Zoals altijd is onze vakantiebestemming al bekend in de vakantie van het jaar daarvoor. In 2002 zal het IJsland worden. In de winter worden de pilots gekocht, de kaarten bestudeerd en alle mogelijkheden besproken. ’t Moet kunnen in 6 weken is het motto! Het eten en drinken voor 4 personen wordt gekocht en gestouwd. Op zondag 30 juni gooien we de trossen los. Als we ter hoogte van Den Helder zeilen zien we de Troubadour de haven uitkomen. Samen gaan we het Molengat uit en via de marifoon wensen wij hen een goede vakantie in Zweedse wateren. Zij wensen ons veel sterkte, want er staat een zuidwesten wind kracht 6 en die volgens de voorspelling gaat toenemen tot 8… Veel tijd om in te slingeren hebben we dus niet. Op de Doggersbank krijgen we zo nu en dan flinke bakken met water in de kuip. We voelen ons wel een beetje katterig, maar zeeziekte is er gelukkig niet bij. In de loop van de maandag zwakt de wind weer af tot zuidwest 6 en hebben we een voorspoedige tocht naar Lerwick. Na 4 dagen liggen we in de haven en blijven daar een paar dagen omdat we op het vogeleiland Noss willen kijken. Je kunt met de veerpont naar Bressay en dan loop je dwars over het eiland, ongeveer, naar het punt waar je met de rubberboot opgehaald wordt. Als het slecht weer is dan hangt er de rode vlag en kun je er niet komen. Er verblijven 2 natuur-wachters 3 maanden op het eilandje (dat geen elektriciteit heeft) om de gasten te halen en weg te brengen, want ’s avonds om 17.00u moet iedereen weer terug zijn. Over het hele eiland zijn rotswanden vol broedende jan van genten, papegaaiduikers, alle soorten meeuwen, alken en zeekoeten te zien. De zeehonden liggen te zonnen op de rotsen en je hebt een prachtig zicht op de Shetland eilanden.
De volgende dag vertrekken we in licht weer richting IJsland. We ronden de zuidpunt van de eilandengroep en zien de 1e dolfijnen. Boven de Faeröer begint de barometer te stijgen, maar ook de wind trekt aan en gaat naar ’t noorden tot noordoosten en wordt stormachtig. Seyđisfjörđur, de haven waar we eigenlijk ‘t eerst naartoe wilden gaan is niet meer bezeild. Het wordt Djupivagur. Woensdagochtend 10 juli komen we aan, hijsen de douanevlag en genieten van het idee dat je na 8 dagen zeilen op IJsland zit. De douanebeambte komt al vrij snel aan boord en in rap tempo zijn de formulieren ingevuld. Djupivagur is een klein vissersplaatsje. De vissers varen 3 à 4 maal in de week in kleine bootjes uit en vangen per keer 1000 tot 1500 kg vis met het handje!. Dit wordt in de plaatselijke visfabriek verwerkt.
In de zomermaanden komen er veel toeristen die een rondrit per auto of bus over IJsland maken en Djupivagur als stopplaats kiezen. De 1e dag stonden er al verschillende Nederlanders bij de boot om even een praatje te maken, zeilboten zie je hier echter nooit. Wij waren de eerste dit jaar en waarschijnlijk ook wel de laatste.
Wij maken lange wandelingen in de omgeving, je bent vrij snel het dorpje uit en zit dan midden in de ruige wildernis. We bekijken een vuurtorentje. Deze torens zijn laag en hebben een fluoricerende oranje kleur. Overal hoor je de roep van de wulpen weerklinken en schieten de goudplevieren voor je voeten uit het gras vandaan. Op de hogere bergen in ’t fjord ligt erg veel sneeuw, de zomer is duidelijk nog niet ingetreden. Wij willen een auto huren, maar hier kan het niet. Dus gaan we na een paar dagen door naar Seyđisfjörđur. De wind is zuid oost en op zee trekt hij weer aan tot stormachtig, tja je bent op IJsland of niet, niet zeuren maar gaan. De 80 mijl naar Seyđisfjörđur leggen wij af in niet meer dan 9 uur!!! In het fjord hangen de wolken laag tussen de bergen, begeleid door loeiende valwinden van meer dan 50 knopen en een onheilspelend donkere omgeving, af en toe onderbroken door een wit sneeuwveld dat ergens op de reusachtig hoge bergen ligt. Alles ziet er somber, ruig en desolaat uit. Dieper het fjord in wordt het vriendelijker en merk je niet zoveel meer van de storm buitengaats. Laat in de avond meren we af achter de Bastaert v. Campen van Jan en Paula Wit. Vorig jaar zijn we ze verschillende malen tegen gekomen en we praten dan ook weer even helemaal bij. Als wij om 3 uur ’s nachts wakker worden is de wereld om ons heen kompleet veranderd. Het is volop dag, de zon schijnt er lustig op los over de bergen en de bont gekleurde huisjes van Seyđisfjörđur. Werkelijk een magnifiek gezicht. We gaan toch nog maar even terug naar ons bed. Als ik samen met Wim en Wouter de volgende dag een berg ga beklimmen en mijn moeder aan boord blijft om een brood te bakken (meestal doet Wouter dit), wordt er aan de deur geklopt. Het is de douane, hij had onze gele vlag gezien en wilde ons inklaren, maar die gele vlag was onze clubvlag en wij hadden ons al ingeklaard. Na het weekeind kunnen we in Egilstađir, 25 km verderop, een auto huren. Muff, een Amerikaanse muzieklerares van schotse komaf en wonende in IJsland, brengt ons er naartoe en vertelt onderweg veel over de omgeving. We kunnen de boot goed achterlaten en de havenmeester zal een oogje in het zeil houden. De kampeerspullen, ’t eten en ’t drinken gaan achter in de auto en we gaan op weg.
IJsland is het land van de watervallen en vulkanen. De tocht gaat langs de Hengifoss, dit is de hoogste waterval van Europa, en de Dettifoss, dit is de grootste waterval van Europa qua water doorlaat. De laatste is ongeveer 100 meter breed, 44 meter hoog en verwerkt gemiddeld 500m3 water, zand, modder en ijs per seconde. Het water stroomt in de Jökulsa gletsjerrivier. Verder valt er erg veel te zien in de omgeving van het Myvatn meer. Dit meer is ontstaan door erupties en lavastromen en heeft grillige rotsformaties. De flora en fauna is heel divers en de omgeving afwisselend. De ene keer groen en vlak, terwijl de aarde even verderop weer zwart en heuvelachtig is. In de verte zien we de Askja vulkaan liggen (deze slaapt al een poosje), maar we hebben geen tijd om er naar toe te gaan. De wegen zijn langs de kust goed begaanbaar en gaan over van asfalt in steenslag met soms flinke keien. In het binnenland wordt het ruiger en heb je zeker een 4WD nodig. Vooral buiten het droge seizoen. Er is veel geothermische aktiviteit en bij Myvatn komen we dan ook op een veld terecht met hete modderpoelen en stinkende zwavelhopen. De kleurverschillen zijn prachtig, de stank misselijkmakend. We rijden verder en komen een kilometers lange scheur in de aardkost tegen. In deze scheur staat op sommige plaatsen water dat geothermisch opgewarmd wordt en een temperatuur van wel 80 graden kan bereiken. Een vreemd idee om langs deze breuklijnen te lopen. Via Husavik en de Noordoostkust rijden we weer naar de boot. In Husavik is een splinternieuw walviscentrum gebouwd en worden walvissafari’s met walvisgarantie georganiseerd. Overnachten mag overal op IJsland, en de ene nacht staan we ergens in de wildernis tussen de rendieren en de volgende keer staan we op een camping midden in de stad met mensen van alle nationaliteiten. Na deze rondrit weten we een klein beetje hoe IJsland eruit ziet en maken we ons klaar voor de zeiltocht richting de Faeröer . In de haven ligt opeens nog de Pen Duick VI van de onlangs overleden Franse zeezeiler Erik Taberly. Wij mogen de boot (nu charterboot) van binnen bekijken, alles is nog origineel, zoals toen der tijd de Withbread er meegevaren was, alles is nu erg afgeleefd en het is goed te zien dat de boot al verscheidene malen de wereld gerond heeft.
Bij het vertrek hebben we over de wind alweer niets te klagen, wel over de walvissen, Ze horen hier in grote aantallen voor te komen, maar we zien er slechts één en dan nog ver weg ook. Via de Kalsofjord gaan we naar Klaksvik, dat was vroeger de hoofdplaats van de Faeröer, een taak die tegenwoordig in handen van Torshaven ligt. Er wonen ongeveer 5000 mensen en je ligt er erg beschut. Ook hier maken we wandelingen van 6 tot 8 uur per dag. Een ervan brengt ons naar Skálaloftir. Dit dorp is sinds 1914 verlaten en alleen aan steen hopen en lichte vlekken in het gras kun je zien dat het hier vroeger bewoond was. Je was toen erg op elkaar aangewezen. Tegenwoordig zijn er veel tunnels op de eilanden en staan de meeste dorpen in directe verbinding met elkaar. In het centrum van Klaksvik staat een pracht van een kerk deze is gebouwd in 1963, het interieur zoals het altaar (1901) en het doopvont (1600) is heel oud. Er hangt boven in de kerk een roeiboot. De predikant roeide hiermee in het begin van de 20e eeuw naar zijn parochianen. Op een avond stapt er een jonge dame aan boord van de plaatselijke radio. Zij onderhoudt een rubriek met alles wat er op de eilanden voorkomt, een jacht is hier een zeldzaamheid en ze vraagt dan ook of wij een interview willen geven dat op de plaatselijke radio uitgezonden gaat worden. Geen probleem.
Natuurlijk gaan we ook naar Torshaven, want daar is het grote en jaarlijks terugkerende St. Olavsfeest. In de haven blijkt de Bastaert v. Campen net een half uur voor ons binnen gekomen te zijn, rechtstreeks van IJsland. Ook zij komen hier voor het St. Olavsfeest. Dit is een feest om de dag dat de Noorse koning Olav sneuvelde te vieren. Dit is tevens de dag dat het parlement weer geopend wordt. Er zijn optochten, paardenraces, roei- en voetbal wedstrijden, dans evenementen en nog veel meer. Op de 28e juli is er een groot vuurwerk, terwijl het feest op de 29e ’s nachts afgesloten wordt met zang en dans op het dorpsplein. Honderden mensen, van baby’s tot bejaarden doen er aan mee. Ongeacht de weersomstandigheden.
Na dit feest vertrekken we richting het zuiden met het doel Fair Island, echter door de harde noordoosten wind die er de tweede dag was, stonden er hoge onregelmatige golven recht op de rotsige ingang van het piepkleine eilandje. Gecombineerd met een dichte mist, hebben we besloten om naar het zuidelijker gelegen Kirkwall te zeilen. Dat is redelijk goed binnen te lopen met de dikke mist. Op het mainland, waar Kirkwall op ligt huren we een fiets en fietsen naar de Pentland Firth. Dit is de engte tussen de Orkney eilanden en de vaste wal van Schotland. Maar door het nog steeds slechte zicht valt er niet veel te zien van de overkant. Alleen een tanker die eenzaam als een vage schim door de mist schuift. De laatste paar dagen vermaken wij ons nog in de buurt van Kirkwall. De berichten geven heel lichte winden uit het zuiden en het zuidoosten gedurende de hele week. Op zondagochtend heel vroeg besluiten we om toch te gaan, we zien wel wat er van komt. Het vertrek om 4.30u in de morgen wordt begeleid door een dichte mist, van de eilanden is niets meer te zien. Met behulp van GPS en radar zoeken we de weg naar buiten. 20 mijl buitengaats breekt de zon door en even later zitten we aan dek in de zon lekker bij te kleuren en een boek te lezen. De ene keer op de motor, dan weer zeilend met zoveel mogelijk zeil omhoog banen wij ons een weg door de lichte winden die van alle kanten lijken te komen. Terwijl Europa geteisterd wordt door windhozen, cyclonen en stortregens, zitten wij 4 dagen lang in de “brandende” zon met de dolfijnen en vogels te spelen. Woensdagavond laat komen we in Den Helder aan waar Bas op ons opvangt.
In alle opzichten was dit een zeer geslaagde vakantie, aangezien we nog lang niet alles van IJsland hebben gezien, moeten we er zeker nog eens een keer naartoe…
Erik de Jong
www.noordzeilen.nl