Welkom,
Gasten
|
Onderwerp: Nieuw Boek
Nieuw Boek 23 jan 2009 13:28 #55983
|
EPISODEN is klaar en gaar volgende week naar de (een) drukker.
Al geruime tijd ben ik met een nieuw boek bezig. Nu ik wat ervaring heb opgedaan met het schrijven van het eerste, kan ik wat makkelijker uit de voeten met het 2e. Al met al heeft EPISODEN me drie jaar gekost. Ik heb nog geen titel voor dit boek, maar de werktitel is E. De hoofdpersoon is een jetset fotograaf die in de Parijse modewereld bekend is en licht ik telkens een stukje uit de jeugd van de hoofdpersoon en kom dan terug in de TT, tegenwoordige tijd. Hij vliegt in zijn eigen vliegtuig naar Amerika en ziet beneden hem die eindeloze oceaan en na zijn opdracht in de VS vervuld te hebben verkoopt hij zijn vliegtuig en koopt een boot. Tot zover het verhaal en wat ik erover kwijt wil, want het is geen draaiboek van een film waar je alles van tevoren al weet. Wat ik probeer is een boek te schrijven voor mensen die zèlf actief en creatief bezig zijn en die daardoor en daarom ook kritischer zijn ingesteld dan de gebruikelijke doorsnee lezer. Vandaag zal ik een aantal pagina's neerzetten waarna ik hoop van jullie indrukken te mogen genieten, dus ook kritiek. |
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 23 jan 2009 13:57 #55986
|
Boek 1 – Huis aan de rivier
Ik herkende haar al op de spreekwoordelijke kilometer afstand. Haar loop, haar houding, dat alles deed me herinneren aan een meisje van vroeger. Zou het E zijn?. Toen het zware, lange blonde haar wat duidelijker in beeld kwam, wist ik het. E. Mijn koosnaampje voor het meisje waarmee ik in mijn jeugd was opgetrokken en waarvan iedereen dacht, behalve mijn ouders dan, dat ik er wel mee zou trouwen. E, mijn afkorting voor Elle, kwam vrijwel iedere dag naar het grote witte huis aan de rivier. Ze verdiende bij ons wat extra’s door mijn moeder te helpen in het grote gezin dat bij haar tweede huwelijk geleidelijk aan was ontstaan. Ze was toen misschien een jaar of vijftien, kwam uit een arbeidersgezin, iets waar mijn moeder me vaak nadrukkelijk op wees, maar ging niettemin netjes gekleed en sprak accentloos, beschaafd Nederlands. Natuurlijk waren we geen kinderen meer maar omdat ik niet van het opdringerige, kusserige soort ben, konden we spanningloos met elkaar omgaan. In ieder geval was onze omgeving zich nog onbewust van onze wederzijdse gevoelens voor elkaar die langzamerhand naar de oppervlakte kwamen. Met elegante passen liep ze me voorbij en ik vroeg me af of ze me wel gezien had. Toch had ik op dat ene moment dat ze me passeerde de flits van herkenning in haar lichte, grijsblauwe ogen gezien. Een paar meter van me verwijderd draaide ze zich om en riep: “Robert!” Met haar kenmerkende lange passen liep ze op me af en stonden we na jaren oog in oog. “Wat doe jij hier?” vroeg ze niet erg toepasselijk. “Ik woon hier, en jij?” “Een weekendje er tussen uit. Zullen we ergens gaan zitten?” Het boerenmeisje uit het dorp aan de rivier. Nu negen jaar ouder en een elegante verschijning. Maar daarover verbaasde ik me niet. “Waar logeer je?” “Vlak bij dat grote plein, in een klein hotel.” Ze wees in de richting van de Porte Maillot. “Aléén?” Ze aarzelde even voordat ze wilde antwoorden. “Hou maar op – ik hoef het niet te weten.” “Dat is het niet, ik ben niet met een vriendje, ik kom solliciteren. Bij een Franse familie, als au pair.” “Hier in Parijs?” Wat moet een boerenmeid in Parijs? De eerst opkomende gedachte. Was ze bovendien niet een tikkeltje te oud voor au pair? Ze moest nu iets van een jaar of zesentwintig zijn. De verhuizing van de familie naar het grote oude huis aan de rivier had iedereen de ruimte gegeven die het nodig had. De grote tuin grensde aan de ietwat vervuilde stroom, waarin al lange tijd niet meer gezwommen noch gevist werd. Alleen jachten en de beurtschippers in dienst van de nabijgelegen vatenfabriek maakten druk gebruik van de eens zo prachtige traag stromende vloed. Maar al spoedig moest ik weer op reis, bepaald niet tegen mijn zin. Er was weer een baby op komst. Gebruikelijk was dat ik dan naar mijn grootouders in Duitsland ging. Bij mijn terugkomst, enige weken later, liet een van mijn broers met trots de houten Noorse sloep zien die met zijn sterke buitenboordmotor ons naar de plassen rondom het dorp kon brengen. Samen trokken we erop uit en verkenden we nauwkeurig alle toegankelijke watertjes uit de omgeving. Langzamerhand begonnen we thuis te geraken in dat kleine dorp dat mettertijd werd bevolkt door de lagere regionen van de Gooise matras, die vroegtijdig de waarde van het strategisch gelegen plaatsje ontdekten. Toch bleef het een dorp. Met een fabriek als belangrijkste werkgever. De paar grote boerderijen die de omringende landerijen in bezit hadden beklemtoonden nog eens de landelijke aard. Het oude huis zelf, dateerde uit de vroeg 17e eeuw, de periode waarin de rijke Amsterdamse handelaren het oevergebied van de rivier gebruikten om daar hun grote landhuizen neer te zetten. Het huis van de familie was zeker een van de eerste en daardoor behoorde het ook niet de allergrootste. In het dorp was een drietal huizen van dit kaliber “buitengoed” te vinden waarvan dat van ons qua grootte tot de middenmoot hoorde. Het andere buiten, was minsten twee maal zo groot, maar was ook van veel latere datum. Ooit woonde er een van Napoleon’s generaals. Dat huis had inderdaad wel iets weg van een Malmaison op kleine schaal. Natuurlijk waren wij, bewoners van het grote witte huis, buitenbeentjes in de ogen van de autochtone dorpelingen. Die zagen hun dorp langzamerhand geïnfiltreerd worden door mensen uit de stad, iets dat niet altijd in goede aarde viel. We liepen het laatste stukje van de Champs Élysées af en sloegen de Avenue George V in, waar mijn hang-out, de bar Alexandre lag. Mijn vaste afspreekplek in Parijs, schuin tegenover het befaamde George V, het hotel van de rijken. Jim Morrison kwam er vaak en noemde het hotel een luxe bordeel. Ook voor deze rock ’n roll legende was de bar Alexandre een belangrijke pleisterplaats. Ik had hem er een keer gezien toen hij van Fouquet’s op de hoek kwam, vlak voor zijn dood in ’71. Ik vertelde dat aan E terwijl we de bar binnengingen. Ze vroeg me of ik veel contact had met de familie. Ik schudde mijn hoofd. “Nee, niet zoveel. Ze wonen nu ergens in het midden van het land.” Een ongemakkelijke stilte sloop het gesprek binnen. Ik was het contact met haar kwijt, ze had nog steeds dat afwerende schild om zich heen dat ik van vroeger kende. Onwillekeurig dacht ik aan Nouschka, die, van alle meisjes, ik toch het liefste had gehad. Ze was echter een prominente tv jongen tegengekomen, met een Porsche, en daar had ik als zestienjarige geen antwoord op. Vergeleken bij Nouschka was E een ijsprinses, wel mooier, maar zonder haar warme uitstraling. “Waar denk je aan?” vroeg E, reagerend op mijn stilzwijgen. “Aan jou en Nouschka,” antwoordde ik. “Ha,” voor het eerst lachte ze voluit, “Wat was je toch een lief jongetje, toen.” Ze glimlachte bij de gedachte aan onze vroegere capriolen. Patricia kwam de bar binnen en dacht dat ik met een nieuw model bezig was. Ze kuste me vluchtig “bonjour” en zette zich aan de bar. Ze was een van de topmodellen van Dior, die vlak naast de bar Alexandre hoofdkantoor hield. Ik wenkte haar. “Une nouvelle?” Onderzoekend blikte ze naar E. “Nee, een vriendin van vroeger. Een huisvriendin van de familie.” “Ah bon.” Het alles-nietszeggende woord dat de Fransen gebruiken als ze iets niet begrijpen of verdere uitleg onnodig vinden. Met Patricia had ik een paar covers gemaakt voor een Amerikaans modeblad; ze was ongekend populair als mannequin op de catwalk, runway zoals de Amerikanen het noemden. “Wil je een kir R?” vroeg ik haar, een teken dat ze aan onze tafel welkom was. E haalde een leren mapje uit haar tas en trok er een paar foto’s uit en liet die aan Patricia zien. Het waren zo’n beetje mijn eerste foto’s met de toen pas uitgekomen Pentax. E lag onder de eeuwenoude beuk te dagdromen, het grote huis was duidelijk op de achtergrond te zien. Geïmponeerd keek Patricia naar de foto met het grote huis. “Is dat jouw huis? Maar dan ben je van een rijke familie,” was haar al te snelle conclusie. We babbelden een beetje, de meisjes genoten van hun drankje en voor mij werd het tijd om op te stappen. Ik had een afspraak in de studio met een Franse filmjuf die het prettig vond door mij geportretteerd te worden. Ik gaf E mijn adres en telefoonnummer en wandelde op mijn gemak naar de studio aan de rue de Castellane, een klein uurtje door het schitterende Parijs van die dagen. Sophie zat ongeduldig op de trap te wachten. “Je bent veel te vroeg,” ik tikte op het glas van mijn horloge. “Dat is erg onFrans,” voegde ik eraan toe. Ze lachte speels en gaf me de gebruikelijk begroetingskussen. “Op zoek naar een mooi model?” vroeg ze nieuwsgierig. Ze wist dat ik regelmatig de boulevards screende op elegante vrouwen. Ze was gekleed in een spijkerbroek en een zijden gevalletje waaronder haar c cups verborgen zaten. Portretten en glamour waren mijn specialiteit en Gaumont, de grote Franse studio, stuurde regelmatig actrices en soms ook acteurs voor een sessie. Daar rekende ik niets voor maar als de modebladen iets nodig hadden voor een artikel of cover, dan rekende ik wel op steun van de studio die dan wel een of andere bekende actrice ter beschikking stelde. Ik verdiende genoeg voor de huur van de studio en het onderhoud van mijn renpaard. Als er een celebrity was die graag gezien wilde worden dan belde ze me en vroeg of ik iets kon regelen, een opvallend bezoekje aan Longchamps, St Cloud of Auteuil, ging er altijd in als koek bij de paparazzi en de hongerige fotografen uit het roddelcircuit. De studio besloeg de hele zolderetage van het gebouw. Van de vide had ik een slaapkamer annex badkamer gemaakt, bereikbaar via een wenteltrap vanuit een hoek van de studio. Oorspronkelijk was het ‘t atelier geweest van een van de grote impressionisten. De grote matglazen dakramen zorgden overdag voor het mooist denkbare portretlicht. Sophie kleedde zich met geroutineerde gebaren uit en nam een schone badjas van de haak die ik speciaal voor haar had opgehangen. “Je kapper komt zo.” Naakt als ze was, maakte ze een paar sierlijke danspassen gevolgd door een onverwachte flic-flac. “Als je wat breekt wat moet ik dan?” vroeg ik haar. “Zorgen dat er zo snel mogelijk een ambulance komt.” Ze giechelde bij de gedachte. “Waarom ben je geen balletdanseres geworden? “Ze vonden mijn tieten te groot en mijn benen te lang. Ga maar naar de Crazy Horse, daar ben je meer op je plaats.” zeiden ze. “Geen gek idee,” grijnsde ik. “Wil je een klap? Van dansen wordt je niet rijk! En dan al die kerels die naar je kut kijken.!” Ze flic-flacte naar de wenteltrap. “Waar blijft die rotkapper? Ik ga een bad nemen.” “Heb je de laatste foto’s van Giacobetti gezien?” riep ze vanuit de vide. “Van Veruschka?” “Ja, in het Bois de Boulogne.” “Ik was er zelf bij toen hij ze maakte. De Dali onder de fotografen.” Ik kon mijn zin niet afmaken, Jean-Claude, haar kapper kwam binnen. “Waar is het schatje? Ik heb me een beetje verlaat.” “Neem een biertje. Schatje zit in bad.” II Terwijl tout Paris nog sliep, haalde ik mijn naoorlogse Delahaye uit de garage die vlak achter de studio lag en reed richting de Porte Maillot op weg naar Chantilly. Renpaarden was mijn passie en enige vrijetijdsbesteding, maar meer nog dan dat was het een lifestyle geworden. Op weg naar het kleine maar exclusieve entrainement van de “Gravin” zoals ik haar noemde, genoot ik van het uitgestorven Parijs op dit vroeg ochtendlijke uur. Tussen de enorme trainingstallen van haar collega’s was die van de Gravin een parel in de kroon. Een handjevol industriëlen en wat er nog over was van de gefortuneerde Russische adel, vormden haar clientèle. Mij had ze genadiglijk aangenomen, ze wist dat ik bij tijd en wijle moeite had het hoge stalgeld bijeen te brengen, maar omdat ik altijd voor haar klaar stond werd hierover nooit een woord gerept. Al vaak had ze erop aangedrongen dat ik mijn pro licentie zou aanvragen, maar dan mocht ik zelf geen paarden meer houden en dat gedoe met paarden op naam van een ander zetten was niets voor mij. De gravin stond al op me te wachten. Ze was begin veertig, klein en tenger en afkomstig uit Duitsland. Als jong meisje was ze van huis weggelopen en bij een paardentrainer terechtgekomen. In de loop der tijd had ze haar trainerslicentie gekregen en was uiteindelijk in het Mecca van de rensport terecht gekomen. Ze woonde in een kleine villa in het stadje. Een man was er niet in haar leven, dat bewaarde ze uitsluitend voor de haar toevertrouwde paarden. “Er is iets dat je moet zien,” ze overhandigde me een brief waarin een paar foto’s zaten. Een van de stalboxen was ingericht als koffiekamer. We gingen naar binnen terwijl ik de brief las. “Verkoop dat museumstuk van je en je hebt het beste paard ooit,” zei ze. Ik schudde mijn hoofd. “Dat doe ik nooit, bovendien is dit paard een maat te groot. Te duur en de vraag is maar of ik het weer in orde krijg.” “Je houdt toch van lastige paarden, niet?” “Jawel, maar alleen als ze goedkoop zijn. Anders is het niet leuk meer en voor dit paard vragen ze nog steeds de hoofdprijs.” Ik kende het paard, wie niet overigens. Het was het eigendom van een bekende bankiersfamilie. “Ik heb ze verteld hoe handig jij met stukgetrainde paarden omgaat. De eigenaresse wil straks met je kennis maken.” “Wie zegt dat ik dat wil?” “Hm, ik dacht dat je van blonde opvallende vrouwen hield.” “En?” “Ik heb het niet over die huppeltjes die je af en toe meeneemt, ik heb het over een echt stuk!” Dat was op z’n zachtst gezegd een eufemisme, ik bekeek het slanke meisje dat in een chocoladekleurige Daimler werd gebracht aandachtig. Ze had steil, schouderlang blond haar, was van mijn eigen lengte en leeftijd. Ik had wel het een en ander over haar gelezen in de roddelbladen; dat haar echtgenoot, de bekende bankier een slordige dertig jaar ouder was en dat ze geen kinderen hadden. Voor dat ik er maar zelfs erg in had tutoyeerden we elkaar, in Frankrijk hoogst ongebruikelijk en stonden we schouder aan schouder naar het onderwerp van haar komst te kijken. Het paard waar het om ging was afkomstig uit een groot en bekend entrainement, weliswaar niet het soort dat ik zou uitzoeken maar wel het soort van de gevestigde orde. In ieder geval was er iets met het paard aan de hand maar ze wisten niet wàt. Escarmouche, zo heette het paard, had een stel akelige stalmanieren waaruit zonneklaar bleek dat hij slecht behandeld werd en naar wat mij leek, ook de oorzaak was van zijn slechte prestaties. Ik zei dat tegen Juliette, zijn eigenaresse, die dicht tegen me aan stond en zachtjes in mijn oor fluisterde. Ik rook haar subtiele lichaamsgeur. Ze maakte me sterk van haar aanwezigheid bewust. Ze vertelde waar ze woonde, ergens bij de Suffren la Tour, in een “hôtel particulier” zoals de Parijzenaars een stadsvilla noemen. Op mijn beurt nodigde ik haar uit voor een portretsessie in de studio, iets dat haar erg spannend toe leek. “Ik koop het paard niet van je maar ik wil je wel helpen het weer in orde te krijgen, maar alleen op de voorwaarde dat hij hier blijft en niet terug gaat naar die renfabriek.” Met die renfabriek bedoelde ik het grote entrainement waar het paard oorspronkelijk vandaan kwam. Ze keek me even lichtelijk verbaasd aan, want niemand had haar ooit eisen gesteld. De gravin bleek uiterst in haar nopjes. Ze had er een zeer prestigieuze principaal bij en ze vond dat Juliette en ik goed bij elkaar pasten Als klap op de vuurpijl kwam ze aanzetten met een meisje van een jaar of dertien, een in de steek gelaten kind van een zwervende jockey die nu ergens in Australië zat. Ik had het kind wel vaker in de stallen zien werken maar me nooit afgevraagd wat ze daar deed of wie ze was. Het leek die dag alsof alles tegen me complotteerde. Eerst de onverwachte verschijning van E, toen Juliette en nu de kleine Albertine, zoals de dertienjarige heette. “Als jij voor haar zorgt en mij helpt met Escarmouche, hoef jij geen stalgeld meer te betalen.” Daarmee hield ze me een dikke worst voor mijn neus want de maandelijkse terugkerende kostenpost ter grootte van een gemiddeld ambtenaren salaris baarde me bij tijd en wijle grote zorgen. Het kind keek me bijna smekend aan met haar grote reebruine ogen en kastanjekleurige krullen dus ging ik tenslotte door de knieën. Albertine sprak een mengelmoesje van Duits, Frans en Engels, zo bleek en was nog geen dag naar school geweest. Ze bezat niet meer dan wat er in een kleine weekendtas paste en ging aarzelend met me mee. Op de weg naar Parijs, ontdooide ze een beetje en begon in haar rappe koeterwaals te vertellen dat ze al die tijd bij “auntie Anne” had doorgebracht. Kennelijk had de gravin de gedachte opgevat dat ik een mondain leven leidde, wat beslist niet zo was, en dat het kind me wat meer verantwoordelijkheidsgevoel zou geven. Gelukkig stond ik op goede voet met onze conciërge, madame Geneviève, een schat van een mens die ik vaak naar haar ouders buiten de stad bracht en die er ook voor zorgde dat er geen vreemden naar mijn etage gingen. Ik stelde Albertine aan haar voor en vroeg of er nog ergens een kamer over was waar zij kon slapen. “Monsieur Bernard heeft een kamer die hij niet gebruikt. Ik zal hem vragen die af te staan.” M. Bernard was in overheidsdienst en veelal op reis voor zijn departement. Voor een klein bedrag huurde ik de ongebruikte kamer die weliswaar een etage lager lag maar het kind wel de nodige privacy gaf. Een meisje blijft tenslotte een meisje. Samen reden we in de vooroorlogse Delahaye naar de porte de Clignancourt, waar we een bed en een matras kochten. Daarna reden we naar de Galeries Lafayette voor beddengoed en kleding. Want wat er in die sporttas zat mocht geen naam hebben. Een paar haveloze jeans,een truitje, wat versleten ondergoed – meer bezat ze niet. Haar naar een school sturen had geen zin. Ze was te oud voor de lagere school en te ver achter voor het middelbaar onderwijs. Maar ze las alles wat los en vast zat, kon aardig schrijven en verder hielp ze in de stallen van de gravin. Wat Albertine niet van paarden wist was de moeite van het weten niet waard. Ze had er een natuurlijke aanleg voor om met paarden om te gaan, eigenlijk met alle dieren. Maar ernstig teleurgesteld was het jonge kind in mensen. Vaak werd ze slecht behandeld, uitgebuit en soms geslagen. Pas bij de gravin had ze weer iets van vertrouwen gekregen. Beetje bij beetje vertelde ze me dat. De dag nadat Albertine bij mij in huis kwam, zaten Juliette en E op de trap op mij te wachten. Zojuist had ik de nieuwe collectie bij Patou bekeken en een afspraak gemaakt voor een fotosessie met hun eigen ster-mannequin als model. Door alle beslommeringen was ik E helemaal vergeten. Ik ontsloot de deur van de studio en liet het druk pratende tweetal binnen. De studioruimte was ongeveer twintig meter lang en acht meter breed. Achterin bevond zich de achtergrond installatie met, aan het oog onttrokken, een kleine ruimte met open haard die ik als zitkamer annex werkruimte gebruikte. In de boekenkasten aan de wand bevonden zich mijn kunst- en paardenboeken. Een Chesterfield en twee Eamesstoelen complementeerden het geheel. Een grote krijttekening van Edouard Chimot hing boven het bureau. Het was een tekening uit de jaren ’20, gemaakt van een of andere modinette. Zoals Toulouse Lautrec de bordelen afliep voor zijn modellen, zo deed Chimot dat met de modeateliers. Daar tekende hij de meisjes zoals hij ze aantrof, naakt of niet. ‘Struikel niet over de draden,” waarschuwde ik de meisjes die met belangstelling naar de opgestelde camera’s keken en zelfs met enig ontzag naar de lampen en de flitskoppen van de Balcar installatie. E en Juliette spraken Engels met elkaar en konden klaarblijkelijk het direct met elkaar vinden. Juliette onderbrak haar conversatie en richtte zich tot Albertine die haar met een boze blik aankeek. “Ze komen me toch niet weghalen?” fluisterde ze angstig in het Duits. “Geen sprake van,” stelde ik haar gerust. “Dat zouden ze niet durven.” “Woon jij nu hier?” vroeg Juliette aan het meisje. Maar Albertine draaide zich demonstratief om en gaf geen antwoord op haar vraag. E kwam afscheid nemen, ze ging terug naar Holland. Of haar sollicitatie succes had gehad wist ze nog niet. “Waarom maak je niet een leuke foto van ons?” stelde Juliette plotseling voor. “Vindt je dat geen leuk idee?” vroeg ze aan E. “Dat komt een andere keer wel, ik ben geen foto-automaat.” Ik had er eenvoudigweg geen zin in. |
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 23 jan 2009 14:22 #55989
|
Prachtig Lannes,
Een paar vragen: 1 - Is het autobiografisch? 2 - Ga je het hele boek 1 hier publiceren? Zo nee, waar is het verkrijgbaar? 3 - Wanneer denk je dat Episodes in de handel komt? 4 - Het belangrijkste - Hoe gaat het nu met jou??? Zeilersgroet, Rakadam |
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 23 jan 2009 14:45 #55991
|
Rakadam:
1) half om half, verder heb ik zelf ook nog gevlogen totdat ik werd afgekeurd wegens mijn slechte gehoor. Heel af en toe in de Dordogne kruip ik nog wel eens op een bezemsteel, een alu pijp met mylar vleugels en een 60 pk Rotax. 2) Wat je nu ziet zijn de eerste bldz uit boek 2 (E) - ik ben nieuwsgierig of mijn manier van schrijven aanslaat. 3)Ik laat eerst 100 ex drukken van EPISODEN ; let wèl: EPISODEN bevat een groot aantal biografische elementen maar schuif ik met de tijd om ze beter te laten aansluiten in het verhaal. Die encounter met die twee filmsterren gebeurde in 1998 op een Grieks jacht dus niet op het zeiljacht zoals ik dat in EPISODEN schrijf. Maar de gebeurtenissen zijn wel ècht. Verder: Wanneer er voldoende belangstelling voor EPISODEN is, laat ik het landelijk distribueren. Ik wacht met smart op mijn operatie. Zal half Februari worden. Wat er daarna gebeurt weet ik niet precies maar zal ik misschien 40% gehoor terug krijgen. Dat is voldoende om mee verder te kunnen. |
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 23 jan 2009 14:50 #55992
|
Dank je wel.
Enne ... hoe gaat het nou met jou?? |
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 23 jan 2009 14:53 #55995
|
Ik was vergeten die vraag te beantwoorden vandaar dat ik het antwoord daarop wijzigde. Maar 80% van de dingen die om me heen gebeuren gaan langs me heen.
|
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 23 jan 2009 14:55 #55996
|
Waarschijnlijk wel zo handig. Ik wens je in ieder geval het allerbeste!
|
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 24 jan 2009 12:49 #56087
|
Nog een stukje - extracten uit het verhaal, nog niet geredigeerd maar zet het neer als proefballonnetjes.
II Claude, de gepensioneerde vlieger, gaf mij wekelijks les in instrumentvliegen en bracht mij de nodige zelfdiscipline bij die onlosmakelijk verbonden is aan veilig vliegen. De meeste ongelukken met kleine toestellen worden veroorzaakt door de piloten zelf, hun slordigheid en vooral door hun gebrek aan ervaring. “Vertrouw alleen jezelf en dan nog met mate,” waarschuwde Claude meer dan eens. “Snelheid op de weg is de dood maar snelheid in de lucht is leven,” was een ander maar zeer toepasselijk gezegde van hem. Ik maakte Claude deelgenoot van mijn plan om naar Amerika te vliegen. Ik verwachtte niets anders dan dat hij me zou uitlachen maar tot mijn verbazing nam hij me serieus en begon me voor te bereiden op de lange tocht waarbij ik twee maal een stuk Atlantische oceaan moest overvliegen: van Lissabon naar Santa Cruz das Flores en van daaruit naar St John in Canada. “Je vliegt goed maar slordig.” Hij attendeerde mij op talloze kleine foutjes: van het niet instellen op de juiste kanalen, het niet bijstellen van de hoogtemeter en nog andere, in mijn ogen onbelangrijke zaken. Mijn logboek begon zich geleidelijk aan te vullen. Avond aan avond zaten Philippe, Claude en ik gebogen over kaarten van de Atlantische Oceaan en de Canadees-Amerikaanse kust. “Hoor’s, dit ben je toch niet echt van plan?” Fabienne en Dominique stonden voor me. “Natuurlijk, waarom niet?” “Met zo’n klein rotvliegtuig zo’n enorme afstand? Je lijkt wel gek! Wat moet ik als er wat met je gebeurt?” “Als er wat met mij gebeurt erven jullie mijn deel van het huis, TAXAIR en de studio. Dus je hoeft je geen zorgen te maken.” Fabienne draaide zich woest om en liep weg. “Dat is niet aardig van je, ze maakt zich vreselijk ongerust over die reis van je,” Dominique leek ook teleurgesteld. “Hoe lang denk je weg te blijven?” “Geen idee, maar reken op een paar maanden.” “Laat je dan wel wat van je horen?” “Allicht, maar hou er rekening mee dat ik niet altijd in de buurt van een telefooncel ben.” Alhoewel het toestel door Jean-Pierre van top tot teen was nagekeken, deden we het nog een keer dunnetjes over. Daarna begonnen we het zorgvuldig in te laden, rekening houdend met het plaatsen van het kleine reddingvlot dat in een tas zat, de kleine container met water en noodrantsoenen, de cameratas en tenslotte wat persoonlijke bagage. Bij elkaar woog het geheel niet meer dan wat een 2e passagier zou wegen dus overbeladen was het toestel in geen geval. De eerste 800 nautische mijlen, het traject naar Lissabon, zou ik, eenmaal in de lucht, binnen drie-en-een-half uur kunnen afleggen. Omgerekend 1500 kilometer. Vroeg in de ochtend, op de dag van vertrek, brengt Philippe me naar Le Bourget. Samen lopen we de lange checklist door en controleren nog een keer het hele toestel. Daarna rollen we het toestel naar buiten. “Nou hou je taai. Bel even als je in Lissabon bent aangekomen.” Ik knik en steek mijn hand op ten teken van afscheid. Voor bijna alles wordt in de luchtvaartwereld afkortingen gebruikt en Lissabon, mijn eindbestemming voor die dag heet LTTP, de vliegerscode voor de luchthaven. “Volg de spoorlijn langs de Taag, dan kan je het vliegveld niet missen,” had Claude voor me uitgestippeld. “De banen zijn makkelijk te herkennen, het zijn er maar twee.” Tot aan Bordeaux was alles onder me bekend, daarna kwam ik over gebieden waar ik nooit eerder was geweest. Ik volgde de lijn die Claude voor me op de kaart had uitgezet: San Sebastian, Burgos, Valladolid, Salamanca – in een rechte lijn koerste ik op Lissabon. Niet lang daarna kreeg ik de Taag in zicht die als een zilveren slang in het ochtendlicht onder me schitterde. Ik volgde de spoorlijn en een half uur later taxiede ik naar de parkeerplek voor de kleinere vliegtuigen. Claude had de verkeersleiding al ingeseind over mijn verwachte aankomsttijd en die klopte heel redelijk. Ik ging meteen aftanken en maakte een praatje met de vriendelijk pompbediende die me wees waar ik het crewcenter kon vinden. Daar maakte ik een praatje met de meteoman, die me de weersverwachting voor de volgende dag gaf. Ik had rekening te houden met een NNW wind, die van zwak tot matig zou zijn. Niets om je druk over te maken, zeiden ze op de verkeersleiding. “Hoe laat wil je morgen vertrekken?” “Zo vroeg mogelijk, half acht?” dan was de zon al op en had ik voldoende grondzicht. “We zullen je inschalen voor half acht morgenochtend en Santa Cruz een bericht sturen van je aankomsttijd.” Santa Cruz das Flores was het laatste eiland van de Azorengroep, ongeveer halverwege de Atlantische oceaan, een kleine vijf uur vliegen. Om zeven uur de volgende ochtend stond ik alweer bij mijn toestel, de kleine “Albertine.” De Lancair met zijn onwaarschijnlijk slanke lijnen had de aandacht getrokken van een stel mecaniciens en platform medewerkers die hevig stonden te gebaren. Met een vriendelijk ‘goede morgen’ begon ik aan de pre-flight check voordat ik de cockpit binnenstapte. Daarna controleerde ik olie en tapte wat water uit de brandstoftanks in de beide vleugels. Een aardige serveerster had in het hotelletje bij de luchthaven gezorgd voor een pakket broodjes en vulde de thermoskan met koffie. “Lange vlucht?” vroeg ze in haar zangerige Engels. “Niet zo, ik ga naar Santa Cruz.” Ik bedankte haar voor de broodjes en de koffie en liep in de richting van het platform. Het afwerken van de checklist en het afstellen van de hoogtemeter en alle andere obligate karweitjes namen ruim twintig minuten in beslag voor ik me bij de ATC toren kon melden en vroeg om te mogen vertrekken. Ondertussen draaide de motor al en na een kort moment van wachten kreeg ik de gevraagde clearance for take off. Na een korte run was ik los en gleed de luchthaven in snel tempo onder me vandaan. Een paar minuten later zat ik boven open zee en klom naar 3000 meter. Totale afstand naar dat stukje land halverwege de oceaan, 1900 kilometer en vier uur vliegen. Vier uur over niets dan water. Ik had bij het vertrek uit Lissabon even moeten slikken. Het extreme ontwerp van de Lancair maakte het gelukkig mogelijk deze route te nemen. In het andere geval zou je via IJsland naar Groenland en van Groenland naar Goosebay in Canada moeten vliegen, een route die in mijn ogen stukken gevaarlijker was vanwege het drukke Atlantische vliegverkeer. Met mijn hink-stap-sprong plan om via Lissabon, Santa Cruz en St John in Canada te vliegen was, zo lang het weer goed bleef, de hele vlucht een eitje. Geen obstakels, geen hinderend luchtverkeer, alleen een eindeloze plas van water. Maar ook dat was maar betrekkelijk want de Lancair met zijn kruissnelheid van 450 kilometer vrat kilometers als een uitgehongerde wolf. Met de opgaande zon in de rug snelde ik de horizon tegemoet; ondertussen hield de autopilot het toestel op de magnetische koers. Links en rechts had ik schitterende vergezichten gehad, voor me niets dan een blauw-grijze leegte. De Lancair behoefde nauwelijks trim, dank zij de hoge snelheid kwam het doel, het kleine eiland Flores, met iedere slag van de propeller dichterbij. Air Traffic Control op Lissabon Aiport had mijn ETA aangemeld bij de stationmanager van Flores. Diep beneden me zag ik af en toe een enkel schip dat naar een van de Azoreneilanden voer of op weg was naar de Canarische eilanden of dichterbij, Madeira. Mijn aanvankelijk gespannenheid en angst voor een voortijdig afbreken van de vlucht ebde langzaam weg. De Magellan GPS hield nauwkeurig de positie van het toestel bij en noteerde ik die elk kwartier in de Jeppesen kaart naast mij. Om wat te doen te hebben noteerde ik alle instrumentgegevens: brandstofverbruik, oliedruk, temperatuur, toerental en wat ik verder aan bijzondere waarnemingen had. Na ruim drie uur vliegen zag ik op elf uur de wolkenvelden boven de eerste Azoreneilanden liggen. Claude had me gewaarschuwd dat door de bijzondere ligging in de oceaan, het Azorengebied de kraamkamer was van het weer in Europa. Maar ik had nog zekert een dikke twee uur te gaan voordat ik het eiland Flores in zicht zou krijgen. Onwillekeurig dacht ik aan de St. Exupéry, schrijver, luchtmachtpiloot en postvlieger op de route Toulouse-Dakar. “Vol de Nuit”, een bespiegelende roman over de postvlieger, alleen met zijn gedachten opgesloten in de kleine open cockpit van zijn toestel, half doof door het motorlawaai en het draaien van de propeller. Gegrepen door de romantiek van het vliegen in toestellen die drie maal zo groot en zwaar waren als de Lancair en maar half zo snel vlogen. Tijdens een militaire missie verdween hij boven de Middellandse zee in 1944. Zijn spirituele nalatenschap was indrukwekkend. Ik kon me herinneren dat Nederland ook zo’n soort vlieger had gekend: Viruly. Diens boek, “Ontmoeting in Passchendaele” had toen een diepe indruk op me gemaakt. Vliegen in de Lancair had niets meer met romantiek te maken. Romantiek die je misschien nog terug vond in de oude Tiger Gypsy met zijn open cockpit en eenvoudige instrumenten. “Vliegen met je kont,” had Philippe gezegd toen ik er voor de eerste keer in kroop. Maar vliegen met de Lancair die bijna net zo snel ging als een Spitfire was niet zo romantisch meer. Op 3000 meter kwam ik in de eerste cumulus terecht en ik zakte geleidelijk naar 2000 meter om weer een ongehinderd uitzicht te krijgen. Aan bakboord lag een cluster eilanden maar ik moest zeker nog een kleine 600 kilometer vliegen alvorens ik Flores in zicht zou krijgen. Ik meldde me bij ATC Ponta Delgada op het hoofdeiland São Miguel. Boven Flores was het weer goed, verder geen bijzonderheden, goede vlucht. Dat was dan weer dat. Nog anderhalf uur. Er stond een lichte zuidenwind, zo was me verteld en moest ik het eiland van de noordkant aanvliegen. Ik merkte, en passant, dat de Lancair sneller ging vliegen. Kreeg ik te maken met een staartwind? Nee, dat was in tegenspraak met de gegevens van ATC Ponta Delgada. Die zeiden duidelijk dat de wind zuid was. Het toestel vloog met 250 knopen, 10 meer dan waar ik mee gestart was. Brandstofverbruik was nog steeds 60 liter per uur, ik had genoeg daarvan voor zes-en-een-half uur vliegen, met nog ruim 20 minuten als reserve. Bijna alle oceaanzeilers gebruikten de Azoren als tussenstation voor hun reis naar de Amerika’s. Vanaf de kerst, woei er een gestadige oost-west wind, de Trade-wind. Hiervoor was het nog te vroeg in het seizoen en als vlieger was ik niet zo afhankelijk van de wind zoals een zeiler dat was, hoewel we van dezelfde natuurkundige principes gebruik maakten. III Vaag zie ik twee strepen aan de horizon opdoemen. Een dikke zwarte punt en een wat dunnere langgerekte. Flores recht vooruit en het kleine eiland Corvo iets rechts daarvan. De laatste kilometers van dit traject vliegen letterlijk voorbij als ik het eiland Flores nu duidelijk recht vooruit heb. Ik laat de Lancair geleidelijk aan zakken tot 1000 meter en draai een rondje boven het eiland. Ze hebben me kennelijk gezien of gehoord want plotseling komt er een stem uit de speaker van de boordradio die mijn callsign afroept. Ik bevestig dat ik de F-BRG ben en maak een ruime bocht naar de noordkant van het eiland. De runway ligt recht voor me en zet het toestel met een lichte bons op het asfalt. Halverwege zie ik de ‘buffer’ de parkeerhaven en draai die in met de rolsnelheid die nog in het toestel zit. Met de neus naar de runway gericht sluit ik het gas af en verbreek het contact. Stilte. Het geluid van de motor dreunt nog na in mijn hoofd en ik blijf even zitten om bij te komen. Dan sla ik de koepel open en stap naar buiten waar een lichte warme wind me een zacht welkom toe blaast. Een jongeman loopt zwaaiend de runway op. We geven elkaar een hand terwijl ik hem volg naar de kleine verkeerstoren waar we de documenten afhandelen. Het kleine eiland vormde de meest westelijke uithoek van Europa en was mijn laatste halteplaats voor de oversteek naar St John, Canada. De man stelde zich voor als Joaqim en ik noemde hem mijn naam. Hij sprak netjes Engels, veel beter dan waarop ik had gerekend. “Is hier een hotel?” vroeg ik eigenlijk overbodig. Joaqim knikte. “In het dorp,” hij wees naar een verzameling huizen vlak aan de rand van de steile klif. Hij verwachtte die dag geen toeristen en het was pas kwart voor elf in de ochtend. Er was twee uur tijdverschil met het vaste land. Aan de wand van het kleine kantoor hing een kaart van de Atlantische oceaan. Ik maakte van de gelegenheid gebruik om hem mijn vliegplan door te geven. Daarna liepen we naar de Lancair om die af te dekken nadat ik mijn handbagage uit het toestel had gehaald. Via zijn mobilofoon vroeg Joaqim of er iemand met de brandstoftruck wilde komen. Na een paar minuten kwam die al aanrijden met de avgas 100 die ik nodig had. Op de kop af verdween er 250 liter in de beide vleugeltanks. Ik dekte de cockpitkoepel af en kon verder gaan doen wat ik wilde. “Ik ben veilig aangekomen,” meldde ik Fabienne. “Ik ben nu halverwege, morgen of zo vlieg ik naar St John, precies weet ik dat nog niet, misschien blijf ik hier wel een paar dagen.” Ze mompelde dat ze het vervelend vond zonder mij en hoopte dat ik niet te lang weg zou blijven. Gelukkig, geen problemen daar, al met al was ik pas twee dagen onderweg. Een biertje met Joaqim in het hotel op het terras met uitzicht over een welhaast eindeloze oceaan bracht me in contact met het geïsoleerde leven op een eiland. Hoe mooi het ook is, het is en blijft een eiland, samen met het nog kleinere Corvo het verst verwijderd van de overige eilanden. Toch zal ik hier nog een keer terugkomen. Het is een ideaal vakantie-eiland, getuige de vele gasten, die voornamelijk voor het natuurschoon en het wandelen komen. Joaqim neemt afscheid en zijn plaats wordt ingenomen door een knappe jonge vrouw met een kind, een meisje van een jaar of drie. Het meisje kwam bij me staan en keek me met grote ogen aan. “Waar kom je vandaan,” vroeg ze in het Duits. Ik wees met mijn vinger in de lucht. “Daar vandaan.” Ze keek omhoog en opnieuw keek in haar grote donkerblauwe ogen. “Nee, daar is niets. Wil je het me niet vertellen?” “Toch is het zo. Ik ben vanmorgen vroeg vertrokken!” “Niet waar. Het duurt heel lang voordat je over zee bent. En jij hebt geen vliegtuig!” “Nou die heb ik wel. Als je goed gekeken hebt kon je me zien aankomen.” “Was jij dat dan in dat vliegtuig?” “Ja, dat was ik. Hoe heet jij?” “Monica,” antwoordde de kleuter. “En jij?” “Robert.” Ze wees op haar moeder. “Zij heet Birgit. Blijf je hier ook slapen?” “Als ik een kamer kan krijgen wel, anders moet ik op de grond slapen.” Zonder acht te slaan op de waarschuwende blikken van haar moeder, vervolgde ze haar hardnekkige ondervraging. “Eet je met ons aan tafel?” “Dat vindt je moeder misschien niet prettig.” Ik kon zo snel niets anders bedenken. “Komt u uit Duitsland?” De vrouw trok haar dochtertje bij me weg. “Nee, maar ik ben er wel opgegroeid, ik woon in Parijs.” “Was dat jouw vliegtuig dat vanmorgen landde?” “Ja, ik ben op doorreis naar Amerika. Flores is precies de goede tussenstop.” We keuvelden een tijdje door en ik begon Birgit steeds leuker te vinden. Hoe dan ook, ik ging graag met Duitse meisjes om, misschien kwam dat door mijn eerste ervaringen met Helga, waar ik alleen maar prettige herinneringen aan had. “Blijf zitten, ik ga even een kamer boeken.” “Helaas meneer, het hele eiland zit vol met toeristen, misschien in Lajes? Wij hebben niets meer!” “Lajes? Hoe kom ik daar?” De receptionist haalde zijn schouders op. “Wij kunnen u niet helpen meneer, helaas.” Ik draaide me om en keek recht in de lachende ogen van Birgit. “Kom mee, dat van die kamer is al opgelost,” fluisterde ze in mijn oor. Zo kwam het dat ik die nacht bij Birgit sliep terwijl de kleine Monica liefjes tussen ons in lag. Meer dan een tweepersoonsbed stond er niet in hun kamer. “Jammer geen seks,” fluisterde ze zachtjes. “Monica wordt anders wakker.” Ik gaf haar een knipoog. “Ik moet morgen weg, nog een keer 1900 kilometer vliegen. Een goede nachtrust heb ik wel nodig.” Monica schudde me ’s morgens vroeg wakker. “Ben je blijven slapen? Blijf je nou bij ons?” Birgit werd wakker en trok de kleine Monica naar haar toe. “Robert moet straks vliegen, we gaan hem uitzwaaien als hij weggaat. Maar hij komt ons vast een keer opzoeken.” Ze liepen mee naar de parkeerhaven van het kleine vliegveld. Joaqim stond klaar met een uitklaringsbewijs en een weerkaart. Opnieuw viereneenhalf uur in de lucht. Monotone uren van blauwe lucht en groen-grijs water. Ik maakte het dekje van de koepel los en legde die in het vliegtuig. Ik schudde de hand van Joaqim. “Tot over een paar maanden, bij leven en welzijn.” “Dag Birgit, dag Monica, ik hoop jullie gauw weer te zien.” Een laatste groet en ik taxiede naar de runway. “Alles vrij voor take off,” meldde Joaqim vanuit de kleine toren. Monica en Birgit stonden nog te zwaaien toen de neus van de Lancair zich in de lucht boorde. Ik maakte nog een rondje, zag de twee kleine figuurtjes op de baan staan en waggelde nog even met de vleugels als teken van een laatste groet. Verscholen achter twee steile klippen lag St John pal voor me. Ik liet het toestel zakken naar 500 meter, na hiervoor van ATC toestemming te hebben gekregen. Nog steeds was St John’s een druk knooppunt van allerhande soorten vliegverkeer, zowel militair als civiel. Het regende lichtjes toen ik landde en al taxiënd zocht ik naar de hangar waar olie en bougies zouden worden gewisseld. Claude kende een goede mecanicien op het vliegveld, een kleine zelfstandige die veel sportvliegtuigen deed. “Hé, eindelijk eens een knaap die behoorlijk Frans spreekt,” verwelkomde Henry, de meccano. “Die zie je hier niet veel,” hij klopte op de romp van de Lancair. “Véél te snel voor de bush. Ze hebben hier liever Twin Otters, Cessna’s en dat soort.” “Dit is voor mij een snelle taxi. En ik ben maar alleen.” We babbelden wat over algemene dingen waarna hij me natuurlijk vroeg naar mijn volgende stopplaats. “Weet ik nog niet. Heb je een suggestie hoe ik de New York regio kan vermijden? De volgende dag stond de Lancair te glimmen op de parkeerplek voor de hangar. De koepel was gepoetst en Henry had de motor al warm laten draaien voor een laatste controle. “Alles in orde, oliefilters vervangen, bougies verwisseld en ook de hydrauliek van het landingsgestel is nagekeken. Hij gaf mij het motorlogboek waar hij netjes alle werkzaamheden had opgeschreven. De volgende etappe was naar Williamsport, een kleine regionale luchthaven in Pennsylvanië, een dikke 2000 kilometer. Hij waarschuwde me nog voor het drukke luchtvaartverkeer in de VS. “Maar naarmate je meer naar het zuiden gaat zal het wel iets rustiger worden.” |
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 24 jan 2009 12:59 #56088
|
Prima te lezen hoor!
Alleen hoop ik dat je wat technische afkortingen elders toelicht/uitwerkt. Niet iedereen heeft de betekenis van ATC paraat, denk ik. |
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 24 jan 2009 13:23 #56090
|
veel gebruikte afkortingen:
CPL : Commercial Pilot License PPL : Private Pilot License Avgas 100 : 100 octaan vliegtuigbenzine ATC : Air Traffic Control Runway : Landingsbaan Buffer : Parkeerplaats Stall : Moment waarop de vleugels niet meer "dragen" Stallspeed : Kritische snelheid en grens tussen vliegen en stallen De meeste grote luchthavens hebben twee verkeerstorens 1) ATC en 2) Ground waar alle taxi-bewegingen in de gaten worden gehouden. Na het opstijgen ben je verplicht naar stuurboord of naar bakboord uit te wijken om zodoende ruimte te maken voor aanvliegende, vertrekkende of doorstartende toestellen. Alle 'Runways' hebben een nummer, aan elk uiteinde van de baan staat die duidelijk en zichtbaar voor de piloot aangegeven. In het verhaal zijn er nog twee vliegbewegingen: Die naar Wichita en die naar Ft Lauderdale. De nieuwste Lancair heeft een turboprop en vliegt tegen de 400 knopen; de Legacy 200 was destijds een van de snelste single-engines. Zelf heb ik deze vlucht nooit gemaakt, maar een vriend van mij wel. Zolang alles heel blijft is het een eitje. Toch verdwijnen er jaarlijks vliegers op deze route. |
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 24 jan 2009 16:46 #56106
|
Hoi Robert,
Het leest lekker weg, heel lekker zelfs. Vr. gr. Albert. |
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Nieuw Boek 29 jan 2009 19:47 #56906
|
Het leest idd lekker weg. Zo een boek waarbij je op een regenachtige dag niet vanonder je deken uit komt. Laat staan uit je pyjama.
Proficiat! |
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Tijd voor maken pagina: 0.115 seconden