Vakantie 2015.
3.
De broodjes haring eten we onder het wandelen op en deponeren het zakje en de kartonnetjes onder het passeren, netjes in de kliko bij het restaurant aan de haven.
Daar ligt ons Zeebeest.
‘Voor en achter!’
Terwijl ik de deur open en de motor start, haalt Marjanne alvast het spring weg.
‘Ja, lekko die voortros!’
We tuffen Heeg uit en zetten, nog voor we buiten zijn, de zeilen.
De wind zit nog steeds in de NW hoek, dus hebben we het tot aan de Inthiemasloot bezeild.
Veel te snel, het gaat heerlijk zo, zijn we bij de kruising.
We draaien op in de wind en terwijl ik de zeilen weg draai, start Marjanne de pruttel en draait de boeienroute in.
Wanneer we door de bocht bij het Klifrak komen, zien we dat de spoorbrug dicht is.
Marjanne pakt een trosje en gaat bij de middenbolder staan.
Net wanneer ze, zoals altijd, het bochtje trefzeker over een paal gooit, komt het dieselboemeltje aanzetten.
Met de schroef net in zijn werk, hou ik Zeebeest op haar fenders tegen de remming.
Na een paar minuten roept Marjanne: ‘Kijk, een roodgroentje.’
Ik zet de motor in zijn vrij.
‘Ja, lekko die hap.’
Terwijl we langzaam naar de brug drijven, begint deze te draaien.
Na de spoorbrug , nog voor ik kan oproepen, geeft de Sudergoabrege ook al roodgroen.
‘Gaan we eerst boodschappen doen?’
‘Nee koopziek vrouwspersoon, eerst waterladen, dat is belangrijker dan stores. Daarna wil ik douchen en dán pas naar de grootgrutter.’
Als Marjanne gaat winkelen, dan gáát ze er ook voor en al met al is het al na zessen wanneer we weer afvaren richting Grote Gaastmeer.
Dit keer gaan we voor anker en na een laat diner , met gestoofde snoekbaars en een heerlijke licht gekoelde witte chardonnay, zitten we tot diep in de nacht in de kuip te ontspannen onder een fonkelende sterrenhemel die zowaar romantische gevoelens in me losmaakt.
Jammer dat ik intussen ook nog iets teveel rode wijn heb gedronken, zodat het vanavond alleen maar bij gevoelens blijft.
Tegen achten sta ik al naast mijn kooi en zet, nog voor ik me aankleed, koffiewater op.
De wind is geruimd en waait met een stukkie of 4-5 bft. uit de NNE hoek.
Na het ontbijt en de afwas, wanneer we met een mok koffie in het zonnetje zitten, zegt Marjanne: ‘Niet om het een of ander maar ik heb net toevallig even op de kaart gekeken en volgens mij kunnen we met dit windje heen én terug naar Workum zeilen.’
Hierbij kijkt ze me met grote onschuldige ogen aan en vervolgt: ‘We moeten toch een beetje hier in de buurt blijven voor de nieuwe laptopaccu.’
‘O nee, vals wicht, Stentec zit in Heeg en niet in Workum. Wanneer ze bellen wil ik meteen dat ding ophalen en vertrekken naar de Oostzee.’
Marjanne, die gister hoorde dat het winkeltje met tweedehandskleding net weer een nieuwe “collectie” binnen kreeg, is niet uit het veld te slaan.
‘Maar schat, dan ga ik even met mijn fietsje op en neer. Dat is veel sneller dan met de boot en hier vandaan zitten we zo op het Zuidersoppie, als het meezit met het tij varen we in een keer door naar Terschelling.’
Verdomme, ze is weer eens vergeten wie hier de schipper is!
Even kijken, hoe pak ik dit aan? Juist ja.
‘Maar moppie toch dat zal niet gaan. Ík ga dat rot eind niet op dat kleine ding zitten afzien en jij, in je uppie verdwaalt, jou kennende, onherroepelijk in de woeste Friese binnenlanden. En ik weet niet of jij het nieuws hebt gevolgd maar het schijnt dat nog steeds niet alle Friezen gekerstend zijn er hier en daar zelfs nog kannibalen rondsluipen, op zoek naar een malse Hollandse.’
Voorbijgaand aan het gevaar van het in een of andere kookpot te belanden, zegt ze: ‘Ik verdwaal niet.’ en stapt de stuurhut binnen om, triomfantelijk kijkend, terug te komen met een fietskaart van Zuidwest Friesland.
‘Kijk, deze fietsroute gaat eerst van Workum naar het fietspontje over de Greuns, dan naar het pontje over de Yntemasleat en dan langs Gaastmeer naar Heeg.’
Ze ziet dat ik verslagen ben en zegt: ‘Draai jij het anker op? Dan start ik alvast de motor.’
Ik zucht en sta op om de dekwas slang aan te sluiten en mee naar voren te nemen.
‘Laat de motor maar zitten, we gaan zeilend weg, zet wel even de dekwaspomp bij.’
Lekker lui, op de enkele Genua, zeilen we richting Workum.
Na het Zandmeer komen we in de luwte van de bomen en een boerderij.
Wat eerst lekker vlot zeilen was, is nu een drijfpartij geworden maar ik heb totaal geen behoefte om de motor bij te zetten.
Ook wanneer we, totaal stilleggend, opgelopen worden door een paar minder geduldige zeilers, die ons met een flinke boeggolf voorbij varen tuffen, laat ik me niet opjutten en wacht rustig tot het zeil weer wat wind pakt.
Het idee dat we nergens op tijd hoeven te zijn, zelfs het vertrek naar de Oostzee steekt niet op een weekje, geeft een heerlijk ontspannen gevoel.
Ik kijk om me heen naar het water, het riet de weilanden en de lucht, wat is Friesland toch mooi.
Een goede honderd meter voor de eerste stadsbrug van Workum leggen we aan.
Na het afmeren, terwijl ik de motor afzet, zie ik Marjanne naar de overkant van het water kijken terwijl er tranen over haar gezicht rollen.
Geschrokken zeg ik: ’Wat is er schat, heb je je bezeerd?’
‘Nee’, zegt ze met een snik en ze wijst naar twee huurvalkjes die daar liggen, ‘kijk.’
Even begrijp ik niet wat ze bedoeld, dan, met een schok, dringt het tot me door.
De boten heten Loes en Theo.
Loes is de naam van Marjanne ’s zusje dat verledenjaar overleed aan kanker .
Theo is de naam van Loes haar man die vijf jaar eerder ook aan kanker stierf.
Marjanne en Loes waren heel erg aan elkaar gehecht en ook Theo was een goeie vriend van ons.
We hebben veel zeilvakanties met onze twee boten samen opgetrokken.
Door heel Nederland maar ook naar de Duitse wadden, Denemarken, België en Engeland.
Marjanne kruipt tegen me aan en trekt mijn arm om zich heen.
Zo zitten we een tijdje treurig stil te zijn maar langzaam komt er een gesprek op gang van “weet je nog toen in… en wat hebben we gelachen om die malloot van een Theo”.
‘Ja, zoals bij het aanlopen van Lowestoft en Theo helemaal oversteekt naar de BB pier en aan twee hengelaars vraagt, “ Hallo, is this England?”, “Eh, yes”, is het verbouwereerde antwoord. Waarop Theo “thank you so much” zegt en weer keurig naar de SB pier vaart.’
‘En die keer in Woudsend’.
We liggen, met onze boten bij elkaar langszij, een meter of twintig van de brug.
De dames zijn naar De Spar voor verse stores en Theo en ik zitten in mijn kuip, in het zonnetje, naar de langsvarende boten te kijken.
We hebben lol om een vent in een sloep die, met een gezicht als Dorus Rijkers zijn sloep staat te besturen met zo’n roze broek aan zijn kont en een schreeuwerig openstaand overhemd met allerlei kleurtjes, over zijn witte buik.
De man, die om zich heen kijkt om te zien of hij wel genoeg publiek heeft dat hem bewondert, ziet ons naar zijn broek kijken en grijnzen.
Snel wendt hij zijn blik af en kijkt strak voor zich uit.
Theo en ik kijken elkaar aan barsten in luidkeels lachen uit.
Je ziet de man gewoon een stukje inkrimpen.
We beseffen dat we niet erg aardig zijn tegenover iemand die we totaal niet kennen, maar... die roze broek en dat vloekende Hawaïhemd, en weer staan we te schudden van het lachen.
Aan de kade achter ons, pal tegen de brug, liggen drie Poly Valken van een zeilschool, met gestreken mast te wachten op de bemanning. De bemanning, die uit louter jonge vrouwen bestaat en net met ijs en patat in de hand terug komt van de snackbar, gaat met de benen over de rand van de kaai zitten eten.
Ónze vrouwen komen, beladen met zware tassen, de kade oplopen.
Galant als we zijn pakken we de tassen aan en zetten die in de kombuis, zodat de vrouwen, die dat véél beter kunnen dan wij, alles netjes kunnen inruimen.
Bij de Valkjes zijn ze uitgegeten en wordt aanstaltengemaakt om te vertrekken.
De bootjes zijn netjes achter elkaar geknoopt want alleen de voorste heeft een motortje en moet de anderen slepen.
De meiden stappen in, gooien de landvasten los en duwen af.
De instructrice van de voorste Valk trekt aan het startkoord.
Niets…
Nu trekt ze een keer of wat maar het motortje geeft geen kik.
Ze rommelt met de tankontluchting en nog wat dingen maar ze krijgt hem niet aan de praat.
Intussen drijven ze voor het bruggat en krijgen de nodige aanmerkingen naar hun hoofd omdat ze de boel versperren.
Met een rooie kop geeft de schipperse het starten op en met veel geklooi van de cursisten en mede instructrices peddelen ze terug naar de kant.
Ze knopen de hele hap weer vast en gaan weer met het motortje aan de gang.
Na een tijdje proberen en na een paar keer verse krachten te hebben ingezet, krijgen de dames het motortje aan de praat.
Wantrouwen naar dat stukje techniek kijkend wachten ze nog even af maar het ding pruttelt onverstoorbaar door, dus wagen ze het er op.
Net wanneer ze de laatste lijntjes losgooien, gaat Theo rechtop achterin de kuip staan , kijkt vanuit de hoogte op de vrouwen neer en zegt op een belerende kaktoontje, terwijl hij een “Hollands vingertje” opsteekt: ‘En meisjes, wat hebben wij nu geleerd? Juist ja, éérst de motor starten, dán de touwtjes los.’
Als blikken konden doden…
Albert.