Een onverwacht poepie wind.
Zo. 05-10-,14
Vanwege de weersverwachtingen voor het IJsselmeer, > 6 bft. en windstoten van 45 kts, zijn we voor de afwisseling maar eens in plaats van over het Zuidersoppie, binnendoor uit Friesland vertrokken.
Vanaf Workum – waar we GTL diesel bunkeren - via Woudsend naar Sloten.
‘Kijk Marjanne, daar woont Tjerk, een duwbootkapitein die wekelijks door mijn sluis kwam.’
‘Hoe weet jij dat dít zijn huis is?’
‘Nou, hij kwam tijdens het schutten vaak even boven in de toren voor een ouwehoerenpraatje en zo komt ook het onderwerp zeilen in Friesland aan bod.
Tjerk vraagt of ik dan ook wel eens in Sloten kom.
“Jazeker Tjerk.”
“Weet je dan ook dat daar, vlak bij de molen en dat kanon, twee bungalows staan?” Vraagt hij lijzig.
“Jazeker Tjerk.”
“Dus je weet dat de een groter is dan de ander?”
“Jazeker Tjerk.”
“Nou, die mooie grote… is van mijn buurman.” ‘
Marjanne lacht even om de droge humor van Tjerk en zegt: ‘Waar wou je overnachten?’
‘Ik denk dat we op een van de eilandjes van het Tjeukemeer gaan liggen maar natuurlijk alleen als dat jouw goedkeuring kan wegdragen.’
Ze knikt genadiglijk.
‘Ja, laten we dat maar doen.’
Zo zeilen we - het grootste deel van de tocht - heerlijk zonder haast, naar een steigertje op het Tjeukemeer.
Ma. 06-10-,14
Na een ontbijt met gebakken eieren en bacon, varen we langzaam naar Echtenerbrug waar, precies om negen uur, de brugadmiraal - compleet in galauniform - van zijn fiets stapt en de lichten van dubbel op enkel rood zet.
Wanneer de brug stijgt komt ook het klompje tevoorschijn en mogen we twee euro in de gemeentelijke schatkist storten.
Via de Linthorst-Homansluis komen we in de kop van Overijsel terecht.
We volgen de staandemasten route.
Vanwege de vaste brug over de Kalembergergracht bij Muggenbeet, kunnen we bij Ossenzijl niet rechtdoor de kortste route volgen maar gaan bakboord uit langs de Weerribben richting Steenwijk.
Niet dat dat een straf is in dit mooie gebied.
We kachelen langs Giethoorn en gaan vlak voor de brug bij Blauwehand stuurboord uit en steken de plas over.
Via een heel mooi stuk natuur, komen we uiteindelijk bij het sluisje van Blokzijl.
Na het schutten varen we nog een paar kilometertjes door en leggen aan tussen Blokzijl en Vollenhove.
Nog voor ik de motor afzet, is Marjanne bezig haar fietsje tevoorschijn te halen.
‘Je gaat me toch niet vertellen dat je nu, achter in de middag, nog gezellig een stukje gaat rond peddelen?’
‘Toch wel, ik wil nog even naar dat leuke 2e handswinkeltje in Vollenhove.’
Ik schud mijn wijze hoofd, sjouw dat opvouw geval de steiger op en maak hem rijklaar.
‘Weet je zeker dat je niet meegaat?’
‘Dat zou ik dolgraag doen schat maar dan is Zeebeest zo alleen, dus…’
‘Bah, watje!’
Ze geeft me een kus en duwt haar vehicle tegen de dijk op.
Ik roep haar na: ‘Als je toch naar Vollenhove gaat, doe hem dan de groeten van me.’
‘Wie is hem?’
‘Meester Pieter natuurlijk, wie anders?’
Het woord “Mannen…!” werpt ze me, met enige minachting, over haar schouder toe en fietst weg.
Wanneer ze, bijna twee uur later, weer aan boord komt heeft ze, behalve wat “schattige” glazen schaaltjes, ook nog een romantische DVD bij zich.
‘Zo moppie, ik ben oprecht blij dat je er weer bent.’
Ze kijkt me vertederd aan en zegt: ‘Ach schat toch, heb je me zo gemist?’
‘Gemist? Welnee maar het is hoog tijd dat je de kombuis ingaat, ik sterf van de honger.’
Di. 07-10-,14.
Omdat de weergoden nog steeds in een baldadige bui zijn en zo te horen voorlopig nog niet wensen te kalmeren, besluiten we om via de Randmeren richting Amsterdam te kachelen.
Tussendoor leggen we nog even aan in Vollenhoven en gooien voor twee kwartjes zoetwater in de tank.
Voorbij het Vogeleiland gaan we, onder de dijk van de N.O Polder bijna pal west op en kan de Genua het overnemen van de Bukh.
De Ramspolbrug is, sinds ze hem een flinkstuk omhoog gebracht hebben, voor onze 12.40 hoge marifoonspriet geen hindernis meer, dus zeilen we in een keer door tot voor de Marina aan het eind van het kanaal.
De Genua laat zich weer aflossen door de Bukh en “Zeebeest” draait BB uit het ruimere water op.
We moeten zowat recht tegen de wind, 5-6 bft, het Ketelmeer oversteken.
Omdat het eiland/baggerdepot “IJsseloog” dwars op onze weg ligt, steek ik door het kanaaltje aan de oostkant dwars door het Oog.
Aan bakboord, pal onder de oever ligt een zeiljacht, achter zijn spijker, luwte te zoeken tegen de wind die nu zeker een dikke 6 is.
We naderen de uitgang, vanwaar we de vaargeul van en naar de IJssel moeten oversteken.
We ziende boeien van de geul al liggen, wanneer de zon het plots laat afweten en het gemeen donker wordt.
‘Albert, kunnen we niet beter even wachten met die laatste oversteek?’
‘Welnee moppie, we hebben geen zeil op en moeten er recht tegen in, dat is wel even hobbelen maar daar heeft “Zeebeest” geen moeite mee.’
Op het moment dat we het kanaaltje uitvaren, gebeurt het.
Een windstoot van zo’n 45 kts. schopt “Zeebeest” uit haar koers en laat haar, zonder enige zeilvoering, meer dan 40° graden hellen.
Het zicht is door een zware, dichte, hagelbui tot minder dan 10 mtr. gereduceerd.
Met vol motorvermogen en het roer helemaal aan boord, komt “Zeebeest” weer recht.
Ondanks dat de ruitenwissers hevig hun best doen, zie ik niets meer om ons heen, laat staan dat ik ergens een boei kan ontdekken.
Boven het krijsen en bulderen van de wind uit, roep ik naar Marjanne: ‘Zo kunnen we de IJssel aanloop niet oversteken we gaan terug!’
Ik geef hard BB roer en met een flinke dot gas extra krijg ik, terwijl we gemene halen maken, de kont in de wind.
Op dat moment zie ik vaag, recht vooruit, schuimende golven tegen basaltblokken kapot slaan.
Er is, met die storm in de kont geen tijd en ruimte om weg te draaien, dus instinctief gooi ik de motor van langzaam vooruit in een keer op vol achteruit.
Halen we het nog of slaan we op het basalt?
Even denk ik nog dat we, notabene op binnenwater, ons stoere scheepje zullen verspelen.
Dan gaat het laatste stukje vaart eruit en op nog geen drie meter van de stenen begint “Zeebeest” langzaam te deinzen.
Pas wanneer ik er zeker van ben dat we ons echt, langzaam maar zeker, van de oever terugtrekken, laat ik mijn ingehouden adem ontsnappen.
De wind buldert nog even hard maar de hagel gaat over in regen en ondanks dat het nog pikkedonker is, kan ik nu zien dat de ingang naar het kanaaltje minder dan vijftien meter aan BB zit.
Ik breng “Zeebeest” naar binnen en laat haar dan met de motor op langzaam achteruit door de wind verder het kanaaltje in stuwen.
‘We gaan zo maar eens een ankerstekkie zoeken maar schenk me maar eerst eens een mok koffie in.’’
Marjanne, die een tikkie bleek om haar neus ziet zegt ‘Koffie! Nu?’ En kijkt me verbijsterd aan.
‘Ja graag, een lekker bakkie pleur gaat er nu wel in, ennuh, hebben we nog van die lekkere koekjes?’
Hoewel ik zelf inwendig ook nog een tikkie beverig ben, laat ik dat niet blijken.
Uit mijn stuurmanstijd weet ik dat, wanneer je de bemanning na een linke situatie aan een doodgewoon alledaags karweitje zet, ze er het snelst overheen zijn.
Met een niet al te vriendelijk, zeg maar pissig, gezicht schenkt Marjanne een bodempje koffie in mijn grote mok.
Het koekje kan ik vergeten.
Nog voor mijn koffie zover is afgekoeld dat ik m'n mond er niet aan brandt, we zijn nu halverwege het kanaaltje, verdwijnt de regen neemt de wind af tot een vriendelijk zesje bft. en komt de zon er weer door.
Ik gooi het roer om en zet de motor op vooruit.
Luchtig zeg ik: ‘Zo schat, dat wordt dan poging twee, óp naar de Randmeren.’