Of de kans op een aanvaring in de mist al dan niet vrijwel zero is, is op zich niet erg interessant.
Een aanvaring in de mist blijft altijd mogelijk en als het je overkomt, wordt je daar, zelfs wanneer er geen doden of gewonden vallen, niet erg blij van.
Begin zeventiger jaren waren we in ballast onderweg van Hull naar Gent met een coastertje dat wel over een kompas, echolood en een slecht werkende radiorichtingzoeker beschikte maar niet over radar.
’s Nachts onder mijn wacht, we voeren tussen de banken voor de kust van Norfolk, liepen we in de potdikke mist.
Als eerste zette ik de motor op deadslow, porde de kapitein, ging aan de fluit hangen en luisterde tussendoor uit naar andere schepen.
Toen die ouwe bovenkwam en in de kaart had gezien waar we zaten, besloot hij om, op het echolood varend, wat dichter naar de banken te kruipen en de spijker er in te pleuren.
Met een matroos op de bak om uit te luisteren en af en toe een riedel op de bel te geven, konden we niets anders meer doen dan afwachten of die dikke wattendeken al dan niet zou oplossen wanneer de zon op kwam.
Dat gebeurde niet dus tegen een uur of halfnegen, mijn wacht zat er om zes uur al op, ging ik pitten.
In mijn slaap hoorde ik om de paar minuten, zonder er echt wakker van te worden, de bel zijn riedeltje geven.
Opeens bleef de bel non-stop luiden en ging ook die ouwe aan de fluit hangen.
Stront aan de knikker! Ik voelde gewoon dat het deze keer mis zou gaan.
Ik sprong als de gesmeerde bliksem uit mijn kooi, greep mijn zwemvest en vloog het gangetje in.
Op dat moment kreeg het schip een opdonder die mij tegen het schot aan smakte.
Ik krabbelde overeind gooide de deur open van de matroos die om acht uur van wacht was gekomen en nu met een verwilderde blik uit zijn kooi kroop en aanstalten maakte om zijn kleren aan te trekken.
‘Laat dat, vlug, naar boven!’
Ik drukte hem zijn zwemvest in zijn klauwen en sleurde hem achter me aan naar de trap.
Boven, aan dek, zag ik nog net de roestige romp van een flinke boot van de Everard line voorbijschuiven.
Onderaan de trap naar de brug drukte die ouwe me een zaklamp in de hand.
‘Kom mee, kijk in het ruim ik hou jou in de gaten.’
Terwijl die ouwe boven aan het mangat bleef staan daalde ik in het ruim af en zag dat er nog geen laag water in het ruim stond.
Vlak achter het schot tussen ruim en voorpiek, door een horizontale scheur in de huid, zag ik daglicht naar binnen schijnen.
Zo te zien zat die scheur net boven de waterlijn, want er kwam geen water naar binnen.
De huid en wat spanten waren verder aardig verfrommeld en naar binnen gedrukt maar we stonden nog lang niet op het punt van afzuipen.
Weer boven bracht ik verslag uit bij die ouwe.
‘Ja die fucking limey voer vollekracht door de mist en heeft zijn anker als blikopener gebruikt, als hij ons onder een andere hoek had geraakt waren we meteen afgezopen. Oké, we trekken de voorpiek leeg, dan komt die scheur nog wat hoger boven water en kunnen we met stuwhout en een ouwe presenning het zaakje wat verder afdichten.’
Pas toen we boven in het stuurhuis bij een bak pleur overlegde hoe een en ander aan te pakken, kreeg ik opeens de bibbers.
‘Verdomme kap, het dringt nu pas echt tot me door.’
Intussen was de Everhard boot verderop, buiten zicht, vooranker gegaan en nam contact met ons op via de middengolf.
Na het uitwisselen van gegevens en het op de hoogte stellen van de Coastguard, brachten we, via Scheveningen Radio, de reder op de hoogte.
Dat we geen kunstmest konden laden in Gent was nogal wiedes, in plaats daarvan, gingen we repareren op de Oranjewerf in Amsterdam.
Ik heb meerdere aanvaringen meegemaakt maar die in de mist heeft me het meest aangegrepen.