Freya door het Westgat
Woensdag 6 augustus was de dag. Met mijn twee dochters (21 en 19) naar zout water. Doel van de reis was om door het Westgat en weer terug. Een paar weken eerder was dat voor het eerst gelukt (ook voor het eerst geprobeerd, trouwens). Toen met opkomend tij en westenwind vertrokken vanaf Lauwersoog en rond hoogwater om 15u de WG9 gerond.
Dat betekende van Lauwersoog tot het Westrak opkruisen tegen de stroom in, vervolgens met min of meer halve wind over de Kuipersplaat en na 15 uur met wind mee (en weer stroom tegen) terug naar Lauwersoog. Dat ging goed maar het kost wel tijd, zeker met thuishaven Oostmahorn.
Deze keer was het idee om eens met stroom mee vanaf Lauwersoog naar de Wreck A’kerk te zeilen en dan rond de kentering met de opkomende tijstroom weer terug. De hele reis stroom mee, zo was het plan. Westenwind, dus wind tegen stroom opkruisen over het Zoutkamperlaag. Dat zou kunnen tegenvallen, maar het voordeel van westenwind is dat je de poging op ieder moment kunt staken en dan comfortabel voor de wind terug naar Lauwersoog kunt zeilen.
Het scheepje in kwestie is een Invicta 26 uit ca. 1966. Een langkieler met een diepgang van 120cm. ‘Built for the sea’ volgens een Engelse review. Te lang voor de Small Ships Race en voor je gevoel net te klein als je tussen andere zeezeilers in de sluis ligt.
Om 11 uur varen we de haven van Oostmahorn uit. We besluiten de zeilen nog niet te hijsen maar op de motor naar de sluis te varen. Er is nog een schutting naar binnen gaande en daarna zijn we aan de beurt. Met windkracht 5 dwars tegen de wachtsteiger besluiten we niet aan te leggen maar even rondjes te varen. We krijgen gezelschap van een vissersschip en een motorjacht. We laten de visserman eerst invaren en met dochter H. bij de midden bolder met een lijn in de hand varen we de sluis in met het doel om aan de stuurboordzijde aan te leggen.
Nu krijg je hier van zoet naar zout altijd behoorlijk gratis vaart mee in de sluis, dus om de vissersboot niet van al te dichtbij te bekijken moet de boot even afremmen in de achteruit. Dat gaat niet helemaal zoals vorige keren. De schroefwerking trekt de kont iets naar bakboord en de stroming doet daar nog een schepje bovenop. Alleen de boeg is nog in de buurt van de muur. Met wat meer gas achteruit bereiken we zonder problemen de andere sluismuur. Gelukkig had het motorjacht wat afstand bewaard. Volgende keer misschien toch maar eens aan bakboord aanleggen. Geen idee ook waar mijn hardnekkige neiging voor de stuurboordwal vandaan komt. Schroefwerking (achteruit) is naar bb. Ik zit aan bb. De gashandle zit aan bb. Waarom moet Jelle dan toch zo nodig aan stuurboord liggen? Voer voor psychologen, wellicht.
We varen de havenkom uit en ik geef dochter N. de helmstok. Met de kop in de wind varend loop ik naar de mast. Ik maak het grootzeilval los en moet dan terug naar de kuip omdat het val nog aan het einde van de giek zit en niet aan het zeil. Met de shackle in de hand beweeg ik me weer naar de mast om het grootzeil aan te slaan. Daar kom ik tot de conclusie dat hier hijsen gekkenwerk gaat worden. 18 knopen wind tegen de sterke stroming zorgt voor harde, steile golven en de boot stampt hard genoeg om me vanaf de mast het water in te lanceren. We keren om en varen terug naar de buitenhaven. Ik heb ondertussen de gebruikelijke knoop in mijn maag: Wat als NU het motortje er de brui aan geeft? (Antwoord: als de bliksem de fok omhoog, dat kan vanuit de kuip)
Heen en weer varend tussen de havenkom en de vissershaven hijsen we de zeilen. Zeilend ligt de boot een stuk rustiger in de golven en met 7 knopen over de grond beginnen we aan de reis richting Westgat. Als na een halfuurtje dochter N. moet plassen laat ik trots het trucje ‘bijdraaien’ zien. ‘Kijk eens hoe rustig het nu aan boord wordt’, zeg ik nog. Dat blijkt buiten de stroming gerekend. Die blijft de boot met overtuiging tegen de wind en de golven in sleuren waardoor ‘even naar de wc’ een hele onderneming wordt, met een paar blauwe plekken op de rug als souvenir. Terug in de kuip blijkt het verblijf beneden een begin van zeeziekte te hebben veroorzaakt. Na een tijdje geef ik haar de helmstok. Achter het stuur zitten helpt tegen wagenziekte en gelukkig ook tegen zeeziekte.
Ter hoogte van de Paesensrede zien we een groepje droogvallers. De aanblik blijkt dochter H. niet te kunnen bekoren. Zeeziek! De eerder genuttigde krentenbollen verdwijnen in een emmer en gaan overboord. Ik vraag of we moeten omkeren, maar ze schudt nee. Ze is misselijk, maar vindt het tegelijk te leuk om al te stoppen. Waarschijnlijk wil ze dat mij en N. ook gewoon niet opdringen. Hoe dan ook, we varen nog even door. Nu de route naar het Noorden buigt hoeven we niet meer te kruisen, maar de koers blijft vooralsnog aan de wind. Hoewel het volgens de kaart zou moeten kunnen durf ik met laag water niet vanaf de Z4 over de Kuipersplaat af te steken, dus we blijven netjes de vaargeul volgen.
Vanaf zo’n beetje de WG14 begint het gevoel van de zee te veranderen. We verlaten de dekking van Engelsmanplaat en links en recht zien we indrukwekkende brandingen. Links op de Wierumergronden en Het Rif en rechts op de ondieptes naast het Plaatgat en Schier. De golfdalen zijn indrukwekkend. De zee rijst flink boven ons bootje uit. Tegelijk is het eerder deining dan golven. De boot is korter dan de golfdalen en gaat dus vrij rustig met de zee op en neer. Een groot verschil met het varen onder de dekking van Schier en de wadplaten. Hier zijn de bewegingen veel groter en langer, maar tegelijk ook minder heftig. Beide dames genieten, ook al zijn ze beide niet vrij van zeeziekte. Nog eens twee mijlen verder, bij de WG7b staan we voor de keuze: De betonning volgen naar het westen of doorvaren over de Gronden van het Plaatgat. Baas wilde immers naar de Wrakboei A’kerk. We kiezen een derde optie: omkeren. We zijn ver genoeg het zeegat uit geweest om te zeggen dat we op de Noordzee hebben gevaren en beide dames geven aan dat het wel ver genoeg is geweest.
We zijn net te vroeg gekeerd voor een lekkere stroom mee terug, dus het schiet eerst even niet echt op, maar als we eenmaal weer ter hoogte van de Paesensrede zijn vliegen we voor de wind en met stroom mee in een uurtje weer naar de sluis. Terwijl ik de eerste woorden in de marifoon spreek gaat het licht al op groen. We varen vlug in en hebben de sluis voor onszelf. Terug op zoet besluiten we de zeilen maar weer te hijsen. Dat scheelt een boel motorkabaal van de 7pk Farymann en bovendien kan de fok dan nog even droogwaaien. Om half zes liggen we alweer in de box.
De boot in kwestie, foto's niet van deze reis:
Beide dochters zijn geen zeilenthousiastelingen. Maar de jongste geeft ’s avonds wel aan de zee véél leuker te vinden dan het Lauwersmeer. Ik deel dat sentiment helemaal.