Het weekje Frankrijk met mijn broers plus aanhang is ons goed bevallen maar langer dan een week had het ook niet moeten duren.
Hoewel het daar erg mooi is, was het me veel te droog met alleen wat riviertjes en beekjes maar geen vaarwater.
Ja, er was nog een stuwmeertje maar dat telt niet echt mee.
We hebben lekker gegeten en gedronken, door de omgeving getoerd en's avonds lekker zitten borrelen bij de grote openhaard.
Het was berengezellig allemaal maar ik ben blij dat ik weer in ons eigen Waterland terug ben.
En dan is er daar nog iets gebeurd waar ik het liever niet meer over heb.
Omdat Marjanne drie keer per week een kilometertje of zes hardloopt en steeds loopt te zeuren dat ik ook eens wat beweging moet nemen, besluit ik haar per fiets te vergezellen.
Héél vroeg in de morgen, zo tegen tienen, trekt Marjanne haar hardloopschoentjes aan en pak ik de fiets van een van mijn broers.
Nu is dat niet zomaar een fiets, o nee, dat is zo’n geval voor berg op, berg af en dwars door het terrein.
Zeg maar een soort van 4x4 maar dan op twee wielen en zonder motor, zodat de chauffeur zelf voor de nodige pk’s opdraait.
Voor en achter schijfremmen, een stuur met koehoorns en nog wat handgrepen, zodat je in de meest absurde houdingen aan het roer kan hangen en een zadel waarvan ik al pijn in mijn kont krijg door er alleen maar naar te kijken.
Versnellingen zitten er ook op, voor drie tandwielen en achter negen.
Verder zit het stuur zo vol met knoppen, handels en zelfs een boordcomputer, dat ook een F16 piloot zich even achter zijn oren krabt bij het aanschouwen van dit staaltje moderne techniek.
Voor de versnellingen alleen al zijn er vier handeltjes, dat terwijl er in mijn auto maar één zit, waar bovendien nog op de knop staat waar je dat ding heen moet douwen om het gewenste resultaat te bereiken.
Dan heeft die fiets ook nog eens veel te kleine pedaaltjes als ik daar met mijn slippers op ga trappen krijg ik geheid kramp in mijn tenen.
‘Marjanne, waar zijn mijn schoenen?’ Verrek, ze is al weg!
Daar staan de sportschoenen van Alex, effe kijken, há maatje drieënveertig, dat moet passen.
Ja hoor, dat zit als gegoten, nu vlug achter Marjanne aan.
Gelukkig staan de versnellingen niet te zwaar want het gaat hier in het bos meteen tegen de heuvel op.
Zo, dat gaat lekker, ik verplaats mijn voeten een beetje en klik, mijn rechterschoen zit vast en meteen daarop mijn linker ook.
Verdomme, wat heb ik nu aan mijn fiets hangen?
Ik probeer om los te komen maar dat kan ik schudden, mijn voeten zijn onverbrekelijk verbonden met die kolere fiets.
Ik wil mijn veters losmaken maar dan moet ik stoppen met trappen en omdat het hier behoorlijk omhoog gaat, zal ik stilstaan en omdonderen voor ik ook maar een poot aan de grond krijg.
Het weggetje is te smal om te keren, dus heuvel af zal niet lukken, bovendien zit er aan weerskanten een diepe greppel met braamstruiken vol gemene dorens en het wegdek zelf is asfalt met fijn grind waar ik ook liever niet op terecht wil komen.
Dit kan niet echt zijn, dit is natuurlijk alleen maar een nachtmerrie, niks aan het handje, gewoon even wakker worden.
Terwijl ik mijzelf voor de gek hou blijf ik stug doortrappen, want droom of niet, ik wil niet op mijn muil gaan.
Na de volgende bocht zie ik Marjanne als een hinde tegen de heuvel op rennen.
‘Marjanne, stop even. Marjan stop!’
Marjanne stopt en draait zich verbaast om ‘Wat is er aan de hand?’
Terwijl ik nader, zeg ik:’Mijn voeten zitten vast en ik kan niet loskomen. Blijf even staan, dan kan ik op je steunen.’
Ik ben nu bij haar en stop met trappen, met de rechterhand rem ik en met de linker steun ik op de schouder van mijn lieftallige eega die niet weet hoe ze het met me heeft.
Ze kijkt me aan, ziet mijn angstige blik, kijkt naar mijn vastgeklonken voeten en krijgt de slappe lach.
Zíj ligt dubbel van de pret en ik, nu zonder enige steun, val om.
Nog steeds met mijn voeten netjes op de pedalen smak ik tegen de vlakte.
Mijn heup doet pijn, mijn elleboog bloed en over mijn gekwetst ego wil ik het al helemaal niet hebben.
Op mijn zij liggend, nog steeds met de fiets tussen mijn benen, blijkt dat de enige manier om los te komen bestaat uit, met een snelle beweging de punt van mijn schoen naar binnen te draaien.
Marjanne, die nu toch wel enig teken van medeleven begint te vertonen, helpt me onder de fiets vandaan.
‘Gaat het schat?’ zegt ze met de pretlichtjes nog in haar ogen.
Ik mompel een paar woorden die niet voor onder de kerstboom zijn en stap weer op.
Over het laatste bijzonder steile stuk tegen de heuvel op, waar ik in plaats van terug te schakelen opschakel, meteen stilsta en voor ik mijn voeten los heb weer een smak maak, wil ik het liever niet meer hebben.
Albert