Hoe is het verder gegaan met de tjalk LIS?
Het korte antwoord: mwah.
Het lange antwoord:
Het was voor het eerst sinds heel lange tijd dat dit casco uit het water werd gehaald. Ik verwachtte dus wel wat werk.
Vóór de aankoop heb ik het vlak en de kimmen, voor zover bereikbaar, van binnenuit met een vuistje afgeklopt. Het klonk en voelde overal stevig en dik.
Op de helling bleek de gemiddelde dikte inderdaad ruim voldoende, maar overal, echt óveral, zaten diepe putten ter grootte van een muntstuk. Veel landen (waar de platen elkaar overlappen) en stuiken (waar de platen tegen elkaar liggen) bleken zwaar aangetast. Veel klinknagels waren slecht. En er zaten enkele heel rare beschadigingen in de kim, met zo’n krul die ontstaat als je met je mes over een pakje boter schraapt. Na een tijdje kwam ik erachter dat dat de gevolgen waren van een granaatexplosie.
Samen met vrienden begonnen we dapper aan het herstelwerk. Ik had mezelf al een beetje lassen geleerd, dat kwam goed van pas. Vol goede moed sneed ik een smalle strook staalplaat af, pakweg een meter lang, om over een slecht land te leggen als dubbeling. Met een krik duwde ik de strook op z’n plek en hechtte ‘m vast aan de kopse kant. Daarna duwde ik de andere kant van de strook tegen het vlak om daar de volgende hecht te kunnen leggen, maar “KNAP” spatte de eerste hecht los. Ik laste het andere kopse eind helemaal vast, het zou mij niet meer gebeuren dat een te kleine hecht losknapt, toch?
Vervolgens duwde ik het eerste kopse eind weer tegen de romp en “KNAP” daar barstte de tegenoverliggende, geheel afgelaste kant los.
Het was niet de las zelf die het begaf, maar er brak gewoon een stuk ijzer uit de romp met las en al.
Tijdens het lassen zag ik al een raar beeld, ik zag dat de vlamboog een aantal dunne laagjes ijzer wegsloeg en dan min of meer houvast kreeg op een dun volgend laagje.
Na enige moeite had ik de dubbeling rondom gehecht. Hij hing! Ik besloot eerst een bakkie te doen, dan kon het plaatje ondertussen afkoelen, daarna zou ik ‘m aflassen. Ik liep weg naar de koffiepot en hoorde achter mij: “TIK! KNAP! TIK!” gevolgd door het rinkeldekink van een staalplaat die op de vloer valt.
Na een dag ploeteren en hemelse overheden aanroepen besloot ik dat mijn lascapaciteiten onvoldoende waren voor deze helse klus.
Via via huurde ik een zwartwerker in, een lasser van een reparatiewerf die alles aan alles kon bakken. Zijn urenteller begon al te lopen op het moment dat hij in Delft bij mij in moeders dafje stapte. Een lange dag en een godsvermogen (voor mij als arme sloeber) later had hij ook bijna niks vastgekregen. Ik heb wel mijn vocabulaire aanzienlijk uit kunnen breiden, vooral met woorden die met een G beginnen. Uiteindelijk hebben we over elke putje en elke rotte klinknagel een postzegeltje staal gelast, dat bleef nog net hangen. Platen groter dan een decimeter konden we vergeten.
Ondertussen had ik via de grote vriendelijke reus een paar ton plaatstaal besteld, hij wist een goedkoop adresje. Ik had nogal wat nodig want het casco had geen gangboorden meer, geen dennen en geen roef. Er was een stuk voordek tot aan het aanvaringsschot en een klein stukje achterdek, voor de rest was het een open badkuip.
De reus haalde het voor mij op. Een groot rijbewijs had-ie niet, maar hij nam zijn Peugeot bestelbus met een stevige tandemasser erachter.
Trots kwam hij aanrijden: “Zes ton heb ik bij mij, ik voel me als een vorst op de weg! Ik heb meer bij me dan de meeste vrachtwagens!”
Even later sloeg de stemming grondig om. Het bleek dat ik in mijn naïviteit een belangrijke ongeschreven regel had overtreden. In zijn afwezigheid had ik ongevraagd zijn snijbrander gebruikt, nou ja, ongevraagd? Niet helemaal, want ik had het gevraagd aan zijn onbezoldigd hulpje en die vond alles best.
De reus begon ontembaar te briesen want zijn heilige snijbrander was bezoedeld!
Hij stampte naar de lier om mijn tjalk meteen het water in te donderen, maar daar kon ik hem ternauwernood van afhouden. Ik kreeg uiteindelijk drie dagen respijt, dan zou hij onherroepelijk te water gaan, “dicht of niet dicht”.
Hij hield woord. Drie dagen liet hij de LIS van de helling aflopen. Die was zo goed als dicht, de laatste lekken heb ik gedicht met snelcement. Gewoon een volle hand cementpoeder in de hand nemen en dat tegen het lek aandrukken. Binnen een minuut wordt het warm en vijf minuten later is het hard. Gaat veel sneller dan lassen!
De LIS moest zo gauw mogelijk naar Delft, waar ik toen woonde. Een goede vriend was bereid om met zijn opduwertje te assisteren, een bootje met een liggende Jenbach van 8 pk. Het motortje was een verdampingskoeler, wat inhoudt dat de cilinder in een gietijzeren bak met water ligt. Het water raakt aan de kook dat is dat. Simpeler kan het niet. Af en toe moest er water worden aangevuld, dat ging met een fraaie geëmailleerde koffiekan waarmee we buitenwater opschepten, elk kwartier een dikke liter.
Om te kunnen sturen had ik een noodroer gemaakt van de vloerbalken van de woonbootopbouw.
Het was een barre en lange tocht van Stampersgat naar Delft. Op de Kil hadden we het tij stevig tegen. Bij ‘s-Gravendeel staken we aan bij het bunkerstation om brandstof in te nemen, ze keken er vreemd op. Voordat we losgooiden draaiden we volgas om te checken of we wel tegen de stroom op konden komen. De touwen kwamen slap, maar daar was ook alles mee gezegd. Allemachtig, wat duurde die Kil lang!
Uren later hebben we bij donker de Wolwevershaven aangedaan om te overnachten. Over onze navigatieverlichting hebben we geen klachten gehad, de twee Feuerhand pieterolie-lampen deden het prima. Of we zijn gewoon niet gezien.
In Delft meerde ik het scheepje af in de insteekhaven bij de kabelfabriek. Ik had een kuil veel te duur touw gekocht, 24 mm vierstrengs met kern, om ‘m stevig vast te leggen want in dat gat zuigt het als een gek als een binnenvaartschip langsdondert. Ik had touw opgedeeld in mooi lange stukken en er ruime ogen in gespitst.
De volgende ochtend werd ik gewaarschuwd: “Je schip ligt los!” Hè, hoe kan dat nou? Ik fietste als de gesmeerde bliksem (en dat is heel snel) naar de haven. Geen tjalk te bekennen. Kut! Wat nu? Ik keek het kanaal langs en een kilometer verderop zag ik ‘m drijven, bij de Kruithuisbrug. Met moeite kon ik ‘m vangen en ontdekte dat alle nieuwe touwen gejat waren. Met wat restjes oud touw aan mekaar geknoopt kon ik het casco terugtrekken naar z’n ligplek, hij was gelukkig niet aangevaren door een passerend schip. Al gauw zag ik dat de gammele motorbootjes van de kermisexploitanten, die naast de haven woonden, vastlagen met mijn nieuwe touwen, onmiskenbaar met de verjongde oogsplitsen en de benaaide takelingen. Ik heb ze teruggepakt (en de beleefdheid gehad om die bootjes wel vast te leggen met wat ouwe rommel), maar miste uiteindelijk ruim de helft ervan, dat zullen ze wel verpatst hebben.
Een groot probleem bleef het dat het schip was gebouwd van een niet te lassen ijzersoort. En er moest nog zoveel gelast worden!
Ik besloot ‘m te koop te zetten. Een man uit Purmerend had belangstelling, ik vertelde hem eerlijk dat ik er niks op vast kon bakken maar dat was volgens hem geen probleem. Hij haalde ‘m op met zijn motorbootje, maar twee weken later stond-ie weer te koop in de Schuttevaer. Sindsdien heb ik er niets meer van vernomen. Zou hij nog bestaan?
Wim.
De rotte plekken en de oorlogsschade. Het noodroer, de opduwer met de kokende Jenbach, en varend op de Kil mèt opduwer-kegel
PS. Rond 1900 gingen de scheepswerven over van ijzer naar staal. Dat de LIS in 1905 nog van ijzer was gebouwd was uitzonderlijk. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat hij ouder was en er een fout is gemaakt bij de teboekstelling.
De kwaliteit van ijzeren platen is zeer wisselend. Soms is het erg bros, soms wat taaier, soms is het goed lasbaar en soms dus totaal niet.
De ijzeren platen lijken op bladerdeeg, allemaal dunne laagjes op elkaar. Het productieproces van het puddelijzer, zoals het heet, was vrij onbeheerst. Er zaten veel fouten en verontreinigingen in het ijzer. Om deze gebreken te verspreiden werd een gegoten blok ijzer uitgewalst, dubbelgevouwen, weer uitgewalst, weer dubbelgevouwen enz. enz., tot er een plaat onstond met heel veel dunne laagjes.
Bij de LIS zat er tussen die laagjes veel vuil, wat het lassen ernstig bemoeilijkte.
Vanaf ongeveer 1900 stapte de staalindustrie over op het Siemens-Martin proces, waarmee gelijkmatig en taai staal werd gemaakt.
Overigens, het is tegenwoordig erg in de mode om messen van Damascusstaal te hebben, van dat gelaagde staal dat mooie patronen toont net zoals de beroemde Japanse messen en zwaarden. Het is leuk om te beseffen dat dat modieuze gelaagde staal voortkomt uit een slechte kwaliteit ijzer. Confronteer zo’n bebaarde hipster-smid er maar mee dat hij rommel verwerkt!
PS-2 Het roeibootje heb ik 42 jaar later nog steeds. Een erg leuk Belgisch vliegertje dat ik zeilend heb gemaakt. En hij heet.... LIS!