Hai Erwin,
Als ik wat foto’s van je schip goed heb bekeken op internet heb je naast het hoofdwant (V1) ook een onderwant (D1). Zeg maar de diagonale stagen aan BB en SB die lopen vanaf de putting aan dek tot aan de gepeilde zaling. Zo niet dan gaat een deel van mijn reactie niet op.
Als hoofdregel kan je een meetlat aan hoofdwant langs de stag hangen met een lengte van 2 meter welke aan de bovenzijde . Draai nu aan beide zijden die wanten aan zodat de mast dwarsscheeps gezien recht staat en de 1 x 19 stagen over die lengte van 200cm minimaal 3 mm gerekt zijn. Dat kan je simpel doen door eerst met 2 stukje tape precies 2 meter af te passen. Is de lengte geen 200,00 cm meer maar 200,3 cm zit je goed. En nee, de diameter van je stag maakt in deze hoofdregel geen verschil, als het maar 1 x 19 draad is.
Je mast gaat dan krom staan met een bolling naar voren. Die bolling krijg je er uit door je onderwanten (D1 = onderste diagonalen) op spanning te brengen. Deze stagen brengen de bolling terug in het gareel. Afhankelijk van je prebend van je voorzeil (standaard kromming in je voorlijk van het grootzeil) zal de mast in rust iets krom moeten blijven staan of helemaal recht (zonder prebend). De spanning op je D1’s is minder dan op je hoofdwant want de lengte is korter en daarmee de gehele rek ook. Neem hier dus de bolling als maatstaf en niet weer die meetlat. Verdere spanning kun je bepalen door ermee te zeilen. Op het punt van reven mogen de stagen aan lij net slack geven. Zoals ik al zei, ik ken je boot niet uit eigen ervaring en dit is een hoofdregel. Je instructie boek en eigen waarnemingen zijn mede bepalend.
Heeft de mate van spanning nu wel of geen invloed op de helling van je schip? Ja, volgens mij weldegelijk en in extreme gevallen niet zo’n beetje ook, vooral met halve wind tot aan de wind.
Ik ben al vaak lang van stof dus ik zal pogen het kort te houden. Ongeacht de werking van de zeilen (ander topic hihi) wordt er lift en weerstand geproduceerd door je zeilen. Deze vectoren staat haaks op en in de richting van de wind. Samen vormen beide vectoren (die meetbaar zijn) de totale “kracht” die door het zeilpan wordt geproduceerd. Die kracht kan wederom in 2 andere vectoren gesplitst worden zijn snelheid in vaarrichting (driving force) en helling (Heeling force) dwars op de vaarrichting….. en daar gaat het om.
Hoe effectiever de aanstromende lucht wordt omgezet in Lift in plaats van weerstand hoe minder de helling wordt en hoe hoger de snelheid. (Beetje kort door de bocht maar ik wilde het kort houden). Een kwestie van vectoren veranderen. Die aanstromende lucht (wind) bepaald dus niet alleen door haar kracht maar ook hoe we haar omzetten in snelheid (of niet) mede onze hellingshoek. Hoe losser je de stagen hebt staan des te meer flexibiliteit je het gehele plan geeft om mee te buigen met de daarop uitgeoefende krachten. Dit heeft minstens 2 consequenties.
1) De energie die nodig is om het geheel te buigen gaat niet naar Lift en dus ook niet naar snelheid, die gaat verloren wat dat betreft;
2) De verandering/vervorming van je mast is meestal niet ten goede ten opzichte van de aanstromende lucht (wind). Het is geen ijszeiler waar zelfs negatieve twist wordt gebruikt door de giga snelheden. Hoe beter alles in vorm blijft (geen rek) hoe effectiever je zeilplan, hoe minder gevormde weerstand en hoe hoger de snelheid.
Die laatste is met ruime koersen wat van minder belang en speelt voornamelijk met halve tot aan de wind.
Ik vond alleen het antwoord: Ja, het heeft invloed wat kort ....
Michel