Het was halverwege jaren ’80. De Leuvehaven was nog het domein van sleepboten, spitsen en kempenaars, houten luikenkappen en oliehandel Takkenberg&Van Leeuwen.
Mijn tjalk lag twee havens verderop, in de Oude Haven. Van buiten was het een mooi, museaal uitziend schip maar in het voormalige laadruim had ik een complete timmerwerkplaats ingericht.
Ik liep een rondje met mijn hondje langs de Leuvehaven want dat vonden wij allebei leuk. Op een kempenaar (voor wie dat niet weet, dat is een schip van 50x6,60 meter, ongeveer 500 ton laadvermogen, gemaakt voor de kanalen in De Kempen) liep een schipper wanhopig rond. Ik vroeg hem wat er aan de hand was. “Ik kom net weer aan boord, ben twee weken in het ziekenhuis geweest, maar alles is dood. De accu’s zijn helemaal plat en ik heb geen acculader.”
Mismoedig ging hij verder: “De kachel doet het dus ook niet en ik heb het erg koud, en de hydrofoor staat stil.”
Ik dacht vlot na en antwoordde dat ik ook geen acculader had, maar dat ik hem wel zou kunnen helpen. Ik stelde voor dat ik met mijn tjalk naar hem toe zou komen om stroom te geven. “Maar je zegt net dat je geen acculader hebt” zei de schipper, “hoe moet dat dan?”
“O, dan zet ik de lastang op je accu’s” zei ik. Hij keek mij aan alsof ik hem in de zeik nam, maar stemde ermee in. Ik zei dat ik over een uurtje bij hem zou zijn en liep naar mijn tjalk.
Ik had al gezien dat het laagwater was. Dat was een essentiële voorwaarde voor mijn plan.
De Leuvehaven werd namelijk bewaakt door Cerberus zelf, de Hellehond. De onverbiddelijke brugwachter liet alleen maar vaartuigen door die in zijn ogen de toegang tot de haven verdienden. En tjalken, klippers en andere verwerpelijke objecten van langharig tuig hoorden daar absoluut niet bij. Maar ik wist dat ik met laag water onder de brug door kon.
Ik voer de Oude Haven uit, eerst door de prachtige dubbelkleppige Spanjaardsbrug die op waterdruk open en dicht draait, daarna door de Oostbrug en de Boerengatbrug naar de rivier.
Even later voer ik met gestreken mast op de Leuvehavenbrug af. Rustig aan, want tegenliggers zijn moeilijk te zien en ik had stroom tegen.
Cerberus rook onraad en gromde. Terwijl mijn schip langzaam onder de brug schoof opende hij het raam van zijn hok en bulderde naar beneden: “WAAR GAAN WIJ NAAR TOE?” en vervolgens: “WAT GAAN WIJ DOEN?”
Ik riep terug: “IK HEB GEEN IDEE WAT JULLIE GAAN DOEN, MAAR IK GA NAAR BINNEN!” waarna de verbinding verbroken werd omdat ik onder de brug verdween.
Even later meerde ik langszij de kempenaar en haalde de laskabel tevoorschijn. De schipper keek benauwd.
In de machinekamer onder mijn roef stond een bijzondere generatorset. Aan een 3 cilinder Lister hing een enorme dynamo die eigenlijk uit twee aparte dynamo’s bestond. De ene helft gaf gewoon driefasen 220/380 Volt, maar de andere helft was bijzonder, die leverde direct gelijkstroom voor lassen, traploos regelbaar van 10 tot 400 ampere. Ik had er een dikke laskabel van 30 meter aangezet en kon tijdens het lassen de stroom regelen met een kastje aan een lange kabel. Het laste fantastisch met een heel rustige stabiele vlamboog.
De schipper van de kempenaar piepte: “Ga je die lastang op mijn accu zetten? Dat kan toch niet?!” Ik probeerde hem gerust te stellen en zei dat dat heel goed kon, want tijdens lassen heb je ongeveer 25 volt en ik zou het terugregelen naar 10 of 20 ampere. Hoewel hij het niet zag zitten, besloot hij mij m’n gang te laten gaan. Het vooruitzicht op een warme kachel en een lopende motor lokte hem aan.
Ik verbond de schepen met een kort laskabeltje met twee knijpers voor de Min.
In de lastang zette ik een stukje koperdraad dat ik aan de plus van de accu knoopte. Daarna startte ik de generator en draaide de regelaar op van 10 naar 40 ampere.
Nog geen minuut later kon hij de Caterpillar starten en kwam zijn schip tot leven.
Ik ruimde de spullen weer op, kreeg een geeltje en een fles jajum van de dankbare en opgeluchte schipper en gooide los om terug te varen.
Precies op dat moment kwam Cerberus met een roedelgenoot blaffend naar ons toe. Ik zwaaide vriendelijk naar hen en wendde mij af met een iets te grote grijns.
Wim.
Afbeelding, een LP-hoes met mijn tjalk pontificaal voor het Witte Huis, ca. 1983