Joop66 schreef :
Niet tegenstaande dit alles was mijn roofredder avontuur op de Oosterschelde. Weliswaar 34 jaar geleden. Dus misschien heeft men daar toch wel iets geleerd.
Ja hoor. Lees maar.
Dit verhaal begint op een zaterdag halverwege de zomer van 1988. De eerste vakantiedag van een periode van 5 weken.
Met zoveel tijd, letterlijk, voor de boeg hebben we geen haast.
Het weer stimuleert ook niet tot iets anders. Weinig wind, die bovendien nog uit het oosten waait.
Het zal kruisen worden van Oostwatering naar de sluis van Kats en dat gaat niet hard want dochterlief wenst niet te moteren.
Na ruim de tijd genomen te hebben voor het inladen zorgen de weersomstandigheden er dus voor dat we pas op het eind van de middag schutten. De sluis is leeg, de kinderen bewaken het Piraatje tijdens de schutting.
Het doel van deze eerste dag is Bruinisse, maar ik betwijfel of dat met deze wind en dit tij haalbaar is. Het is vrijwel hoogwater en we kiezen maar voor het Brabants Vaarwater. Vanaf de sluis nog aan de wind en het staartje van de vloedstroom mee. In het BV, tot het Keten, de stroom mee. Dan, als de wind op is, de binnenbocht in het Mastgat op het motortje. Zo zal het moeten.
Maar het duurt altijd langer en als de laatste meters naar de ingang van het BV zijn overbrugd staat daar al een forse stroom. In de goede richting, dat wel.
Een grote HR, komend uit de richting Yerseke, draait vlak voor ons het BV in en vaart zo’n 50 meter voor ons uit.
Een bakstagwindje maakt het eind van de dag wel erg lui.
Tot Bruinisse is het bezeild dus telt dochterlief de winst van die dag.
Ze was in eerste instantie niet zo erg enthousiast voor een vakantie met Pa en Ma naar de Wadden, maar een vriendinnetje mee, die het wel zag zitten, en de belofte dat ze voor elke overstag manoeuvre een kwartje zou krijgen zorgden voor een aarzelend optimisme.
De scheidingston BV/WtV houden we aan bakboord, het Witte tonnen Vlije in.
De HR heeft het zelfde gedaan en zit pal aan de groene kant.
De wijze, in Engeland geleerde, lessen ten spijt blijf ik recht achter hem varen. Hij steekt toch dieper dan ik.
Dan gebeurt wat ik natuurlijk veel liever niet toegeef maar wel moet, aangezien het hele verhaal er om draait.
Nu heb ik met mijn boot al 10-tallen malen aan de grond gezeten, en ben even zoveel keren weer op eigen kracht vlot gekomen. Dank zij die ervaring heb ik nu maar één seconde nodig om te beseffen dat dit deze keer niet het geval zal zijn.
De Nederlandse taal kent een aantal woorden met een scherpe g er in. Woorden waar ik nu toch even gebruik van maak.
We liggen gelijk onder een helling van zo’n 30 graden en de stroom die dwars op het vaarwater staat, kolkt rond de boot regelrecht de bank op.
Mijn vrouw rond de discussie af. ‘Dat begint aardig’ is, mij strak aankijkend, haar commentaar.
Tegen beter weten in start ik de motor. Na een opmerking van haar over de nutteloosheid van die handeling, zet ik hem maar weer uit.
Wat nu te doen?
Eigenlijk is het antwoord op die vraag nog nooit zo makkelijk geweest. Helemaal niets namelijk. Als we weer wat tot onszelf gekomen zijn zetten we de situatie op rij. - Prima weer met een zwakke oostenwind voor de eerst komende 24 uur.
- Als de boot helemaal droog ligt, en we liggen in de goede richting op de bank, ligt ze onder 45 graden met kiel en kim op de bank. Het gangboord blijft minimaal 15 cm boven water. Ik weet dat omdat ik dit in het eerste jaar dat we met deze boot voeren op een vlakke plaat achterin de Oosterschelde heb uitgeprobeerd.
- De zelfde stroom die ons nu op de bank zet spoelt ons er bij opkomend water weer af. Geen enkele reden dus om ons zorgen te maken.
Als ik heb verteld dat dat “er afspoelen” wel de andere morgen zal zijn en niet vroeger dan een uur of 3, is ‘Hé, spannend’ het commentaar van de kinderen. Om vervolgens op te merken dat we nog nooit ’s nachts ‘gebankt’ hebben.
‘Dan maar eerst wat te eten maken’, zegt mijn vrouw, zich schrap zettend in de kajuit waar het keukenblokje is uitgerust met een halfcardanisch opgehangen kooktoestel.
Na enkele minuten verschijnt haar hand boven het brugdek met daarin de eerste kom soep. Bij de laatste komt ze zelf ook mee en maken wij het ons gemakkelijk in de kuip. De boot ligt inmiddels met de kim op de bank.
‘Hoor ik daar nu iemand roepen?’, zegt mijn vrouw precies op het moment dat ik de eerste lepel soep in mijn mond wil stoppen. Ik kijk haar verbaast aan, geef haar mijn kom en sta op om over de hoge kant te kijken. En inderdaad. Op enkele meters van de boot ligt een grote rubberboot met 2 man er in. Of ik een sleepje wil? Nou en of ik dat wil, roep ik terug en krabbel direct naar het voordek om de ankerlijn uit de bak te halen die als sleeplijn kan dienen.
‘Ho ho meneer’, is daarop hun commentaar. 'Zo simpel is dat niet. We komen even aan boord voor een handtekening..................................'
In de daar op volgende seconde vallen alle kwartjes, beginnen alle bellen te rinkelen en gaan zowat alle lampjes branden die ik ooit heb zien vallen respectievelijk heb horen rinkelen en zien branden. Alle verhalen over aasgierende bergers die ik ooit heb gelezen komen in 1 keer naar boven................
Leuk aanbod heren maar dat verdom ik. Na al die keren dat ik aan de grond heb gezeten zal ik er ook deze keer op eigen kracht afkomen. Punt-uit.
Ik wijs dus hun vriendelijk aanbod af. Mijn tegenbod, om de boot voor 25 gulden vlot te trekken, wordt met een minzaam lachje van de hand gewezen. Ze wenden de steven en varen weg.
Ze zijn echter nog wel zo sportief om mijn anker een eind verder in dieper water te droppen.
Terug in de kuip blijkt de soep nauwelijks kouder geworden en smaakt uitstekend.
Als ik even later naar binnen klauter om de lege kommen in het wasbakje te zetten hoor ik plotseling weer roepen. Het blijken dezelfde mensen en nu pakken ze het toch wat anders aan. Ze vragen of het niet aanvaarden van hulp nu wel zo’n goeie beslissing is.
Of ik mijn verantwoordelijkheid wel besef t.a.v. mijn vrouw en die 2 bloedjes van kindertjes.
Mijn antwoord is kort. Ik deel ze mee dat de stroom die ons er op zet, ook weer keert en dat het weer de eerste 24 uur niet zal veranderen. Op de vraag of ik wel weet hoe laat dat wel niet wordt, antwoord ik dat ik niet alleen een getijdentabel aan boord heb maar toevallig ook nog kan rekenen. Wat ze nog brommen kan ik niet meer verstaan maar ze draaien om en zetten koers naar een eind verderop voor anker liggende sleepboot. We gaan verder met het opruimen van de boot en maken het ons daarna gemakkelijk in de kuip.
Het piraatje ligt inmiddels met het roer op de grond.
‘He schipper’………..
Wel godverju, zijn ze daar nu al weer?
Een beetje nijdig klim ik weer naar de hoge kant. Tegen mijn verwachting in deze keer echter geen rubberboot maar een forse sloep op enkele meters van de boot. Waar komt die in hemelsnaam zo vlug vandaan?
Een jonge kerel, net als ik, maar dan met een grote grijns op zijn gezicht, hij wel, staat achter het stuurwiel. Hij stelt overigens wel dezelfde vraag. Of ik een sleepje wil.
Mijn wedervraag is of mij dat dan een handtekening kost (plus de rest). ‘Ach nee man, ik sleep je er wel even af’.
Mijn belangstelling is allicht gewekt maar mijn wantrouwen bepaald niet verdwenen.
'Wat moet dat dan kosten'?
'Praten we niet over'.
'Ook niet achteraf'?
'Pak dat lijntje nou maar aan voordat je helemaal droog ligt!’
Ik begin te twijfelen. Maar als ik hem eerlijk zeg dat ik het nu eigenlijk niet meer aan durf en bang ben dat hij de kikkers uit het dek zal trekken, vraagt hij of ik denk dat ik de eerste ben die hij van een bank sleept. Ik geef me gewonnen maar zeg toch voor alle zekerheid dat hij mijn ankerlijn maar als sleeptros moet gebruiken. Heb ooit gelezen dat het verschil maakt in de mate van hulpeloosheid of je een sleeptros aanneemt of zelf over geeft en dat is uiteraard dan weer van invloed op het bergingsloon. Hij pakt zijn bootshaak, pikt mijn ankerlijn op die ik verder uit de bak heb getrokken, belegt die en vaart voorzichtig weg. De lijn spant zich en kraakt om de kikker. Ik sta op het voordek met het ene been gestrekt tegen de voetrail en met de knie van het ander been op het voordek. Ik schat de waterdiepte daar op een halve meter. De bank lig vol schelpen.
Ik hoor dat hij langzaam het toerental opvoert en mijn hart klopt in mijn keel, wachtend op de klap waarmee de kikker uit het dek breekt. Dan zie ik plots de schelpen verschuiven. Ik heb een kwart seconde nodig om te beseffen dat niet de schelpen wegspoelen maar het natuurlijk de boot is die begint te bewegen.
Snel roep ik naar achteren dat iedereen zich moet vasthouden want de bank is daar onder water behoorlijk steil wat inhoudt dat we in een snelle beweging rechtop zullen
komen te liggen. Ik ben nog niet op de helft van mijn zin als de boot recht komt. We zijn vlot!!!!
Ik vraag de man in de sloep nog niet los te gooien zodat ik eerst mijn anker kan bergen en de motor starten. Geen probleem natuurlijk en als ik op orde ben gooit hij los en haalt mijn vrouw de lijn binnen. Dan mindert hij wat snelheid en komt naast me varen.
Buitengewoon opgelucht betuig ik mijn dank maar kan het toch ook niet laten te vragen waarom hij mij nu eigenlijk van die bank heeft gesleept.
Het duurt even voor hij antwoord.
'Watersporters die niet gelijk alle vuurpijlen afsteken als het even tegen zit verdienen het een handje geholpen te worden’, is zijn antwoord.
Enigszins verguld ben ik wel met dat antwoord, dat geef ik toe.
En dan, na weer even stilte, trekt zijn mond open van oor tot oor en grijnzend voegt hij er aan toe, ‘En natuurlijk ook om de concurrentie te pesten want die denken nu dat ze een lekker contract zijn misgelopen'.
Ik heb al lang niet meer zo gelachen al zal dat voor een deel de spanning zijn geweest die zich ontlaadt.
Dan vraag ik hem wat ik hem schuldig ben, me in de comfortabele positie wetend dat ik dat nu bepaal. Met een grote boog gooit hij een aansteker in de kuip. Ik bekijk hem goed. Een vreemd kleurtje met het adres van zijn stamcafé.
‘Als je nog eens in de buurt komt kom je maar langs voor een rondje’, roept hij en met een draai aan het stuurwiel en een armzwaai als groet vaart hij terug het BV in.
In opperbeste stemming wordt de reis voortgezet. Nu hebben de bergers niet mij maar heb ik de bergers te pakken.
Even later passeren we op korte afstand de voor anker liggende sleepboot. De bemanning op het achterdek kijkt wel in onze richting maar groet niet.
Het is donker als we de vluchthaven aan het Zijpe binnen lopen.
De rest van de vakantie verloopt zonder problemen. Als er ooit een vakantie is geweest waarbij de wind de bestemming bepaalde is het wel deze, waardoor ik me halverwege gedwongen voel het overstagtarief te verdubbelen teneinde muiterij te voorkomen.
Door omstandigheden komen we in het naseizoen niet meer in de buurt van het stamcafé. Ook het jaar daarop komen we niet toe aan het inlossen van de belofte. Langzaam maar zeker zakt het voorval weg achter de horizon van mijn geheugen.
Het is juli 2009.
Van ons plan dit jaar maar weer eens richting Belgische kust te varen is tot nu toe niks terecht gekomen. Als het tij dient is het rot weer en is het weer goed, moet je op een onmogelijke tijd varen. Maar eindelijk lijken dan de vooruitzichten gunstig. Het weekend is doorgebracht met de kinderen, die inmiddels ook allemaal een boot hebben, en kleinkinderen, in Colijn. Zij moeten de andere dag weer aan het werk.
De wind die een aantal dagen fors uit het Zuidwesten blies zal naar verwachting afnemen. Het tij kan niet beter.
Als de kinderen zijn vertrokken besluiten we, hoewel er nog stevig wind staat, richting Kanaal door Zuid-Beveland te varen. Als de wind tegen de avond niet afneemt kunnen we altijd nog in Hansweert blijven liggen i.p.v. tegen een harde ZW-wind de Schelde af te zakken.
Voor de wind op de motor en door de brug weer naar de hoge kant waar we de HA zetten. In mum van tijd zijn we/ voor Wemeldinge.
‘Waarom hier niet overnachten, de wind neemt toch niet af’, oppert mijn vrouw.
Tja, waarom ook eigenlijk niet. We draaien de haven in. Een ligplaats is vlug gevonden.
Het avondeten is zoals gewoonlijk voortreffelijk en na het opruimen besluiten we nog een wandeling te maken. Over de dijk heen, door het dorp terug. Lopend op de dijk stellen we vast dat het inderdaad niet minder is gaan waaien.
Terug lopend door het dorp vindt mijn vrouw dat we nog wel ergens een alcoholische versnapering kunnen bekomen. We zoeken een café op en stappen naar binnen. Een paar tafeltjes zijn bezet en aan de bar zit een man of zes, in opperbeste stemming, luid pratend, dat was op straat al te horen. Op het eind van de bar zijn er nog precies 2 krukken vrij en we schuiven er op. De man naast mij schikt wat in en we kijken elkaar kort aan. Hij is ongeveer van mijn leeftijd.
We bestellen wat en luisteren naar de met luide stemmen gevoerde conversatie. Ik trek al snel de conclusie dat het bergers zijn en dan herinner ik mij plotsklaps weer de stranding van jaren geleden. Als ik dan ook nog een aansteker zie liggen die mij bekend voor komt weet ik het zeker. Ik heb hier nog wat weg te geven!!!!
Als na een paar vragen definitief blijkt dat ik goed zit wenk ik de man achter de bar en vraag om een rondje voor de hele bar. Het is even stil maar dan is het proosten en hervat men de discussie. De man naast mij doet wat minder mee met de rest en maakt maar af en toe een opmerking. Toch hoort hij naar mijn gevoel bij de groep.
Na gepaste tijd en nadat iedereen zijn glas leeg heeft gedronken bestel ik wederom een rondje. Ik zeg ‘Proost’ en zeg er direct achteraan ‘Das de rente’.
Opgetrokken wenkbrauwen deze keer en vragende blikken in mijn richting. ‘Rente waarover?’, vraagt de man naast mij terwijl hij zich half naar mij omdraait.
'Dat is een lang verhaal, en ook nog van lang geleden’, antwoord ik.
Er valt een diepe stilte en dan vraagt hij, terwijl we elkaar recht in de ogen kijken en een glimlach over zijn gezicht trekt: 'Vaar je nog steeds in dat zwarte bootje met die mooie naam?'
'Met jou geheugen is niks mis’, reageer ik.
Als de sfeer er al niet in zat toen we binnenkwamen, dan toch wel na het verhaal.
Drie keer is scheepsrecht en dat vindt iedereen op zijn beurt.
Ik leer veel die avond. Daar kun je zeker een jaar lang de Waterkampioen mee vullen. Als mijn vrouw het op een gegeven moment welletjes vindt en zegt naar de boot te willen, blijf ik nog even hangen. Maar ook daaraan komt een eind.
Ver na sluitingstijd terug lopend over de steiger, vraag ik mij even af of ik in de juiste haven ben. De steigers lijken mij aanzienlijk smaller dan vanmiddag. Ook vergis ik me
in de boot. Op die van mij is de zeerailing lang niet zo hoog. En al die andere keren dat ik in het gangboord lag was dat veel breder.
Toch hoor ik, als ik met de subtiliteit van de spreekwoordelijke olifant in de porseleinkast de kajuittrap afdaal, die ook nog eens een trede minder bevat dan anders, een bekende lach. ‘Was het nog gezellig’, vraagt ze.
‘Schat, doorgaans stel je intelligenter vragen’, schijn ik gezegd te hebben.
Gelukkig maar dat zij ook kan varen, anders waren we de andere dag nooit in Breskens beland.