Welkom,
Gasten
|
Onderwerp: Schip zonder Haven
Schip zonder Haven 07 mei 2009 08:59 #70236
|
Schip zonder haven is het 2e deel van mijn nieuwe boek dat ik momenteel aan het schrijven ben.
Het gaat over de zoektocht van een jong stel naar het Galjoen Àvila, een van de grotere schepen uit de Armada die ten dele in de Schhotse en Ierse wateren gezonken zijn. Hier volgt een fragment: De honderdvijftig zeemijlen terug naar Oban zouden ze binnen een etmaal afleggen, elkaar afwisselend aan het stuurwiel, kletsen en grapjes makend. Bijna twee maanden was hij nu in Schotland, vandaag had hij voor het eerst een schim van succes geboekt in de zoektocht naar het onbewoonde eiland van Eduardo Moncada, loods en navigator van de Ávila, het galjoen van graaf Fernando Vilalba de Santaballa, waarvan de wrakresten ergens in de Iers-Schotse zeeën verborgen lagen. Neala vond haar weg door de wateren van The Minch, nu nog kalm en rustig, kon het bij stormweer een één en al woeste en meedogenloos zee worden. Maar niets kon vergeleken worden met de angstaanjagend hoge zeeën rond Vuurland en het zuidelijke deel van Patagonië. “Het weer slaat om,” Shelley kwam dicht achter hem staan, haar koele handen schikten de kraag van zijn zeiljack. “Ik weet het. Maar we hebben wind en stroom mee.” Af en toe brak een golf op de boeg van Neala die rustig voortdenderde over de allengs onrustiger wordende zee waar de golven al met witte mutsjes rondliepen en af en toe een venijnige tik uitdeelden naar het schip dat zich in hun element bevond. Plotseling hoorden ze een klagelijk geluid dat met diepe tonen door de romp van Neala werd opgevangen en vele male versterkt werd. “Een walvis?” vroeg Shelley opkijkend naar de turende Ibidén die zorgvuldige de zee rondom het schip afzocht. “Een moeder die haar kalf roept.” Het geluid werd gevolgd door een frequenter hoog sonargeluid dat door de romp van het schip werd weerkaatst als een vibrato in een auditorium. “Ze reageren op de sonarsignalen van de dieptemeter en het elektronische kompas van de stuurautomaat. Kortstondig kwamen moeder en kind boven in een fonteinnevel van water om seconden later weer in de diepte te verdwijnen. Ibidén hoopte dat ze niet ten prooi zouden vallen aan de menigte Orca’s die hier hun jachtterrein hadden. “Lieve Shelley, draai de hoofdschakelaar om, ik wil niet dat de Orca’s komen, die worden als magneten aangetrokken door de sonargeluiden van de dieptemeter en verwarren die met de signalen van vinvissen.” Maar Shelley had al begrepen wat hij wilde vragen en had ongemerkt de stuurkuip verlaten. Het zware haar met de kleur van gepolijste kastanje deed Ibidén zich afvragen of dat het ‘t monopolie was van de Keltische vrouwen. Ook haar voorkeur voor de noordelijke gebieden zou daar iets mee te maken kunnen hebben, dacht hij. Hij voelde zich sterk tot haar aangetrokken, niet alleen vanwege haar schitterende figuur maar meer nog door haar esprit, haar sterke levensgeest. Als zij bij hem aan boord was las zij vaak zijn gedachten alvorens hij haar iets hoefde te vragen. “Ben ik zo’n open boek voor je?” Een vage glimlach kwam dan over haar lippen. “Soms, niet altijd, maar ik voel af en toe aan wat je wilt gaan zeggen.” Toen het tij keerde richtte de stroom zich ditmaal tegen de wind en in afzienbare tijd joegen angstaanjagend hoge brekers onder de grote romp van Neala door die nu bergen water over kreeg. Shelley en Ibidén hadden zich in hun veiligheidsgordels vastgemaakt aan de stalen ogen die voor dat doel waren aangebracht. Voordat het tij keerde hadden ze het zware grootzeil iets teruggereefd en een kleiner voorzeil opgezet. Toch bleef Neala met hoge snelheid over de zware zeeën denderen, af en toe een enorme stuifzee opwerpend die meer weg had van een aanstormende lawine. Als een slalomskiër manoeuvreerde Ibidén Neala door de golfdalen, de hoge brekende kammen van de stortzeeën vermijdend. Shelley vond het angstaanjagend spannend en had zich achter de rug van Ibidén verschanst maar genoot van het spectaculaire schouwspel waarbij Neala zich gedroeg als een stoomlocomotief die van een berg af denderde. Uur na uur verstreek zonder dat het weer verbeterde en ondanks dat ze nu onder de lei van de Buiten-Hebriden voeren. Nadat het tij opnieuw gekenterd was,vlakte de ruwe watermassa iets af en zeilden ze nu voor de stormachtige wind die achterlijker dan dwars inkwam en het schip meedogenloos over de bleke golfkammen joeg die af en toe flauw oplichtten in het spaarzame schijnsel van de maan die af en toe tussen de wolkenflarden door zichtbaar werd. Samen genoten ze van het gevecht met de elementen dat eigenlijk geen gevecht meer was maar een spel dat werd gespeeld waarin het leek alsof het schip en haar bemanning de elementen uitdaagden. Nochtans bereikten ze de luwte van het grote eiland Skye dat als een reusachtige golfbreker werkte en ze in iets rustiger vaarwater kwamen zodat Neala plat voor de wind kwam te liggen die Ibidén deed besluiten op te loeven en om de eilanden Rhum en Canna heen te zeilen. Shelley was geen moment van zijn zijde geweken maar had nu en dan zijn handen verwarmd en zijn gezicht afgedroogd als weer een stuifzee schuimend water over het dek was gekomen en hem vol in het gezicht had geraakt. Het maakte hem duidelijk dat ze bereid was alles met hem te delen en dat ze naast hem stond ook als de omstandigheden slecht waren. Koel en helder kwam hij op dat moment tot de conclusie dat er nooit een andere vrouw kon zijn dan zij die beter bij hem zou passen dan deze roodharige Keltische uit de Schotse Hooglanden. Zij hadden elkaar nooit gekust noch dat zij elkaar ooit dichter waren genaderd dan op de dansvloer van de Arctic Explorer, daar in Gjoa Haven, alweer een eeuwigheid geleden. De smalle doorvaart van de Sound of Mull tussen het eiland Mull en het vaste land ligt voor hen. Nog enkele uren en dan zijn ze thuis in Oban. Een glimlacht speelt om Ibidén’s lippen. Denkt hij al aan Oban als zijn thuis? Of is hij nog steeds ‘schip zonder haven’? – ook al staat er Viña Del Mar – Chili als thuishaven op de spiegel van Neala. Hij weet instinctief dat hij daar niet meer zal terugkeren. De lichamen van zijn ouders waren nooit teruggevonden, evenmin als die van de andere passagiers en bemanning. Niets bond hem meer aan dat land waar hij toch een gelukkige jeugd had gehad en enkele jaren met veel genoegen had gediend onder de bezielende leiding van el commandante van de Esmeralda. Daar kon hij nog met genoegen op terug kijken. Kort verwijlden zijn gedachten in Chili en keerden die snel terug naar zijn huidige verblijfplaats in het hoge noorden. Hij keek naar zijn roodharige vriendin die koud en nat naast hem stond maar desalniettemin met een tevreden blik voor zich uitstaarde. Zoals hij haar zag staan bekroop hem een warm gevoel van binnen en in een opwelling kuste hij haar. “Waaraan heb ik dat te danken?” vroeg ze met haar typisch Keltische alt, zuiver en melodieus. “Omdat je een meisje van de zee bent en ook het meisje van mijn hart.” Shelley zweeg, nerveus pakte ze zijn hand die onbewogen op het stuurrad lag. “Is dat een aanzoek?” Haar stem klonk anders, het miste haar gebruikelijke koele klank. “Wat anders,” hij zei het terwijl hij zich met een lach naar haar toewendde. “Goed, dan ik wil wel je zeemeisje worden.” |
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Schip zonder Haven 13 mei 2009 21:13 #71538
|
Beste Lannes,
Ik lees vaak op dit forum allerlei berichten, maar van jou verhalen begin ik ook te dromen over zeereizen, ook dit verhaal was weer schitterend. |
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Schip zonder Haven 28 mei 2009 10:24 #73696
|
Nieuw Fragment uit "Schip Zonder Haven"
Na zijn vertrek uit Seattle ontmoette hij een enkele maal slecht weer maar nu gewend aan de nukken van de noord Pacific reefde hij de zeilen tot het hoognodige terwijl Neala licht stampend en rollend haar haast eindeloze zeeweg vervolgde. In de nevelige ochtend peilde hij de eilandengroep van de Aleoeten recht vooruit en volgde de koerslijn die hij op de kaart had uitgezet en hem naar een van de doorgangen tussen de Vosseneilanden zou brengen. De zee werd stiller en de wind luwde naarmate hij de eilandengroep dichter naderde. In zijn verbeelding had hij kolkende maelstromen tussen de eilanden gezien en er zich op voorbereid over witschuimende bergen water te moeten zeilen met misschien alleen een gehesen trysail dat hem enigszins vooruit zou brengen. Maar hoe anders was de werkelijkheid. De zee was spiegelglad en alleen een lichte wind liet het schip een paar knopen behoud maken. Al peddelend kwam een man gekleed in een parka van zeehondenvel hem in een kajak tegemoet en riep hem van dichtbij aan in een taal die Ibidén niet verstond. Het Engels dat Ibidén sprak werd door de Inut niet begrepen en schouderophalend bewoog de man zich verder zeewaarts. Waarheen? Ook Ibidén haalde zijn schouders op, ook al was dit de eerste persoon die hij sinds weken tegenkwam. Met een reuzenknal brak het rimpelige zeeoppervlak naast hem open en kwam de rug met spuiopening van een vinvis of potvis boven die een straal water schuin over de spiegel spoot. Een ogenblik later verdween de kolos onder water en was weer uit het zicht. Ibidén bereikte tenslotte de doorvaart van de Beringstraat. Aan stuurboord zag hij de wit beijsde bergen en aan bakboord de Diomed eilanden. De eerste ijsschollen dreven hem als grote kwallen tegemoet. Af en toe botste er een met een dof geluid tegen de houten romp met een geluid dat klonk als afkomstig uit de klankkast van een Guarneri. Een mijl vóór het schip was de walvis, of wat het ook was, weer opgedoken, steeds een nevelige fontein van water achterlatend, dan weer wegduikend totdat ademnood het dier dwong weer boven te komen. Een ritme dat alleen verstoord kon worden door schreeuwende mensen achter harpoenkanonnen die stalen projectielen diep in het lichaam van het bijna menselijke zoogdier dreven. In de zuidelijke wateren van de Antarctica had Ibidén het gedrag van de vangboten nauwkeurig gadegeslagen. Vrijwel de hele Aziatische leefgemeenschap op deze wereld teerde op vis en visproducten. Het werd bijna ondoenlijk om de Japanners nog van voldoende vis te voorzien. De grote blauwvin tonijnen brachten al iets van 10.000 dollar per stuk op en werden opgekocht door de luxe sushi bars waar een 400 ponder in een luttel aantal uren werd opgesneden als borrelhapje voor de lekkerbekken. Met het lichte zomerweer was de buitentemperatuur gestegen tot iets boven de 10°, natuurlijk niet warm maar zodra de zon zich liet zien verdween de ijzige kilte en maakte plaats voor een dragelijke temperatuur. Onder de sterren van de Noordelijke IJszee waren de nachten ijskoud en onbehaaglijk. Om een uurtje of wat te kunnen slapen hees hij een stormlantaarn halverwege de mast en nadat hij iets gegeten had kroop hij in de donzen slaapzak die hij zich in Seattle had aangeschaft. De Indios van de Aconcagua hadden hem een soort pemmican leren maken, gedroogd vlees gemengd met maïsmeel waarvan het recept al duizenden jaren oud was. Het zou maanden goed blijven, zeker in dit koude klimaat. De dagen regen zich aaneen en het volgende etappepunt was Point Barrow, de meest noordelijke leefgemeenschap in Alaska. Hier wilde Ibidén zijn voorraadtanks met gasolie bijvullen zodat hij desnoods kon overwinteren in het ijs. ‘s Nachts daalde de temperatuur tot diep onder het vriespunt om met grote moeite overdag op te klimmen tot een behaaglijke 10 graden. Hij was aan die temperaturen gewend. Met de Esmeralda voeren ze vaak naar Punta Arena of Ushuaia, dwars tegen de winden en tijstromen van Kaap Hoorn. De weersomstandigheden daar, waren meestal nog slechter dan die hij hier, in het hoge noorden, aantrof. Evenmin schrok hij terug voor de stilte en de eenzaamheid die hem vermoedelijk nog maandenlang zou vergezellen. Koud en sprakeloos. Point Barrow bleek niet meer dan een verzameling van houten barakken, keurig gerangschikt naar het monotone Amerikaanse model van vierkanten. Inuts voeren af en aan in hun met zeehondenvel overtrokken kajaks, hun geweren schietklaar in plaats van de aloude harpoenen met de ivoren punten. Neala werd direct opgemerkt. Meer verbluft dan verbaasd bleven de Inuts naar het grote houten schip kijken, kinderen kwamen luid joelend aangerend en even wist Ibidén zich geen houding te geven. Toen een van de mannen hem echter vriendelijk welkom heette raakte hij al spoedig in gesprek toen hij vroeg of hij hen of er gasolie voor de verkoop aanwezig was. De gevraagde hoeveelheid werd met een handgebaar afgedaan. Zoveel kon wel gemist worden, het seizoen was nauwelijks begonnen en er zouden nog voldoende supplyschepen langskomen. Tenslotte stond deze hele kust van Alaska onder militair toezicht dus aan gasolie zou zeker geen gebrek komen. Opvallend waren de waarschuwingsborden die buiten stonden om zoveel mogelijk binnen het dorp te blijven en geen afval te laten slingeren om al te brutale ijsberen niet aan te moedigen. Ooit woonden hier honderden Inut families maar de eerste trappers uit het zuiden, verlopen Amerikanen, kwamen hier ter walvisvangst en weldra moest de oorspronkelijke bevolking wegtrekken voor dit schooiersvolk dat hen vergiftigde met hun alcohol en ziekten zoals ook hun zuidelijke rasgenoten was overkomen. Nu werden vrijwel alle leefgemeenschappen langs de kust gedomineerd door militaire installaties, vliegvelden en het af en aan bulderen van hun monstrueuze vliegtuigen. In het houten schip van de Chileen zagen ze zijn verbondenheid met de zee zoals de vierhonderd Inuts die hier nog woonden het zelf ook beleefden. Ze bereidden hem een welkomstmaaltijd van zeehondenvlees en walvis, waarvan er zo nu en dan nog een enkele werd geharpoeneerd voor traan en vlees, als aanvullend proviand voor de barre wintermaanden wanneer het kwik naar een diepe veertig tot vijftig graden onder nul zonk en de zee voor het land zich transformeerde tot een grote witte vlakte en verdere jacht onmogelijk maakte. II Vanaf Neala zag Ibidén hoe een ijsbeer zijn prooi sloeg. Een zeehond kwam boven om adem te halen en de wachtende beer dook hem na in het gat en slingerde de wild spartelende zeehond met een zwaai uit het water. Kort was hij maar gebleven in het kleine dorp waar men nu druk doende was met de jacht en het prepareren van huiden en vlees voor de komende winter. Hij had de hoofdman van het dorp een kleurige Indiaanse deken gegeven, uit zuivere lamawol vervaardigd en daarvoor, als dank, een aantal rendierhuiden terug gekregen. “Die zullen je later nog van pas komen.” De man had hem hartelijk de hand geschud, tientallen Inuts zwaaiden hem daarna uit toen hij in de lichte wind van wal stak en een parallelle koers met de kust volgde. Gebogen over de kaarten had de Inut hem aangewezen hoe hij het beste kon varen. “Pas op voor de ijsberen,” zei hij in zijn zangerig Engels, hier en daar doorspekt met Frans klinkende woorden die Ibidén niet kon verstaan maar wel begreep. “Heb je een geweer?” Ibidén knikte. Hij had de Mauser 8mm van zijn vader aan boord, met enige munitie. De Inut lachte. “Mauser? Goed geweer.” En maakte schietende gebaren. De kust van noord Alaska die hij aan stuurboord had veranderde nauwelijks van profiel en kleur. Voortdurend stond hij op de uitkijk voor de grote drijvende schollen ijs die af en toe zijn richting uitkwamen en die hij soms met moeite kon ontwijken. ’s Nachts legde hij de boot stil en keek naar de miljarden lichtpunten in het met sterren bezaaide heelal. Op de valreep had hij nog een indiaanse deken geruild tegen een passende parka van zeehondenbont, handschoenen laarzen en een muts. “Verstandig, het zal je nog van pas komen,” had de Inmut hoofdman hem nog na geroepen vlak voordat hij afvoer. Ibidén stak de parka in de lucht ten teken dat hij de boodschap had begrepen. De dagen regen zich aaneen. De kustlijn bleef grillig, de ijsvelden bleven een mijl of wat aan bakboord, af en toe bonkte een verdwaalde schol tegen de romp maar voor hem bleef de strook water tussen land en ijs nog steeds bevaarbaar. Hij had de Inut gevraagd wat de kortste en zekerste weg zou zijn. De noordelijke doorvaart of die door de Amundsen golf langs Victoria Island? De toegang tot de Amundsen golf lag zeker 300 mijl zuidelijker dan die van de Noordelijke doorvaart. Daarentegen was de Noordelijke doorvaart weer een stuk korter. De Inut had zijn schouders opgehaald. “Het is ieder jaar anders, het smeltende ijs zorgt ook voor verstoppingen op plaatsen die anders nooit verstopt zouden raken. Het is en blijft een gok.” Ibidén hoopte nu dat de Amundsen golf bevaarbaar zou blijven. Zou dat niet het geval zijn kon hij altijd nog proberen terug te keren. Langs de kust waren voldoende dorpjes om daar te kunnen overwinteren. Met deze geruststellende gedachte verdreef hij die spookbeelden uit zijn hoofd. Toch voelde hij geen angst in deze wereld van stilte en sluipende dood maar deed hem des te meer beseffen hoe zwaar het leven van de Inuts was die nog steeds de schaars bewoonde kusten bevolkten. Hij hield het logboek nauwkeurig bij en noteerde om het uur positie en overige bijzonderheden. Soms waren die er, hij zag een moeder beer met jong die over het ijs vluchtte en was net iets te laat met zijn camera om die gebeurtenis vast te leggen. Soms dwong het pakijs hem tot dicht aan het land, soms waarschuwde de kaart voor ondieptes en altijd was hij op zijn hoede voor onderwater riffen die hij met het blote oog niet kon zien. De Inut had hem gezegd minstens een mijl afstand van de kust te houden, dan zou hij er geen gevaar door lopen. Een behoorlijk groot uitgevallen meeuw landde met een lichte plof op het dek. “Hey ladrón,” riep Ibidén vrolijk, “Kom je me gezelschap houden?” De vogel, opgeschrikt door het plotselinge stemgeluid zette zich snel op de vleugels en scheerde weer even snel weg als dat het gekomen was. Gjoa Haven was niet ver meer. Een arctisch cruise schip was hem met veel lawaai gepasseerd maar de dekken waren te verlicht om de mensen goed te kunnen zien. Het enige dat hij kon waarnemen was het gejuich hoog boven hem. Het denderende geluid van de na-echoënde scheepshoorn weerkaatste tussen de hoge ijsbergen. Een aantal uren later passeerde het schip Neala opnieuw, maar nu in omgekeerde richting. Kennelijk kon het niet verder, was gedraaid en zocht haar weg terug. Hij noteerde zijn positie als 68° 14’ 44” N en 99° 40’ 44” W, Queen Maud Gulf A° 2007. Het cruiseschip voer ook langzaam, waarschijnlijk om geen hekgolven te trekken maar misschien ook omdat het ook voor hen onbekend gebied was en een dergelijk groot schip niet gemakkelijk kon manoeuvreren tussen al die kleine eilanden die nu voor hen lagen. “Skipper of that beautiful sailing yacht come in please, this is Arctic Explorer.” Ibidén, die al wekenlang geen stemmen had gehoord, behalve die van de Inuts, was even verrast maar liep snel naar de radiotelefoon. “This is Neala from Chile, skipper Ibidén speaking.” Het cruiseschip vroeg wat zijn bestemming was en of hij misschien iets nodig had. Zij waren nu op weg naar Gjoa Haven waar ze enige dagen zouden blijven liggen alvorens weer aan de retourvaart te beginnen. Ibidén sprak een tijdlang met de wachtofficier van het schip en vertelde hem dat hij eveneens op weg was naar Gjoa Haven. “Nog een honderd mijl te gaan maar wij varen niet sneller dan vijf knopen,” meldde de wachtofficier hem die Ibidén nodigde uit hen te volgen. “Ik start mijn motor en blijf achter jullie, een vijfmijls vaart is geen probleem.” Ibidén realiseerde zich plotseling dat de motor al in geen tijden had gedraaid. Maar tot zijn opluchting sloeg die bij de eerste startpoging aan. De verlegde koers naar 15° maakte het grootzeil nutteloos. Ibidén liet alleen een klein voorzeil staan die maar licht opbolde in de zachte maar ijskoude wind. Tegen de avond voer het grote schip nog steeds voor hem uit en af en toe meende hij flarden muziek van een van de dekken te horen. Hij tapte een glaasje Undurraga, de lichte Chileense rosé, en trok de nieuwe parka aan die hij met de Inutvrouw had geruild. Wonderwel zat de jas heel comfortabel warm en een gevoel van behaaglijkheid doorstroomde hem. Gewoonlijk zou hij nu de zeilen geborgen hebben en het schip hebben stilgelegd maar verlangend om weer mensen te zien besloot hij niet te gaan slapen maar het cruiseschip te blijven volgen. Hij hoefde niet op te letten voor ijsschollen want de forse romp van het schip voor hem zou alles opzij duwen en zijn vaarweg vrijmaken. Gjoa Haven, genoemd naar Roald Amundsen’s boot de Gjoa, was een soort mini Parijs op het ijskoude Prins William eiland. Een verzamelplaats voor avonturiers en zelfs in het bezit van iets dat op een hotel leek, een grote vierkante houten barak met een voor het Arctische gebied ongewone service. De nederzetting, ooit door dezelfde Amundsen opgezet, lag aan een diepe inham die het ankeren uiterst gemakkelijk maakte. Voorzichtig zette Ibidén de grote Zodiac rubberboot overboord en monteerde de zware buitenboordmotor. Gekleed in zijn eskimo-outfit kwam hij aan land waar groepjes passagiers van het cruiseschip hem belangstellend aanstaarden alsof hij de grote poolreiziger zelf was. Gjoa kende een postkantoor, waar Ibidén een kaart kocht die hij verstuurde aan de Frans-Canadezen van Elliot Bay. Hij schreef: “Het is een schitterende reis geworden zonder problemen. Neala doet het voortreffelijk en dank zij jullie kachel is de temperatuur aan boord bijzonder aangenaam.” In een van de twee supermarktjes die de nederzetting rijk was kocht hij brood en pasta voor de reis door het poolgebied. Hij raakte in gesprek met de Inuvut die de supermarkt dreef en allerhande handsnijwerk verkocht. Er waren op het eiland een aantal kunstenaars die hun brood verdienden met het bewerken van speksteen, walrustand en rendierhoorn. Galerieën in de grote Canadese steden verkochten deze relikwieën voor duizenden dollars per stuk, maar hier kon hij ze te kust en te keur krijgen. Ibidén, de handelsman, ruilde een van de vele Indiaanse dekens die hij aan boord had voor een aantal handgesneden beeldjes. Verrukt over de prachtige dessins van de Aconcagua Indianen en de fijne structuur van de zachte lamawol liet de supermarkt eigenaar Ibidén de vrije keus. “Ik zoek een gids die me de doorgang kan wijzen naar de Boothia Golf, een Inut uit Point Barrow vertelde me dat er een was zodat ik niet om Somerset Island heen hoef.” “Aan de overkant van Rae Street is een dorp dat Taloyoak heet. Daar zul je gemakkelijker een gids kunnen vinden want de doorgangen naar de Boothia Golf zijn daar vlak bij.” Dat was een enkele dag varen, zo zag hij later op de kaart. Hij had zijn kostbaarheden zorgvuldig opgeborgen toen hij het geluid van buitenboordmotoren hoorden. Een voor een keerden de Zodiacs terug naar de Arctic Explorer, het grote cruiseschip. Eén van de rubberboten kwam echter zijn kant uit en stopte bij het gangboord van de Neala. “De kapitein nodigt u uit voor het diner, maar liever niet in poolkleding,” lachte de man hem toe die de boodschap kwam brengen. “U wordt zo spoedig mogelijk verwacht.” Daarna maakte de Zodiac zich los en met een kolkend zog achterlatend begaf het vaartuig zich naar het donkere silhouet van het cruiseschip. Ibidén startte de motor om warm water te maken. Een van de voorzieningen die hij met behulp van de jachtbouwers van Elliot Bay had aangebracht was een kleine boiler die binnen een half uur voldoende warm water gaf voor een korte douche. Ibiden schoor zich zorgvuldig. Hoewel niet ijdel, hield hij ervan om smetteloos gekleed te gaan als dat nodig was. Uit een kledinghoes haalde hij zijn uniform met de lange rok van de adelborst en de gouden ponjaard die erbij hoorde. Opgefrist en wel stapte hij in zijn eigen bijboot en voer langzaam naar de donkere kolos op het water waar hij aan de gangway afmeerde. Een van de deckhands liet hem aan boord en wees hemde weg naar de brug. De in een smetteloos uniform geklede vierbander die op hem toeliep en in een joviaal gebaar zijn hand uitstak, had een tijdgenoot van Amundsen of Scott kunnen zijn. De kapitein monsterde Ibidén op zijn beurt en schudde hem hartelijk de hand. “Welkom, een zeeofficier? Ik had het me kunnen bedenken!” De officieren op de brug groetten Ibidén hartelijk, tenslotte was hij een van hen en niet langer een avonturier op een zeilboot. “Dit hadden we niet verwacht, Mr Ibidén, maar we vroegen ons af wat een zeiler uit Chili hier in het hoge noorden, zo ver van huis, wilde zoeken?” “Tja, ik vond Straat LeMaire of Kaap Hoorn een beetje te dichtbij om naar de Atlantic te zeilen. Toen bedacht ik deze weg.” De officieren op de brug applaudiseerden. “Schitterend, een beter excuus had u niet kunnen geven. Heren, een glas voor onze officier uit Chili en wij drinken op zijn gezondheid.” Captain Strelitz hief proostend zijn glas. Ibidén nu, moest terugdenken aan zijn tijd op de Esmeralda en de formele hoffelijkheid die tussen de officieren en cadetten onderling heerste. “Señor capitán, señores officiales, salúd!” “Mr Ibidén, skol!” De eetzaal van het schip was ondergebracht in een aparte ruimte voor de brug op het hoofddek. Het schip, dat niet meer mat dan 5000 ton, had ruimte voor een honderdtal passagiers die in alle comfort van het polaire uitstapje konden genieten. Ver verwijderd van het massatoerisme bood de rederij van de Arctic Explorer een unieke gelegenheid het poolgebied van dichtbij te zien. Ibidén werd gevraagd aan de kapiteinstafel plaats te nemen, waarna de gezagvoerder hem voorstelde als de officier-zeiler die ze in de Queen Maud Gulf hadden ontmoet. “Waar gaat uw reis heen?” vroeg zijn tafeldame, een jonge vrouw van midden twintig. “Naar St John’s en van daaruit naar Europa, waar precies weet ik nog niet, ik zie wel waar ik beland.” “Bent u alleen?” “Geheel alleen, mijn boot is mijn thuis.” “Zouden wij uw boot eens mogen zien?” vroeg nu een van de andere dames, een kleine donkere brunette die hem al eerder opgevallen was. Ze sprak Engels maar met een Frans accent dat leek op die van de Frans-Canadezen uit Seattle. “U bent meer dan welkom, als u wilt zal ik u komen halen.” De donkere ogen van de brunette lieten hem niet meer los. Ibidén beantwoordde de vragen die hem zo links en rechts werden gesteld. Ging hij naar Zweden? Ging hij naar Denemarken? Ging hij naar Frankrijk? Dat laatste vroeg hem de donkere brunette. “Zeker madame, dat ga ik zeker doen.” “Isabelle,” verbeterde de brunette hem. “Wil je straks een glas champagne met ons drinken?” Zonder omhaal tutoyeerde ze hem, zonder dat haar observerende ogen hem verlieten. “Uw schip,” zo complimenteerde hij captain Strelitz later, “Ademt sfeer en rust.” De kleine brunette klampte zich niet aan hem vast maar bleef op gepaste afstand. Natafelend in de cocktailbar op het promenadedek kon Ibidén niet nalaten de kapitein te vertellen hoe plezierig het verblijf op zijn schip was. Strelitz, die aanvoelde dat het een gemeend compliment was, hief zijn glas op naar Ibidén. “Dat is uiterst vleiend. Een zeeofficier hoort dat graag van een collega.” De brunette kwam naast hem staan. “Zin om te dansen Mr Ibidén?” “Graag, Isabelle …?” In de lounge speelde een orkestje op het moment dat de eerste gasten binnen kwamen. Een van de muzikanten, een Latijns-Amerikaan, herkende het uniform van Ibidén en speelde de eerste maten van de tango Argentina waarop de rest van het kleine dansorkest zwaar inzette. Het melancholieke timbre van de bandoneon klonk uitnodigend waarop de kapitein een elegant gebaar maakte in de richting van zijn gast en de donkere Française Isabelle. Soepel gleed de kleine Française in Ibidén’s armen waarop ze beiden als ijsdansers weg zweefden. Voor Ibidén betekende het een aangename onderbreking van perioden van eenzaamheid, wanneer hij alleen op zee was met geen ander gezelschap dan wind en golven. De Française was charmant en gevat maar ook monopoliserend en blijkbaar gewend haar zin te krijgen of door te drijven. Het bleek, zo vernam hij later, dat haar vader een beroemde zoöloog was en lid van de Académie Française. De roodharige Shelley die zijn linker tafeldame was geweest, tikte de donkerharige Française af en wisselde Ibidén van partner. Shelley O’Reilly was een charmante en speelse Schotse die hem met haar lange rechte benen gemakkelijk bijhield. Tijdens de avond ontspon zich een duel tussen de Schotse en de Française om de aandacht van Ibidén – de andere aanwezige vrouwen en meisjes kansloos terzijde schuivend. De Schotse met het Titiaan-rode haar prikkelde hem het meest. Isabelle bleek duidelijk afstandelijker, niettemin onthulde haar strakke blik, gericht op Ibidén, wat haar werkelijke bedoelingen waren. Tegen het middernachtelijke uur maakte Strelitz, de captain, er een einde aan. “Dames en heren we gaan opbreken, er zijn diverse uitstapjes morgen en wij moeten nu aan de slag. Wij wensen u verder nog een prettige avond.” Hij richtte zich daarna tot Ibidén en vroeg hem of hij nog zaken nodig had, vlees,koffie thee – hij kon het gerust vragen. Ibidén zag hierin een mogelijkheid om aan de beide meisjes te ontsnappen en vroeg of men wellicht een paar kaarten van de Atlantic over had. Strelitz die zijn werkelijke bedoeling doorzag glimlachte en nodigde Ibidén op de brug. Zowel de brug als de machinekamer van een schip hebben iets sacraals – niet zo maar een werkplek maar meer een commandocentrum van waaruit strakke beslissingen worden genomen. De kaartenkamer achter de brug bleek tegelijkertijd een soort gemeenschappelijke ruimte voor de dekofficieren die hier vaak na hun wacht koffiedronken en elkaar aanspraken over de dagelijkse beslommeringen op het schip. Een diepe kast met talloze laden bedekte een volledige wand. “Wat heb je precies nodig, Ibidén?” In korte bewoordingen vroeg Ibidén om een aantal zeekaarten, van Noorwegen en de Noordzee. De kennismaking met de twee jonge vrouwen had Ibidén het gevoel gegeven dat hij niet meer alleen was. “Beloof me dat je me komt opzoeken,” had Shelley hem op het hart gedrukt en had Isabelle hem met woorden van dezelfde strekking uitgenodigd voor een bezoek aan haar kasteel in de Dordogne. Het cruiseschip vertrok een aantal dagen later en ook Ibidén liet Neala zee kiezen en voer achter het grote schip dat ruim baan voor hem maakte totdat het uit het zicht verdween. Langzamerhand werd het drijfijs minder dicht en met het ronden van het Boothia schiereiland door de nauwe straat van MacGregor bereikte hij het open water van de Boothia Golf waar nog een obstakel lag in de vorm van de enge doorvaart bij de Straat van Fury en Hecla, waar hij tussen de eilanden en de Noordkaap van het Melville schiereiland moest doorvaren. Samengeklonterd drijfijs kon hem hier de weg versperren maar hoopte dat de Arctic Explorer nog iets van een doorgang had achtergelaten. Er was geen wind meer, die was geheel weggevallen en alleen een lichte deining deed het schip bewegen, voortgestuwd door de zware diesel. Het was hier een volkomen verlaten streek, zelfs geen nederzetting viel te bekennen alleen een ontmoeting met een ijsbeer toonde dat hier nog iets aan leven was. Zonder enerverende gebeurtenissen bereikt Ibidén de open zee van het Foxe Bassin, waarna hij een zuidwestelijke koers stuurde in de richting van Straat Hudson. Hier begon hij al iets te merken van de golfbewegingen van de Atlantische oceaan, want als hij Straat Hudson zou zijn gepasseerd kwam hij in de Labrador Zee en had hij dan eindelijk ijsvrij water bereikt. IJs had Ibidén nu wel genoeg gezien vond hij zelf toen hij St John’s Island bereikte. De kust van Labrador volgend was St John zijn laatste haven op het Amerikaanse continent en wilde hij vandaar uit naar Europa zeilen. Hoogzomer naderde nu snel en konden de weersomstandigheden nauwelijks gunstiger worden. Van de vissers die rondom de havenkant hun boten hadden afgemeerd leerde hij dat de winden bijzonder goed bezeilbaar waren en dat vrijwel iedere koers vanuit St Johns goed was. Het Frans, dat hij in Seattle had geleerd, kwam hem hier uitermate goed van pas. De Neala trok aandacht van de zeevaarders die onder de moeilijkste omstandigheden de Atlantic bevisten. Het feit dat hij door de Noordelijke doorvaart was komen zeilen had hem een aanzienlijk respect doen verwerven onder de cynische en harde vissermannen. Het feit dat hij niet veel geld had lachten de vissers eenvoudig weg en voorzagen hem zonder dat hij het vroeg van het weinige dat hij nodig had. Een nieuwsblad uit de stad hoorde van zijn tocht en stuurde een van hun journalisten voor een verhaal. “Wat, Ibidén beweegt je om alleen te zeilen?” Om die vraag moest hij lachen. Het meisje dat hem interviewde kon nauwelijks ouder dan een jaar of twintig zijn en hij vermaakte zich om haar naïveteit. “Ik heb nu eenmaal geen gezelschap, alleen de zee is mijn compañero, begrijp je dat?” De jonge journaliste die Mariëtte heette was volledig in de ban gekomen van zijn verhaal, het schip dat voor haar geen jacht meer was, maar meer nog door zijn onbevangen persoonlijkheid. Ze portretteerde Ibidén als een nog jonge man die geen familie meer had en de zee had uitgekozen als woonplaats omdat hij daar zich het beste thuis voelde. Het artikel trok veel nieuwsgierigen die graag zijn schip van binnen zouden willen bekijken en soms nam hij ze dan mee aan boord van Neala. De havenkapitein, die wist dat Ibidén van een beperkte som gelds leefde, kwam niet om het verplichte havengeld te innen. Ibidén, die dit wist en bijzonder op prijs stelde, hielp de man soms uit de brand met Spaanstalige documenten of problemen met een enkele Spaans-Portugese visserman die illegaal in de Canadese wateren viste. Die wendden dan voor geen Engels te spreken maar haalden al snel bakzijl als Ibidén op het toneel verscheen en hun truc niet bleek te werken. “Waarom blijf je niet hier? Er is genoeg werk voor je.” Ibidén schudde dan zijn hoofd en vertelde dat hi |
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Schip zonder Haven 28 mei 2009 16:50 #73741
|
Beste Lannes,
ik heb genoten van de delen van je eerste boek en heb ook weer zeer genoten van deze twee delen van dit verhaal! Ben zeer benieuwd naar de rest en de afloop. Groeten, Ambro |
Groet, Ambro
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Re: Schip zonder Haven 28 mei 2009 17:38 #73747
|
fijn lezen. Ik ben benieuwd naar de rest!
|
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
|
Tijd voor maken pagina: 0.121 seconden