Vakantieperikelen van Marjanne en Albert, deel 19
Vrijd. 22-06-,07
Durgerdam – Medemblik.
Het sfeertje in de haven van Durgerdam laat zich het best omschrijven als, gemoedelijk.
Dat begint bij de vriendelijke mensen die de jachthaven beheren en ook enkele ligplaatshouders die we ontmoeten vallen onder dit begrip, ja zelfs het dorpje met zijn vriendelijke huisjes heeft iets gemoedelijks over zich.
Marjanne denkt er net zo over.
Toch zijn we het, wat Durgerdam betreft, niet helemáál eens en dát komt door de totale afwezigheid van winkels.
Marjanne wil graag overal waar we komen de lokale middenstand met een bezoekje vereren, terwijl ik liever ’s ochtends vroeg vertrek zonder te moeten wachten tot het de plaatselijke grootgrutter behaagt zijn nering voor ons te ontsluiten.
Dankzij de afwezigheid van ook maar enige mogelijkheid om de euro’s te laten rollen, gooien we al om 07:20 los en varen het Buiten-IJ op.
We zetten zeil en kachelen kalm richting IJsselmeer.
Ja, ik weet het, ik zou eigenlijk Markermeer moeten zeggen, maar ook als die slimmeriken in Den Haag door blijven gaan met steeds weer nieuwe namen voor oude dingen te verzinnen, wil dat nog niet zeggen dat ik mee doe.
De wind zit in de zuidhoek, een stukkie of drie.
De zon, hoewel vanachter de dunne bewolking, geeft al lekker haar warmte af.
Al van ver zien we het “Paard van Marken”, dat is een lekker stuurpuntje.
We passeren het “Paard op korte afstand.
We zetten het spinnaker erbij, dat scheelt wel anderhalve knoop.
Hoewel het heerlijk zeilen is zo, is hier ook wel erg tam.
Je hoeft je niet meer aan te passen aan het getij en kan vertrekken wanneer je zelf wilt.
Ook maakt het niet uit of je op schema blijft, je krijgt hier nooit de stroom tegen.
Ik moet oppassen dat ik blijf genieten en het niet saai ga vinden.
Enkhuizen komt in zicht, met dit kalme gangetje kunnen we daar om een uur of half één bij het Naviduct zijn.
Via de Marifoon hoor ik de stem van een vrouwelijke sluismeester, jammer, ik had gehoopt dat Nico dienst had.
Het schutten hier gaat altijd vlot en soepel, heel wat anders dan de oude situatie, waarbij de wachttijden wel een tot dik twee uur konden oplopen.
Bij het uitvaren hoor ik een brul, ‘Hé, Albert!’
Ik kijk om en daar staat Nico, die blijkbaar toch dienst heeft, foto’s te maken van ons “megajacht”.
“Zeebeest” vaart de sluis uit. foto: Nico Stavenuiter.
Met een brul en een armzwaai groet ik terug.
‘Waar gaan jullie naar toe?’ Roept hij.
‘De oude haven!’ Brul ik terug.
Hele maal achterin de haven, vlakbij het station, is nog plek.
Met de neus naar de kaai en de kont op de palen meren we af.
Marjanne vindt dat we inkopen moeten doen.
Wanneer ik protesteer, wrijft ze me onder mijn neus:’Het is nu vrijdag, weet je wel wanneer ik voor het laatst geproviandeerd heb? Dat was dinsdag morgen, voor vertrek uit Zeebrugge. Ik heb bijna niets meer aan boord!’
Oei, Albert, inbinden en zoete broodjes bakken.
‘Inderdaad, nu je het zegt, dat is al dik drie dagen geleden, dat je evenzogoed van die heerlijke maaltijden op tafel zet, haast niet te geloven.’
‘Ja, hou maar op mannetje, ik heb je wel door.’
Maar ik zie dat ze best in haar sas is met dit compliment.
Zo, dat is het halve werk, nu nog een niet te weerleggen reden bedenken waarom Albert niet mee kan winkelen.
Há, dat is een goeie.’Zeg schat, wat jammer nou, ik had graag even Door Enkhuizen gedwaald maar de plicht roept me.’
Met een argwanende blik kijkt ze me vragend aan.
‘Je hebt gezien dat we niet meer zo hard lopen, dus moet ik, hoewel ik véél liever met jou mee ga, hier blijven om het onderwaterschip schoon te boenen.’
Ze pakt haar rugzak, kijkt me vernietigend aan, geeft me een zoen en is weg.
Wie begrijpt vrouwen?
Ik bind “Loodje” langszij, pak een harde luiwagen en ga schrobben.
Ik ben al een jaar of drie afgestapt ben van dure antifouling die toch geen ene moer doet, in plaats daarvan gebruik ik uiervet.
Dat spul kost me per jaar nog geen tien euro en geeft net zoveel, zo niet meer, resultaat dan driehonderd euro aan antifouling.
Ik hoef niet hard te boenen, de aangroei vliegt er af.
Natuurlijk , zoals in iedere haven, zijn er van die baliekluivers die om een praatje verlegen zitten en jou daarmee van je werk houden.
De eerste gaat nog wel, maar de volgende solliciteert naar een doodschop om een hoekie.
‘Wat doet u daar? Het groen eraf boenen? Mag dat wel, dat komt nu toch allemaal in het milieu terecht? Dat is toch schadelijk! Daar moet u mee ophouden hoor!’
Als ik ergens niet tegen kan, dan is het wel zo’n betweter die jou,met een zeikstemmetje, weet te vertellen wat je doen of laten moet.
Ik haal mijn Amsterdams penoze accent voorgaats en zeg:’Hé droplul, zou je je eige niet effies met je eige soakies gaan bemoeie?’
Hij begint:’Já máár …’
Ik onderbreek hem met:’Opzoute voader, anders kenne er welderus hele roare dinge gebeure!’
Weer begint hij met ‘Ja maar..’ en weer onderbreek ik hem:’As je nau niet sodesubiet opsodelasert, ram ik die steel in je togus en gebruik je ongewasse karkas as luiwoage, gore seisieslijmer dat je me doar bint!’
Hij opent zijn mond om toch nog wat te zeggen, dus geef ik hem mijn vuilste blik.
Hij durft de confrontatie niet aan en schichtig achterom kijkend verdwijnt hij langs de kade.
Het zou me niet verbazen als straks de ME verschijnt, om hier een gevaarlijk onderwereld figuur uit zijn rubberbootje te plukken.
Een paar minuten later staat er weer iemand die belangstelling vertoond voor mijn noeste arbeid, gelukkig is deze man gewoon benieuwd naar het hoe en wat.
Ik leg hem uit over aangroei, antifouling en uiervet enz.
Ondertussen staat de volgende nieuwsgierige al schuin achter hem te wachten.
Die ene man verdwijnt, verrek nu zie ik het pas, die ander dat is Nico.
Dat is leuk, kunnen we weer even bijpraten.
Nee Nico komt niet aanboord, hij gaat zo op huis aan.
Daar kan ik me wel wat bij voorstellen, want na een vroege dienst ga ik ook het liefst naar huis, even een uurtje “naar het lek luisteren”.
Voor hij gaat neemt Nico nog een foto van me, vlug leg ik mijn luiwagen uit het zicht, uiteindelijk heb ik mijn reputatie van luie ambtenaar hoog te houden.
foto:Nico Stavenuiter.
Na een poosje gezellig ouwehoeren gaat Nico op huis aan en neem ik de luiwagen weer ter hand.
Het onderwaterschip is, voorzover ik erbij kon komen, weer glad en strak.
Na gedane arbeid, is het zoet rusten.
Voor ik mijn welverdiende pilsje open snij ik eerst een stukje “Harde Grunninger Worst” af.
Gezeten in de kuip, kijk ik tevreden om me heen en geniet van het uitzicht.
De haven is al een stuk voller geworden en nog steeds komen er bootjes binnen.
Er liggen al pakken van zes bootjes breed en het blijft maar aangroeien.
Hoewel wij in een van de weinige boxen liggen en dus niemand langszij kunnen krijgen, lijkt het er hard op, dat de haven vol gebouwd gaat worden.
Daar ben ik niet blij mee.
Behalve dat we dan de volgende dag pas kunnen vertrekken als er weer een zooitje boten zijn vertrokken, moet ik er niet aan denken wat er kan gebeuren als op een van de bootjes brand uitbreekt.
Eindelijk daar is Marjanne, met een afgeladen rugzak, een plasticdraagtasje en een paar zere voeten.
‘Heb je alles? Ja? Oké, wat dacht je er van om nog even door te varen naar Medemblik?
‘Prima, even wat dingetjes in de ijskast stoppen, dan kunnen we wat mij betreft meteen weg.’
Ik start de motor en haal alvast een paar trosjes weg.
Een paar bootjes die nog zoekend naar een plekje door de haven varen hebben het in de gaten en komen volgas naar ons hoekje gestormd.
Marjanne komt aan dek en gooit de laatste lijntjes los.
Intussen zijn er al drie zeiljachtjes elkaar aan het verdringen om ons plekje in te nemen.
Een dikke Duitser ligt met zijn Bavaria dwars achter mijn kont, zo kan een ander de box misschien niet in, maar ik kom er van ze leven niet uit.
Ik vraag hem om een stuk aan de kant te gaan.
Met tegenzin gaat hij een klein stukje achteruit.
Weer vraag ik hem om ruimte te maken en weer gaat hij veel te weinig achteruit.
Nogal kwaad zeg ik hem dat als hij nu niet een flink stuk aan de kant gaat, ik mijn bootje weer vastknoop en vannacht hier blijf.
Dat helpt, hij geeft een flinke dot achteruit, meteen sla ik ook achteruit en geef een vette knipoog naar de schipper van een Waarscheepje, dat daar ook ligt te drijven.
Buiten de box gooi ik het “Zeebeest “ met de boegschroef rond en blijf even liggen.
De Bavaria kan niet langs me heen, maar het waarscheepje, dat zich al een beetje in positie had gemanoeuvreerd, schiet zo de box in.
We varen langs een kwaaie Duitser de haven uit.
Marjanne zegt:’Dat was niet netjes van je.’
‘Daar heb je gelijk in, maar ik was er ook niet op uit om netjes te zijn. Als Heinrich gewoon even fatsoenlijk ruimte had gemaakt, had ik er wel voor gezorgd dat híj in die box was gekomen. Nu heeft hij het aan zich zelf te danken’
Al in het Krabbersgat zetten we zeil en zitten tien minuten later alweer op ruim water.
Heerlijk, al die ruimte en die rust, van al die drukte en teveel mensen om me heen word ik chagrijnig.
Straks in Medemblik gaan we naar de Pekelharing haven, of hoe dat ding ook heten mag.
In ieder geval liggen daar nooit zo veel passanten, lekker rustig!
Vakantieperikelen van Marjanne en Albert, deel 19
- Geschreven door Albert 45
- Hits: 31713