Apae schreef :
Doejong schreef :
Ik heb gewoon op de Oosterschelde wel eens per ongeluk bijgedraaid gelegen omdat tijdens het overstag gaan de nieuwe loefschoot klem bleek te zitten op de lier. Met mijn boot gaat dat prima. De lage wal kwam toen wel snel dichterbij en met zoveel spanning op de schoot wilde de lier hem niet laten gaan. Zo kan bijdraaien nog eens spannend zijn.
Zou dat misschien de reden zijn dat je er een fors lateraal oppervlak voor nodig hebt?
Het lateraal oppervlak zal waarschijnlijk een zekere rol spelen bij de snelheid van het zijdelings wegschuiven terwijl je bijgedraaid ligt.
De vraag of de boot voldoende lateraal oppervlak heeft om met succes te kunnen bijdraaien en ook bijgedraaid te blijven liggen, heeft naar mijn idee meer te maken met de verdeling van dat lateraal oppervlak.
Een moderne boot, met een relatief ondiep onderwaterschip, maar met tamelijk diepstekende kiel en dito (balans-) roer, heeft mogelijk best een aanzienlijk lateraal oppervlak, vanwege kiel en roer, maar zal desondanks bijgedraaid mogelijk toch niet goed in die stand blijven liggen.
Cunliffe noemt in zijn verhaal het ontbreken van een diepe voorvoet als één van de factoren die bepalend zijn.
In dat opzicht is het ook altijd interessant wat een boot doet als je hem bij een windje 3 - 4 voor top en takel (dus met gestreken zeilen) aan zichzelf overlaat.
Mijn vorige boot, een Victoire 22 met een vinkiel en een balansroer, draaide zijn kont naar de wind en begon vervolgens plat voor de wind vaart te lopen. Bij 4 bft zelfs een serieus vaartje van een paar knopen.
Mijn huidige boot, een Southerly 28, 80 cm. diepgang, een semi-langkieler met aangehangen roer, met naast de centrale kiel nog twee ondiep stekende kimkieltjes en een tamelijk diepe voorvoet, draait een zijde naar de wind en begint, met de wind van opzij, langzaam zijdelings weg te schuiven.