We zijn half november voorbij. Het is wel zeer warm en rustig weer en dat betekent dan ook veel ankeren. Heerlijk! We kiezen zoveel mogelijk de verlaten stranden en baaien en blijven hiermee doorgaan tot de watertank zo goed als leeg is; normaal een dag of zes. Het is dan hoge tijd om een haven op te zoeken, de stofzuiger boven te halen en de boot eens grondig van binnen en buiten te kuisen: zand, steentjes, takjes, schelpen, stukjes plastic en een hoop andere troep worden tijdens strandwandelingen met regelmaat verborgen tussen de pels van de hond of op wonderbaarlijke manier verstopt in de schoenen van onze dochter, zodat ze ‘ongemerkt’ aan boord worden gebracht. Even bij elkaar vegen volstaat dan niet meer…
Van het thuisfront krijgen we geregeld de vraag hoe wij ons kunnen bezighouden. Hoe leg je dat uit aan mensen die nog steeds in een ratrace meedraaien en nog nooit voet op een zeilboot hebben gezet? Een poging. Onze dagen bestaan uit drie grote zorgen, te beginnen bij het weer. Varend in een uitgeholde blok PUR kan je daar maar beter rekening mee houden. Het gewone weerpraatje van de radio volstaat niet en na onze aanvaring met Ponza-weer (zie deel 6) kijken we verder dan onze neus lang is en worden golfhoogte en -richting met argusogen gevolgd. De voorspellingen zijn in de late herfst een beetje twijfelachtig en zeker niet langer dan twee à drie dagen te gebruiken, wat het ankeren toch een zekere extra opwinding geeft. Bovendien zijn de voorspelde gebieden te groot: er zijn zoveel lokale invloeden dat een aangekondigde 3 bft evengoed 7 kan zijn. En andersom. Het gezegde over de wind in de Middellandse Zee blijkt meer en meer te kloppen: ofwel is er geen wind, ofwel is er te veel wind. Onze dagelijkse weerzorg neemt een half uurtje in beslag.
Onze tweede grote zorg van de dag: waar gaan we naartoe en waar gooien we ons anker overboord? Het is duidelijk dat dit bepaald wordt door onze eerste zorg. We zijn goed voorzien van allerhande pilots en kaarten waar alle info over de havens, ankerplaatsen, bezienswaardigheden en andere opwindende dingen in vermeld staan. Met de neuzen tussen de boeken is het slechts een kwestie van de mooiste plekjes te kiezen. De Italiaanse westkust biedt vaak weinig bescherming zodat we nogal eens open en bloot langs het strand ankeren. De waar naartoe-zorg neemt ook een half uurtje van onze tijd voor zijn rekening.
Onze derde en eerlijk gezegd meteen ook laatste grote zorg van de dag is: wat eten we vandaag? Gelukkig weet de scheepskok steeds de meest heerlijke gerechten op tafel te toveren en kan er met een indrukwekkend uitzicht rondom genoten worden van culinaire uitspattingen waarbij streekeigen ingrediënten moeiteloos samensmelten met de traditionele keuken! Het bedenken van een gepast menu gaat verbazend snel, laten we het op 10 minuutjes houden, zodat deze belangrijke zorg vlug naast ons gelegd kan worden.
Al met al zijn we dagelijks een goed uur bezig met ‘problemen’ op te lossen… Als we die onder controle hebben, is er tijd voor ander plezierig tijdverdrijf. En wat doen we dan? Hm, moeilijk uit te leggen. Niet veel eigenlijk. Strandjutten is favoriet! Zoeken naar schelpjes en mooie steentjes, en “oh wat een mooi stukje glas” en “daar een afgerond stukje hout”. Zakjes, nee, dozenvol worden aan boord gebracht; het is steeds moeilijker een veilig plekje te vinden waar onze schatten ongeschonden kunnen blijven zitten tot na de reis. Dan is er nog wandelen, natuurlijk. En aperitieven. En staren over de zee. En aperitieven. Of had ik dat al gezegd?
Ons jonge matroosje is door vele mensen rijkelijk voorzien van een berg cadeautjes! Misschien wel 1m³! Ik denk dat ze er elke dag eentje zou kunnen openmaken. Ze zijn echter voor bepaalde momenten zoals de eerste keer zeeziek, de eerste storm, de eerste dolfijn en nog vele andere keren. Eén pakje steekt al dagen zo niet weken onze ogen uit: de eerste gevangen vis! Dat is een verhaal op zich… Ondanks onze verwoede pogingen kunnen we alleen maar zeggen: morgen vangen we onze eerste vis! Het heeft enkele keren niet veel gescheeld, maar ja, vangen is vangen. De enige vis die we tot nu toe aan de haak hadden werd voor onze neus opgegeten door… een grotere vis! En zeg nu zelf: een kop vangen is nog geen vis vangen.
En de boot? Het lijkt erop dat we onze voorbereidingen grondig genoeg hebben gemaakt, want alles werkt nog, zit zeevast en lijkt niet overbodig. Los van een berg kleren en schoenen die de twee dames clandestien aan boord hebben gesmokkeld… Of het leven aan boord handig is? Niet bepaald, nee. Ik stomp mij aan zowat alles aan boord, de deurtjes zijn te smal, de stahoogte is te klein. Als ik de wc leegpomp bots ik gegarandeerd met m’n hoofd tegen een uitstekende rand en ’s avonds een nachtzoentje geven aan de dochter in de voorpiek bezorgt een hernia of nekkramp! De vouwfietsen staan meer in de weg dan dat ze gebruikt worden en dikke zeilzakken beperken de snelheid waarmee je door de boot kan bewegen. Zelfs in ons bed steken er twee: de gennaker in m’n rug en de stormfok aan onze voeten. De begrippen ‘comfortabel’ en ‘ruim’ vanuit de folder zijn beslist bedacht door iemand met humor.
Het arsenaal zeilen wordt wel zo goed mogelijk benut. Een constante wind hebben we nog niet veel gehad. Een dagje zeilen bij mooi weer bestaat dan ook uit werken. Begin van de dag: matige koelte, genua en grootzeil erop. De wind trekt na een uurtje aan zodat genua een stuk ingerold wordt en het grootzeil zijn eerste rif krijgt. Daarna valt de wind en de boot nagenoeg stil. Genua volledig weg, gennaker opdiepen vanuit het achteronder, hoofd drie keer stoten, en hijsen maar. Nauwelijks staat die lekker of het is volledig uit met de pret. Motor aan, gennaker inrollen en steunzeil zetten. Tegen de avond laat de wind zich opnieuw in al zijn glorie voelen. Gennaker weg, fok omhoog en een tweede rif in het grootzeil. Gaan met de banaan en de appel erachter aan! (Inheems taalgebruik voor: de boot loopt als een speer en het bijbootje volgt netjes aan drie lijntjes). Helaas duurt ook dit niet al te lang en vaak wordt het laatste stukje naar de haven of ankerplaats op motor afgelegd… Die laatste gewoonte zorgt voor een uitgavenpost die we groter hadden moeten inschatten: op één dag varen we soms meer op motor dan normaal op een heel jaar!
Tot zover het beeld dat we trachten te schetsen aan het thuisfront. We weten niet of het over komt…
Na een ontspannen dag en nacht ankeren aan het prachtige en propere strand van Gaeta, zetten we koers naar Isola di Procida. Het plan om de haven aan te lopen gooien we snel overboord als blijkt dat het er een komen en gaan is van ferry’s. Drukte is niet onze meug dus ronden we het eiland langs het oosten en zetten koers naar Ischia. We zullen er niet geraken: achter de kaap, met bovenop het fort Castello, komt een aller-charmantst dorpje piepen! Bovendien lijkt de baai voldoende bescherming te geven tegen de deining. We twijfelen geen seconde, zoeken een geschikte plek en gooien het anker. Prachtig! Vlug naar de kant. Achter een blokkenpier komt een kleine haven tevoorschijn die vol ligt met open vissersbootjes en meerboeien. Het is op de middag, het dorp is volledig uitgestorven en heerlijk stil. We kijken onze ogen uit naar de vele pasteltinten blokkenhuisjes, smalle stinkie steegjes, felgekleurde visserssloepen en bergen netten. Hier is de tijd al een hele poos niet meer in beweging geweest.
Rond 17u, als de siësta afgelopen is, komt het leven plots weer op gang: van alle kanten sjezen Vespa’s voorbij, ons weinig ruimte latend in de smalle straten. Iedereen lijkt tegelijk naar buiten te komen! Fiatjes 500 lijken een wedstrijdje te houden: om ter eerste bij de bakker. En terug. Kruideniers, groenten- en fruitwinkels, handelaars in onbestemd spul: allemaal duwen ze hun koopwaar de straat op en stallen alles uit, daarmee de steegjes nog smaller makend dan ze al zijn. Behendig schieten driewielers er langs, zonder rekening te houden met voetgangers. Het is een getoeter van jewelste en uitlaatgassen en tweetaktwalmen prikkelen onze neus. Urenlang dwalen we rond en zijn het er eensluidend over eens: dit is het puurste Italiaanse dorpje dat we al zijn tegengekomen. Als we later terug afzakken naar het kleine haventje laten we alle lawaai achter ons en overvalt de stilte ons opnieuw.
Dobberend achter het anker blijven we nieuwe dingen ontdekken in ons panorama: een scheve trap, een grappig dakterras, een twijfelachtig restaurant. Vissers boeten hun netten op de kade en met veel lawaai en drukte tracht een groepje mannen een pas geschilderde visserssloep te water te laten. Procida heeft ons hart gestolen: we blijven beslist nog een dag langer!
Vedi Napoli e poi muori! We moeten voorzichtig zijn als we twee dagen later Napels passeren… Gelukkig ligt het in een immense smogwolk zodat er amper iets van te zien is. We laten Napels voor wat het is en zetten de zeilen naar Torre del Greco, een eenvoudige haven van waaruit wij de trein zullen nemen om Pompei te bezoeken. Het aanvaren met de Vesuvius op de achtergrond schept de nodige verwachtingen.
Spijtig genoeg is de omgeving minder opbeurend: stinkend water met een oliefilm over, grauwe smog over het land, veel drijvende troep en een onaangename geur. De Golf van Napels is duidelijk erg vervuild. Het verbaasd ons dan ook dat grote trawlers bijna zij aan zij de golf op en neer varen om de laatste vis te vangen. Smakelijk…
Bij het binnenvaren staat een ormeggio te zwaaien. We hebben niet veel keuze, veel plaatsjes zijn er niet vrij. Bij het aanmeren alweer de gekende problemen: de ormeggio wil perse dat wij een andere lijn eerst beleggen alvorens de onze vast te pakken. Goed, vol vertrouwen geven wij de achterste meerlijnen aan en gaan naar voor om de pendille te beleggen. “Tira, tira!”, klinkt het. Dus wij trekken aan die pendille. Als we die belegd hebben en teruglopen naar achter kunnen we onze ogen niet geloven: we liggen wel vier meter van de kant! De ormeggio heeft de lijnen netjes belegd, dat wel…
Na wat onderhandelen, ik word een echte sjacheraar, kunnen we voor heel wat minder dan eerst gevraagd twee nachten blijven liggen. De haven komt rommelig over met aan het einde enkele werfjes voor houten boten, verscholen onder halfgescheurde plastic bachen.
Diesel tanken gaat niet meer: afgesloten voor de winter. Torre del Greco blijkt een erg arme voorstad van Napels te zijn, vergeven van afval, straathonden en zwerfkatten. Volgens de pilot is het met de veiligheid pover gesteld en wordt aangeraden de boot bijzonder goed te sluiten. We wandelen door marginale en smerige buurten waarbij zowel de huizen als de auto’s slachtoffer zijn van graffiti. De vuilophaling zit duidelijk strop en mensen weten niet beter dan het afval maar op een hoop te gooien. Of in de goot.
De straten geven een erg neerslachtige indruk, alles is grauw, bouwvallig en stoffig. Gebouwen wachten al tientallen jaren op een likje verf. Of een nieuw dak. Binnenglurend zien we vochtsporen op muren en afgebladderde bezetting. Balkons van appartementen lijken het elk moment te kunnen begeven en vertonen betonrot. Overal hangen waslijnen, zelfs langs het treinspoor. Nergens een vorm van fierheid. Of vrolijkheid. Groen, parkjes met banken, een gezellig plein? Onbestaande. Het geld van Berlusconi bereikt deze mensen duidelijk niet.
Wij zijn de enige passant. Er liggen nog enkele kleine zeilbootjes en wat motorboten, maar er is geen leven te bespeuren. Elk van de zeven steigers heeft zijn ormeggio’s. Die bewaken hun steiger 24/24u. Om beurten kruipen ze in een klein kotje aan het begin van de steiger om tv kijkend de steiger in het oog te houden. Als ’s avonds de wind toeneemt en de deining zijn weg de haven in heeft gevonden, neemt de nervositeit toe. Elk uur komen ze, gewapend met een grote zaklamp, uit hun kot om de steiger af te lopen en te kijken of alles nog in orde is! Zonder veel verstand van zake evenwel. Om de vijf voeten wordt een lijn nog meer aangetrokken en anders belegd. Op den duur ligt de boot naast ons zo dicht dat de fenders hard schuren en platgedrukt worden. Als de brave man weer in zijn kot verdwijnt, klim ik op de andere boot en herbeleg hem volledig, met wat meer speling zodat de lijnen niet constant gespannen staan en onze boten elkaar niet gedurig liggen te wrijven. Dat heeft hij gezien! De zaklamp komt de steiger op en schijnt vragend in mijn ogen. In mijn beste Italiaanse gebarentaal maak ik de man duidelijk dat het zo beter is. Hij bekijkt het een tijdje, doet alsof hij een lijn anders legt en knikt dan, tevreden dat zijn favoriete tv-programma kan hervat worden.
De volgende dag nemen we met z’n gedrietjes voor slechts 9 euro de trein naar Pompei. Als we al gedacht hadden dat de weg vanaf het station duidelijk aangegeven zou zijn, dan komen we bedrogen uit. Niet voor niets spreken taxichauffeurs ons aan voor een ritje naar de ingang. Hoe we het gevonden hebben is niet meer te achterhalen.
Eens temeer ondervinden we voordeel van buiten het seizoen te reizen: er is nauwelijks volk op de site. Op ons gemakske wandelen we rond en doen het verleden herleven. Het moet een immens werk geweest zijn om de huizen bloot te leggen nadat ze bedolven waren door meters assen. En ook al heeft de restauratie van de gebouwen een hoop kritiek opgeroepen omdat het niet al te netjes gedaan zou zijn, toch blijft het een hele belevenis om door eeuwenoude Romeinse straatjes te lopen en te kijken naar de uitgesleten karrensporen, stapstenen, fresco’s en mozaïeken.
Of het grote amfitheater binnen te stappen en in te beelden dat hier gladiatoren vochten voor hun leven! Ik sta geregeld verbaasd over de bouwtechniek die gebruikt werd, bijvoorbeeld voor de zuilen van de Jupiter-tempel.
Een aantal stukken zijn afgesloten wegens te weinig toezicht buiten het seizoen. Dat nemen wij er graag bij; de rust die er nu heerst is veel waard. De zon komt regelmatig tevoorschijn en zittend op een kanteel eten we dromend onze boterhammen. Wie goed luistert hoort de marktkramers olijven, vis en oliën aanprijzen…
Als we later terug aan de boot komen en weer geconfronteerd worden met de verpaupering van de stad, vragen wij ons af hoe het kan dat aan de voet van de Vesuvius armoede zo welig tiert. Morgen vertrekken we naar het andere uiterste, het mondaine Capri, op slechts 14 mijl verwijderd.