar schots accent te zijn.
Al snel vormen de buren, de oude man en wij een gezellig clubje en om de beurt gaan we binnen een rondje halen.
Het is al donker en op het terras branden alleen een paar kaarsjes in een glas.
Omdat het wat frisser wordt, ben ik even aanboord gewipt om een paar truien te halen.
Zo in het duister, waar je elkaar alleen nog vaag kan onderscheiden en af en toe stiltes vallen die weldadig aandoen, ontstaat een heel apart sfeertje, waarin de tijd onbelangrijk wordt en je iedereen aardig vindt.
Af en toe vertelt iemand een anekdote waarin de onderkoelde Engelse humor goed tot uiting komt.
Het wordt laat, de twee clubleden die bardienst hebben komen zeggen dat we nog één keer kunnen bestellen, want ze gaan sluiten.
Nee, we hoeven ons niet te haasten, we kunnen de glazen gewoon op het tafeltje laten staan en weggaan wanneer we hier klaar zijn.
We doen gelijk maar een driedubbel rondje.
Even later wanneer wij met zijn vijven de enige aanwezigen zijn en naar het zilveren lint van de rivier tussen de donkere oevers kijken, neemt de oude Schot een slok van zijn whisky, gromt van genoegen en begint te vertellen.
‘Sinds de dood van mijn vrouw, nu alweer zeventien jaar geleden, zwerf ik zo’n zeven á acht maanden per jaar met mijn boot rond Great Britain en steek soms ook over naar het continent.
Ik was overal al een keer of wat geweest, behalve daar waar ik geboren ben, de Shetland eilanden.
Tot een paar jaar terug, toen ben ik naar de Shetland ’s gezeild.
Het eilandje waar ik geboren ben heeft geen haven, daarom ben ik daar voor anker gegaan en met mijn rubberboot naar het strand geroeid.
Er leven geen mensen meer, zelfs de geiten zijn weg, alleen de zeevogels scharrelen langs de vloedlijn om naar voedsel te zoeken.
Van de huisjes en hutten staat alleen hier en daar nog een stuk muur overeind, een mistroostig en eenzaam gezicht.
Na een paar uur had ik het wel gezien en ben naar een van de bewoonde eilandjes, Unst, gezeild.
Toen ik me ging melden bij de havenmeester, en mijn naam opgaf zei hij ‘Dat is een naam van hier, maar je accent is van de vaste wal.’
Ik zei:’ Dat kan kloppen want ik ben geboren op nog geen vier mijl hier vandaan maar al op vierjarige leeftijd met mijn ouders naar de vaste wal vertrokken en nu, na achtenzestig jaar, ben ik voor het eerst weer op mijn geboorte eiland geweest.’
Ik ben daar meer dan een maand gebleven.
Op de dag van vertrek ging ik weer naar de havenmeester om mijn havengelden te betalen.
Op mijn vraag ’Wat ben ik u schuldig?’ Was het antwoord’ Nothing sir, we don’t charge locals.’
Vakantieperikelen van Marjanne en Albert, deel 10
- Geschreven door Albert 45
- Hits: 9687