Welkom  

   

Mijn Menu  

   

What's Up  

Geen evenementen
   

Wedstrijd  

Geen evenementen
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
Welkom, Gasten

Onderwerp: Naar Het Zuiden

Re: Naar Het Zuiden 08 jan 2009 15:04 #54181

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Ik sla een stuk over uit "Marokko" - het is ook niet de bedoeling het hele boek hier neer te zetten want dan verkoop ik straks niets meer.

In totaal heeft het boek 400+ pagina's

Door het rechtstreeks kopiëren-plakken uit het pdf bestand zie je dat de zinnen onregelmatig worden afgebroken. Ik kan kijken of ik vanaf InDesign kan plakken.
Het volgende deel komt straks.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 08 jan 2009 15:09 #54182

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Nieuw deel "Marokko"


Ik reed met Sherif het haventerrein op en groette de oude douanier, die al slapend voor het wachthokje het overgrote deel van zijn tijd doorbracht. Daar lag de schoener, de beide masten hoog boven de minaret van de kleine moskee uitstekend. Naast de schoener lag het parelwitte zeil­jacht dat direct mijn aandacht had getrokken. Ik bond het halster van Sherif aan een paal vast en liep naar de schoener toe die lichtjes deinde op wind en golven.
Een schitterend blond meisje kwam aan dek en keek met verbazing naar mij, die met mijn witte rijbroek en jockeylaarzen niet in deze omgeving leek thuis te horen. “Hey, hallo, wat kan ik voor je doen?”
“Hallo, ik ben Fitz, ik kom van de club. Ik ben verantwoordelijk voor de boten.” Ik stak mijn hand uit en het knappe blonde meisje drukte die hartelijk.
“Kom aan boord,” zei ze en maakte een uitnodigend gebaar.
Ik keek eens goed naar haar met mijn haast vergeten fotografen-ogen.
Wat een stuk, fotomodel? Ze had een shortje aan en droeg een bikinitopje. Kleine borsten dacht ik, met lichtroze tepels. Toen ik haar ooit naakt zag, wist ik dat ik het toen goed geraden had. Ze had dezelfde melkwitte huid als Roberta, maar haar grijsblauwe ogen keken een stuk vriendelijker.
Een man met een Ray-Ban bril, hetzelfde model als ik droeg, kwam aan dek. Hij keek verbaasd naar het zwarte paard dat ongeduldig stond te knetteren met een stampend hoefje en een zwiepende lange staart.
Ze stelden zich voor als Duncan en Robyn, waren met hun schip naar het Middellandse Zeegebied vertrokken en zochten nu charters om wat geld te verdienen. “Dus als jij ons wilt helpen, heb je hier altijd je biertje, je wijntje en kun je ook blijven slapen als dat ooit nodig is.”
Ik dacht na. “Goed, ik zal jullie schip promoten, dat is niet zo moei-lijk, maar denk er aan dat ik in de club twee banen heb, ik doe de paarden en de boten, dus erg veel tijd hou ik niet over.”
Duncan knikte. “Het gaat er mij om dat ik iemand binnen de club heb, eventueel wil die Belgische jongen aan de receptie ook wel meewerken.”
Een kleine man met een donkere snor en glinsterende pretoogjes daalde in de grote salon van de schoener af.
“M’sieu le prince, je m’apelle Alain,” zo stelde de kennelijke eigenaar van het witte zeiljacht zich voor. Misschien dacht hij dat het zwarte paard van een sheikh was.

“Mr Russell, we kunnen zo niet doorgaan. Een voor een gaan de boten kapot en als ik met die Amerikanen wil gaan duiken, dan heb ik nog maar een enkele zeilende klotesloep.”
Ik keek de directeur misprijzend aan. Mensen die denken dat ze iets we­ten, weten het meestal niet. Een bedrijf leeghalen volgens de geijkte Ameri­kaanse methode, er een “profitcenter” van maken en als het is leeggebloed, dan de boekhouding manipuleren en daarna zien te verkopen voor veel geld. Inclusief de positief gemanipuleerde dus frauduleuze boekhouding. Enig onderhoud aan de boten was dus nooit gepleegd.
“Wat stel jij dan voor? Voordat we hier onderdelen uit Europa hebben, gaan er maanden voorbij. Als die tenminste al aankomen en niet voordien uit de douaneloodsen worden gejat.”
“Als U mij een paar dagen vrij geeft dan haal ik ze uit Gibraltar.”
“Meen je dat werkelijk?” De directeur had aan deze mogelijkheid nooit gedacht en begon zowaar te grijnzen; vervolgens keek hij mij bedachtzaam aan. “Hoe kom jij in Gibraltar? Je waagt het toch niet om met een van onze boten te gaan, toch?”
“Niet in de huidige staat, hoewel zo’n Concorde de tocht wel zou door­staan. Nee, ik heb een Fransman leren kennen die een goed zeiljacht heeft, daarmee kunnen we binnen een dag in Gibraltar zijn, de afstand is maar een kleine 30 zeemijl.”
“O, is dat die knaap die jij de eetzaal binnen smokkelt? Die onze wijn opzuipt?” Met de nadruk op ònze.
Ik keek verlegen. “Ja die, nu kan hij wat terug doen.”
“Ik ga hier even over nadenken, wanneer wil je vertrekken?”
“Dat maakt niet uit, om te vertrekken is de wind hier altijd goed. Om terug te komen weet ik niet zo, maar ik moet in ieder geval onderdelen voor de bootjes hebben, anders komen we het seizoen niet door!”
“Kan je met duizend pond iets doen?”
“Dat moet wel lukken, ik koop alleen het hoogstnodige, inclusief boot­lak, want ze hebben hier maar gewone verf op de boten gesmeerd, die moet eerst weggeschuurd worden en daarna worden vervangen door een goede to­plaag.”
“Voordat je gaat, kom je langs mijn kantoor. Je krijgt van mij een groot geldbedrag mee, dat je in Gib op een bank moet storten.” De directeur aarzel­de even. “En blijf niet te lang weg,” kon hij niet nalaten er aan toe te voegen.
Zo vriendje, je hebt een pesthekel aan me maar kan je toch niet zonder mij, dacht ik zonder het hardop te zeggen.
Allengs had ik Alain beter leren kennen. Ook met Duncan en zijn ex­quise vriendin was een goede relatie ontstaan. In Alain vond ik de oudere broer die ik nooit had gehad en een prima kameraad bovendien.
Ik nam hem mee naar de eetzaal, slechts met moeite klom Alain de stenen trap op.
Hij was midden veertig, een aantal jaren geleden was er op zijn fregat een raket aan dek ontploft die hem verminkt had en voor verdere dienst on­geschikt maakte. Hij had een gouden handdruk ontvangen, had daarmee de Orichalque gekocht en was gaan zeilen.
Of hij ooit vrouw en kinderen bezeten had durf­de ik niet te vragen. Klaarblijkelijk had Alain volledig afgedaan met zijn ver­leden en wachtte iedere dag af wat de volgende hem zou brengen.
De directeur had me bij zich geroepen. “Ik wil die dronken man niet in de club hebben!”
“Die man is niet dronken, hij hinkt alleen maar!” Ik was bijzonder ver­ontwaardigd. Waarom zat die klootzak altijd spijkers op laag water te zoe­ken?
“Wat doet hij hier dan?”
“Hij helpt me met het repareren van de boten. In ruil voor maal-tijden!”
“Donder op!”
Het geld zat verpakt in een aantal grote zwarte manilla enveloppen. Ik moest ervoor tekenen dus telde ik het na. Ik schrok van de grootte van het bedrag.
Maureen keek me aan, trots als ze was, want ik was haar enige vriend in de club.
“Doe je voorzichtig? Je hebt wel èrg veel geld bij je.”
Als ik een trouwe vriendin in de club had, was het Maureen wel. Geen schoonheid, lang, onelegant en een figuur zo plat als het spreek-woordelijke dubbeltje. Maar een hart van goud. Op een dag was ze door een grote wesp gestoken door erop te gaan zitten. Ze had veel pijn maar ze wilde niet naar de clubarts. David kwam bij me. “Fitz, kom even mee. Maureen heeft een probleem.” Ik schoof het kleine bikinibroekje naar beneden en zag de grote vuurrode vlek met de zwarte pit er in. De gif-angel en mogelijk ook de gifzak waren blijven zitten. Voorzichtig verwijderde ik de angel en smeerde een mentholzalfje op de rode plek op haar kleine bil. Veel zei ze niet, maar des te meer haar grote porseleinblauwe ogen.

Chekri bracht me met de speedboot naar de haven, daar stapte ik met mijn kleine reistas met daarin het geld van Russell, aan boord van de Ori­chalque, het jacht van Alain. Daar wachtte me een andere verrassing. Robyn, de mooie Robyn had zich op een van de banken genesteld. “Ik ga met jullie mee, ik moet een paar dingen in Gibraltar regelen.”
Ik kwam naar haar toe en zei: “Heel fijn dat je mee gaat, een mooier gezelschap kan je niet wensen. Wat vindt Duncan ervan dat je met ons mee gaat, twee mannen en een vrouw? Gaat dat wel goed denk je?”
“Ik dacht dat jij wel genoeg vriendinnetjes in de club hebt dan je over mij zorgen te moeten maken,” merkte Robyn koeltjes op. Maar even later parelde er weer een lachje op haar lippen. “Vanavond slaap ik bij jou en morgen slaap ik bij Alain, zullen we het zo doen? De buit eerlijk verdelen?”
Ik kreeg het er warm van, of ze het nu meende of niet.
De afstand van M’Diq naar Gibraltar bedroeg hemelsbreed nog geen 35 zeemijlen. Voor een jacht zoals de Orchalque was dat een peulenschilletje. Het schip had een lengte van ruim dertien meter en was getekend door de bekende Jeremy Rogers die een serie succesvolle ontwerpen op zijn naam had staan, waaronder deze Contessa. Het jacht was gebouwd uit polyester versterkt glasvezel en voorzien van een teakhouten dek. Dat maakte het schip tot een zeer gewild object. Bovendien was het een razend snel ontwerp.
In alle vroegte zouden we de volgende ochtend vertrekken, Robyn bleef aan boord slapen en ging dus niet meer terug naar haar eigen schip. We waren samen nog even naar de disco van de club geweest waar Alain de nodige wijntjes dronk terwijl Robyn en ik ondertussen een beetje met elkaar zaten te knoeien: dansen, knietje wrijven en lekker openhartig met elkaar kletsen. We vonden elkaar vreselijk leuk en spannend.
“Alain is vreselijk eenzaam,” zei Robyn plotseling.
“Dat is zo. Ik heb geprobeerd om een vriendin voor hem op te schar­relen, maar hier tussen al die gezonde jongens die de hele nacht door kun­nen feesten en neuken valt er voor hem niets te versieren. Dat been van hem belemmert elk lichamelijk contact, hij kan niet dansen, hij kan niet langs het strand lopen, het enige waarbij hij geen last van dat been heeft is bij het zei­len.”
“Als hij naar me kijkt, voel ik dat hij me uitkleedt.”
“Kom op Robyn, je bent geen doezelig maagdje, je weet best hoe je eruit ziet en dat mannen je overal nakijken!” Ik stond op. “Kom we gaan. Loop nog even met me mee naar de stal. Even kijken of alles met Sherif in orde is.”
Robyn keek met enig ontzag naar de zwarte hengst die stil in zijn box stond.
“Kun je rijden?” vroeg ik haar terloops.
“Nee, bij ons thuis was daar nooit geld voor.”

Ze gaf me een arm als teken dat ze weg wilde. Samen wandelden we langs het strand de drie kilometer naar de haven toe waar de lucht van rotte sardines, zeewater en dieselolie ons weer verwelkomde. Ronnie had beloofd Alain terug te brengen, die kon nauwelijks nog lopen. Die twee Antwerpse jongens, als je ze nodig had, waren ze er.
De Franse club die pal aan de haven grensde, produceerde een hoop la­waai. Af en toe zagen we paartjes over het rotsachtige strandje lopen, hand in hand of in elkaar verstrengeld.
Robyn rilde, ze kreeg het koud. “Kom, we gaan snel aan boord,” ze greep mijn arm en sleurde me bijna mee. Zonder lawaai te maken liepen we over het dek van de schoener naar de Orichalque. Het schuifluik van de ingang stond half open en een aangebroken fles wijn stond nog op de tafel in de kajuit.
“Zullen we nog iets drinken voordat we gaan slapen,” vroeg ik aan Robyn die haar bloesje al aan het losknopen was en alleen nog in een klein bh’tje en onderbroekje stond.
Ik rolde de twee slaapzakken uit en ritste ze aan elkaar. Daarna kropen Robyn en ik onder de koele stof en nestelden ons tegen elkaar aan. Ze drukte zich tegen me aan. “Doe het zachtjes, ik zal geen lawaai maken.”
Ik sliep die nacht niet. Wat ik deed, deed ik heel intens en Robyn sperde haar ogen wagenwijd open toen ze voelde dat ik niet zomaar een nummer­tje met haar maakte maar dat mijn hele energie en aandacht op haar waren gericht. Ze was bepaald geen stilligster.
“Fitz, doe dat alsjeblieft niet. Je maakt me gek!”

Dat het schip zachtjes deinde en tegen de romp van de schoener schuur­de, lag niet aan de wind en golven die in de kajuit hoorbaar waren. We lagen dicht tegen elkaar aan en fluisterden opgewonden hoe heerlijk we het von­den om bij elkaar te zijn. We luisterden naar de wind die zachtjes door het want floot, de golfjes die tegen de romp stuksloegen en af en toe Alain die iets in zijn dronkemansslaap mompelde.
“O Fitz, wat een krankzinnige nacht,” Robyn sprak zachtjes. “Ik heb het zo heerlijk, ga slapen liefste!”

We werden gewekt door de terugkerende vissersboten die onder veel lawaai en geronk van zware diesels hun ankers midden in de haven uit­gooiden en de achterspiegels van hun schepen naar de wal toebrachten.
Robyn fluisterde tegen mij dat ik haar ondergoed moest aangeven dat ze daarna onder het dek van de slaapzak haastig aantrok.
“M’n shortje, vlug.”
Ik trok het dekluik open en liet de koele ochtendlucht binnenkomen. Robyn was zich discreet aan het wassen; Alain lag als een hoop vuil in zijn kooi met zijn bezwete T-shirt nog aan. We hadden hem niet aan boord horen komen.
“Ik ga de boot klaar maken, heb jij nog iets nodig?”
“Nee, ik heb alles al hier, laten we maar snel weggaan.”
Ik startte de kleine diesel die al pruttelend tot leven kwam terwijl Robyn de landvasten losmaakte en ik het jacht daarna de haven uit-stuurde.
Eenmaal buiten, zagen we Cabo Negro hoog boven ons uit torenen en ik wist me nog goed te herinneren hoe ik daar een aantal weken geleden alweer met Gordon had gereden.
Robyn nam het stuurwiel over, ondertussen hees ik het grootzeil en zet­te daarna de genua. Er woei een lichte zuidoosten wind en met een knik in de schoot snelde het jacht met een sissend en zuigend geluid door de lichte gol­ven van de Kaap. In vrij korte tijd zagen we het verlaten strand van de club, waar iedereen nog in diepe rust was want het was pas zes uur in de ochtend. Ik stuurde de boot iets door het noorden heen omdat er veel rotsblokken langs de kust lagen die je met het blote oog niet kon zien.
We zaten in de kuip koffie te drinken toen we plotseling een harde bons hoorden.
“Kijk, Alain is wakker,”
Robyn gaf een van haar parelende lachjes ten beste. Alain stak zijn be­snorde hoofd boven het dekluik, snoof de frisse lucht op en kwam moeizaam naar boven toe en ging tegenover ons in de cockpit zitten.
“Let maar niet op mij, ik ben nog niet helemaal wakker, ik heb gisteren nog wat gedronken met de lui van Club Med.
Robyn schonk hem een beker koffie in en lachte lief naar hem.
“Waar zitten we nu?” vroeg Alain, nog steeds wat dizzy voor zich uitsta­rend.
“We doen nu zeven knopen en zijn een uur geleden vertrokken. Dus ergens halverwege Ceuta.”
Plotseling voeren we een nevelwolk binnen die we nog niet eerder hadden opgemerkt.
Zowel het gezicht van Alain als van mij verstrakten gelijktijdig. “Dat wordt gedonder morgen, een levante komt er aan!”
“En wat is een levante?” Robyn keek ons vragend aan. Zij en Duncan waren nog maar net in het Middellandse zeegebied aangekomen en kenden de verschillende weervormen nog niet, in elk geval zij niet.
“Een levante is een oosterstorm, het tegengestelde van een poniente, of westerstorm met valwinden uit de bergen. In Spanje noemen ze die tra­montana, in Frankrijk mistral. Je kunt hem een dag van te voren zien aanko­men door de nevel die aan de storm vooraf gaat.”
“Dank u schoolmeester! Kunnen we dan niet beter teruggaan?” vroeg ze, zich niet op haar gemak voelend.
“In geen geval, ik moet die onderdelen hebben en ik heb wat zaken te regelen voor de club!”
“We zijn vanmiddag in Gib, - hij noemde Gibraltar ‘Gib’ – en eventueel wachten we maar een paar dagen.” Alain maakte zich allerminst bezorgd. Robyn daarentegen dacht aan Duncan die alleen op de boot zat. Ze maakte haar zorgen kenbaar aan mij, die haar vertelde dat bij een levante geen enkel zeilschip uitvaart. “De Middellandse Zee verandert dan in een kokende hel, als je daarin terechtkomt dan zou je wensen nooit geboren te zijn.”

Even plotseling loste de nevel weer op en Alain instrueerde mij de boot iets oostelijker op te sturen. “Blijf op voldoende afstand van Ceuta, patrouil­leboten willen hier nog wel eens lastig doen.”
Ik dacht onwillekeurig aan de paar honderdduizend dirham die ik bij me had. Marokko had een officieel uitvoerverbod van deviezen en wat ik nu voor de club deed was puur illegaal. Dat snapte ik natuurlijk ook wel.
We kregen te maken met een plotselinge windshift waardoor ik de boot liet gijpen en nu over haar stuurboordkant voer.
De log wees acht knopen aan en de deining nam plotseling in hevigheid toe. Robyn had zich ontdaan van haar kleding en stond als een bleekgouden sirene op de voorplecht met een hand aan de voorstag en een aan de preek­stoel.
Een vissersboot die op korte afstand passeerde gaf een korte stoot op de hoorn; de mannen aan dek wuifden enthousiast naar het naakte meisje dat onbekommerd om haar naaktheid terugzwaaide.
“Fitz, rechtdoor op Puenta Europa aan en daar bakboord uit, totdat je de landingsbaan van Gib ziet. Dan ga je 90º stuurboord uit, parallel aan de runway.”
Ik wilde hem even op de kast jagen en riep, terwijl Alain zich bij Robyn voegde, dat ik me niet lekker voelde, of Alain even aan het stuur-wiel wilde komen. Daarop legde ik het jacht iets hoger op de wind waardoor het plot­seling sterk overhelde en er een geweldige puts kolkend zeewater aan dek kwam, direct gevolgd door een wilde schreeuw van de naakte Robyn die hij­gend en druipend met trillende borsten uit de watermassa naar voren kwam.
“Vuile rotzak dat deed je expres!” schreeuwde ze quasi-woedend en stak uitdagend haar middelvinger omhoog.
Ik klikte het stuurwiel vast en bracht haar ijlings een badlaken dat ze rillend om zich heen wikkelde.
Alain smeerde haar blanke lichaam in met zonnebrandolie en masseerde die zachtjes in haar huid. Hij hoefde nu het meisje nu niet meer met zijn ogen uit te kleden en vond haar kennelijk het mooiste wat hij ooit had gezien. Haar ogenschijnlijke ostentatieve naaktheid had iets heel onschuldigs, heel na­tuurlijks. Ze zou zo in een wandelpark kunnen lopen zonder dat de mensen er aanstoot aan zouden nemen. Tenminste, zo dacht ik er over toen ik zag dat Alain haar omdraaide en nu haar rug insmeerde, wat zij kennelijk genietend onderging, aan de glimlach op haar lippen te zien.
Opnieuw viel mij haar opvallende gelijkenis met Roberta op, maar die zou nóóit naakt door een wandelpark kunnen lopen zonder een horde mannen aan te trekken en zonder dat de vrouwen zich beledigd zouden voelen. Ro­berta’s naaktheid wàs ostentatief!
Ik kreeg ik geen tijd om te peinzen en vergelijkingen maken tussen Roberta en de andere meisjes die ik tot nu toe had leren kennen. Het jacht boorde zich plotseling in een torenhoge golf die later met een geluid van een gebarsten stoomleiding onder het schip doorliep. Alain en Robyn werden bedolven onder een blauwgroene watermassa die se-conden later weer was verdwenen.
Alain, die nu op zijn beurt Robyn in zijn armen genesteld hield, schreeuw­de over het lawaai van de wind en golven heen wat ik nu aan het doen was.
“De levante is er al,” schreeuwde ik naar het druipende tweetal dat zich maar moeizaam van elkaar losmaakte en wankelend naar de vei-lige cockpit kwam. “Draai je kop naar stuurboord, dan zie je wat ik aan het doen ben,” liet ik er direct op volgen. Ik wees naar de hoge golven die vanaf de stuurboordkant op ons afkwamen. “Die waren er net nog niet!”
De windsnelheid was ineens opgelopen van vijfentwintig naar vijfen­dertig knopen. Beaufort zes à zeven, nog geen echte storm, maar niet om in je blootje te liggen zonnen.
“Laat de boot nu maar afvallen, daar heb je Puenta Europa al.” Alain wees naar de sombere rots die op het uiterste puntje van het Iberische schiereiland stond.
“Ik ga er een rif in steken,” waarschuwde hij. Robyn’s kleding was van de voorplecht afgespoeld en zij ging nu naar beneden om iets anders aan te trekken. “Moet ik helpen?” vroeg ze niet lettend op haar naaktheid en nog nadruipend van het plotselinge en onverwachte zeebad.
Alain’s pogingen om een rif in het grootzeil te trekken mislukten en om de genua voor een kleiner voorzeil te wisselen was onder de huidige omstandig­heden al evenmin een optie.
We kregen veel water over maar verder bleef het jacht met een constante snelheid door de golven denderen. Af en toe kreeg de boot een opdonder. Trillend als een renpaard liep ze door totdat het water rustiger werd en we aan de lijkant van de hoge rots kwamen te liggen waardoor de wind aan kracht verloor en de zee na een poosje geheel afvlakte.
De spanning die van ons bezit had genomen viel even plotseling weg als de zee die aanmerkelijk kalmer werd.
In de verte zagen we de eerste gebouwen van Gibraltar.
“Ik ga even naar beneden,” zei Alain nonchalant, “Nog een uurtje en dan zijn we er,” hij dook naar beneden en trok het luik achter hem dicht.
Toen ik even later een paar onderdrukte kreten van Robyn hoorde, wist ik wat ze aan het doen waren. Arme Alain, die had hier naar lopen te snakken. Maar een beetje nijdig en jaloers was ik wel, ook al probeerde ik mijn aandacht nu te richten op het jacht. Ik kon me echter niet doof houden voor Robyn’s luide uithalen. Ze kon zich nu eens goed laten gaan omdat het nu werkelijk niet uitmaakte wie haar hoorde.
We passeerden de vele marinedokken. Oorlogsschepen van allerlei na­ties lagen voor anker, of voor een of andere reparatie in een van die dokken.
Ik hoorde het geluid van de douchepomp en even later ging het schuif-luik open en stak het blonde hoofd van Robyn naar buiten. Ze nam de zetborden weg en kwam naast me zitten. Ze rook niet meer naar seks, ze rook naar geurende bloemen en het zout van de zee.
“Sorry Fitz, ik kon er echt niks aan doen, het gebeurde gewoon,” ze streelde me over de wang en kuste me plotseling. “Ik kon nu geen nee zeg­gen.”
Ik was ontroerd en moest even slikken. “Ik was echt even kwaad, op jou, niet op Alain.”
“Ik kon geen weerstand bieden aan zijn ogen,” zei ze zacht. “Praat er met niemand over.” Ze sloeg haar ogen neer, durfde me nauwelijks aan te kijken.
Alain kwam boven en nam zwijgend het roer over maar keek schuldbewust naar mij. Ik zag die bepaalde blik en zei tegen Alain dat hij zich niet diende te verontschuldigen. We waren allemaal volwassen en het was tenslotte zijn schip.
Ik daalde de kajuittrap af maar de lucht van seks die er hing was zo sterk dat ik bijna moest kokhalzen. De tafel was neergelaten; de kussens van de banken dienden als matras. Robyn kwam de kajuittrap af en hielp me met het opruimen en maakte de twee dekluikjes los en opende die. Een golf frisse zeelucht stroomde binnen en vulde de kajuit. Robyn rolde het natte laken op en stopte die onder een van de zittingen.
“Zeg nooit iets tegen Duncan, beloof je me dat?”
“Ik heb toch ook met jou gevrijd, ik ben toch ook schuldig?”
“Dat is wat anders, jou zie ik straks, over een maand of wat, nooit meer terug. Alain zeilt met ons mee, waar we ook naar toe gaan.” Haar ogen vulden zich met tranen. “Hoe moet ik hier nou mee omgaan? Ik ben helemaal niet promiscue, nooit geweest. Ik ben zesentwintig en ik heb maar twee mannen gehad, tot gisteren dan.”
“Hoor eens, we deden het niet om de seks met je maar omdat we van je houden. In de club neuken de jongens en meisjes dagelijks met elkaar alleen om de seks, veertien dagen lang, daarna hebben ze de volgende dag alweer een nieuwe relatie als de oude vertrokken is. Snap je dat?”
Robyn knikte zwijgend, maar haar gezicht klaarde iets op.
De startende motor rukte ons uit onze overpeinzingen en lieten we elkaar los. Robyn zocht de fenders op die in de voorpiek lagen en ik klom ondertussen de kajuittrap op.
We zagen de lange betonnen landingstrip van de luchthaven die zich tot ver in zee uitstrekte. Robyn kende de weg hier goed en gaf ons aanwijzingen waar we de marina van Sherpard’s konden vinden. Zij waren de enige locale leverancier van allerhande onderdelen voor passerende jachten, tevens ship­chandler.
Na het afmeren kwam vrijwel meteen de douane aan boord. We kre­gen een voorlopig visum voor drie dagen. Het was half een ‘s middags toen we aankwamen; ik overlegde met Robyn die me naar de bank zou vergezel­len. Ik was nog nooit in het fameuze Gibraltar geweest en keek nu mijn ogen uit na maanden niets anders gezien te hebben dan zand, zee en bergen. Even had ik het gevoel weer vrij te zijn, weer te kunnen doen en laten wat ik wilde en niet het voortdurende doelwit te zijn van vragende en eisende gasten.

We liepen langs Queensway naar een van de hoofdstraten, Mainstreet, waar de meeste banken waren gevestigd. Het geld moest ik afleveren bij de ABN bank, die daar een kantoor had. We werden verwelkomd door een meis­je dat zowaar Nederlands bleek te spreken en ik hoefde alleen de manilla enveloppen af te geven, kreeg daarvoor een ontvangstbewijs alsmede een envelop met Engelse ponden. Daarna gingen we een apotheek binnen waar Robyn op vertoon van een recept een groot aantal doosjes mee kreeg.
“De pil. Die kun je in Marokko niet krijgen en nu heb ik een voorraad voor het komende jaar.”
“Dus daarom moest je naar Gib?”
“Ja, anders kan ik niet meer vrijen; zie je mij al op een boot met een dikke buik?”
“Ik denk dat die je heel mooi zal staan,” schertste ik, die in gedachte de mooie gezwollen buik van Roberta voor me zag.
“Nee, voorlopig niet voor mij,” zei Robyn op besliste toon. “Ik heb het spul graag waar het thuis hoort en niet in een vies rubbertje dat indiscreet ergens rondslingert of drijft.” Ze keek me speels aan op een manier waardoor ik spontaan een erectie kreeg.
We dronken een biertje in een pub, onze plannen besprekend. “Ik heb duizend pond gekregen om bootspullen te kopen, laten we dat vanmiddag doen en dan kopen we ook een paar flessen whisky zodat Alain geen last van ons zal hebben.”
“Hm, wat weet jij je toch subtiel uit te drukken. Ik heb eigenlijk mijn portie al gehad, vandaag.” plaagde ze me. “Maar misschien lukt het een twee­de keer nog wel.” Ze nam een van haar slok bier terwijl ik haar ondertussen nauwlet­tend observeerde.
We werden onderbroken doordat ik plotseling een stoot tegen mijn schouder kreeg. Robyn die verontwaardigd wilde opstuiven zag de glimlach op mijn gezicht verschijnen en ging dus weer zitten.
“Hey Frank, man wat leuk je te zien! Liggen jullie hier?” Voordat ik Frank gelegenheid gaf te antwoorden zei ik tegen Robyn dat Frank een van de Amerikaanse mariniers was die regelmatig in de club kwamen om te duiken. Robyn begroette hem met haar glimlach en ik bood hem direct een biertje aan. “Waarom komen jullie niet meer? Hoe is het met de andere jongens?”
Frank nam een slok bier en vertelde dat de basis in Kenitra onlangs was opgeheven. De meeste jongens waren teruggekeerd naar de VS maar hij had een aanstelling gekregen bij een unit die op Gib was gestationneerd. Hij had vandaag zijn vrije dag en drentelde wat door de stad. Het leven was hier goed, vertelde hij en hij wilde hier best nog wel een tijdje blijven.
Ik vertelde op mijn beurt dat wij met een zeiljacht van een vriend hier waren om boodschappen te doen.
Hij leegde zijn glas in een teug, zei “See you around,” verdween vervol­gens even plotseling als dat hij gekomen was.
Bij Sherpard’s kochten we een paar flessen wijn, - brood en kaas hadden we al, een doos bier voor mij en twee flessen whisky voor Alain, die blij was dat ze weer aan boord waren.
“Hoor maar, de levante wakkert aan!” zeiden Alain en ik tegen elkaar. Alain grijnsde van oor tot oor. “Dat wordt vakantie, Fitz.”
We keken naar de schepen die buitengaats voor anker lagen, die onrustig lagen te trekken aan hun zware ankerkettingen. Robyn huiverde. Ze hield niet van storm en dat was nu juist een van de redenen dat zij en Duncan naar dit gebied waren gekomen.
“We kunnen morgen dus niet weg?” Ik keek naar Alain, wachtend op een bevestigend antwoord.
“In geen geval, niet eerder dan dat de storm over is. De Straat van Gibraltar is nu levensgevaarlijk! Dat akkefietje van vanmorgen is nog niets vergeleken bij de zee die er nu loopt! We hebben nu wind tegen stroom en dan breken ze veel eerder, geen denken aan dat we morgen weg kunnen!”
“Ik zal bellen dat we hier vast zitten vanwege de storm,” Ik maakte een gebaar naar het gebouw van Sherpard’s.
“Heb je het nummer van de club bij je?” vroeg Robyn.
“Ja dat heb ik, voor het geval er iets zou gebeuren.”
Ik kreeg Maureen aan de lijn en legde haar de situatie uit. Ze klonk op­gelucht toen ik haar vertelde dat het geld veilig bij de bank lag en er per telex een bevestiging zou komen dat het geld was afgegeven. “Die komt nu net bin­nen,” zei ze toen ik een vaag ratelend geluid op de achtergrond hoorde.
“Neem de tijd die je nodig hebt, ik regel het wel met Russell!”
Terug in de boot vertelde ik dat ik Maureen gesproken had: die zou ook aan Duncan doorgeven dat de Orichalque misschien pas een paar dagen later terug zou zijn.
In het kleine oventje warmde Robyn de broden op en aten we brood en kaas. Alain zat al aan de whisky en wij nipten wat van de rode wijn. We hoor­den hoe de wind in sterkte toe bleef nemen, het geluid dat het want maakte leek veel op dat van een windorgel. Na zijn derde glas whisky zat Alain al te knikkebollen. Hij dronk die uit volle waterglazen en moest dus al meer dan een halve fles ophebben. Tenslotte zakte hij weg en viel bijna van de bank af. Met vereende krachten sjouwden we hem naar de voorkooi en dekten hem toe met zijn niet bepaald schone slaapzak.
“We gooien dat ding morgen weg, de club trakteert hem op een nieuwe,” besliste ik terwijl Robyn giechelde toen ik met afgrijzen naar het smerige ding keek.
De golfslag in de haven werd heviger en meer en meer danste de boot op het water als een balletdanseres op de maten van Giselle.
De volgende dag begonnen we vroeg met het drinken van koffie. Alain die ondertussen met een bonkende hoofdpijn wakker was geworden bleef in zijn kooi liggen. We hadden de vorige dag al een bestel-lijst gemaakt met de artikelen die we in de bonded stores van Sherpard’s moesten kopen.
Bij hun tagrijn kocht ik jachtlak en een hoop bootbeslag plus andere artikelen om tenminste vier of vijf boten op te knappen. Ook kocht ik wat klein gereedschap, iets dat ik niet uit de handen kreeg van de onderhoudstechnici van de club.
Ik had nog redelijk wat geld over en bestelde voor mezelf een paar do­zen Heineken, drie dozen Johnny Walker en een karton Muratti’s.

Tegen het middaguur was ik terug op de boot. Robyn was bezig het haar van Alain te knippen die in zijn zwembroekje in de cockpit zat.
Ik herinnerde me de lunchafspraak met Frank en dat was voor mij een excuus ze alleen te laten. Ik zag duidelijk de opluchting op hun ge-zichten toen ik mijn biertje snel opdronk en Alain liet weten van mijn afspraak in Main Street.

Ik zocht Franky op in de pub die daar aan een tafeltje zat en met een meisje in verpleegstersuniform aan het praten was. Ik kwam bij hun tafeltje staan en Franky stelde mij voor aan het meisje.
“Wat heb je nog niet kunnen krijgen Fitz?”
“Glasvezel en hars, en eventueel hechtdraad en een paar hechtnaalden, en als er is: een tubetje of twee wondlijm.”
Het verpleegstertje luisterde. “Een paar tubetjes wondlijm en pakjes hechtmateriaal kan ik je makkelijk bezorgen, het andere niet,” bood ze vriendelijk aan. Het was een halfbloed meisje dat keurig Engels sprak.
“Maar daar weet ik wel een oplossing voor, ik ken een jongen die buggy’s bouwt, die zal vast wel glasvezel en polyesterhars voor je hebben.” Frank maakte een gebaar van “is zo gebeurd”.
De daaropvolgende uren was ik zoet met het verzamelen van de kleine dingen die ik nog nodig meende te hebben. Later op de dag trof ik ze weer in de pub. Het zustertje gaf me een klein pakketje waarin de gevraagde spulletjes zaten. Een paar verdovingsspuitjes had ze er ook bij gedaan met een doosje ampullen. “Kan altijd van pas komen,” had ze gezegd en had ik haar tien pond gegeven, die ze aanvankelijk niet wilde aannemen maar tenslotte toch haastig wegborg. Na Franky nog een biertje aange­boden te hebben en hem bedankend voor alle moeite, liep ik terug naar de boot.
Ik liep langs de havendienst van de marina en vroeg naar de weersver­wachting voor de volgende dag.
“De wind is weg, maar er staat nog wel een zware deining,” was het ant­woord op mijn vraag.
Ik doodde de tijd door naar een paar andere jachten te kijken en hier en daar een praatje aan te knopen en zo af te wachten totdat ik iemand in de kuip zag verschijnen. Lang hoefde ik niet te wachten, Robyn kwam aan dek. Ze zag er ietwat verfomfaaid uit en stapte onvast in de kuip.
Ondertussen bekeek ik wat het meisje me had gegeven. Ik pakte een van de doosjes uit en vond daarin een serie transparante envelopjes com­pleet met hechtnaalden en hechtdraad, verder twee doosje met elk vijf kleine tubetjes wondlijm, een flesje met betadine en een paar kleine spuitjes met vijf ampullen verdovingsmiddel.
“Laten we vannacht weggaan, ik ga nu aan de havenmeester vragen om de spullen te laten komen die we hebben besteld, ik heb nog zo’n tachtig pond over, de rest moet jij maar betalen dan verrekenen we dat later wel. Hebben we nog wat te eten aan boord?” Ik keek naar Robyn die er met sla­perige ogen bijliep.
“Nee, maar ik kan wel wat brood en blikken soep halen, of heb jij trek in een maaltijd?”
“Doe dat, dan ga ik nu naar de havendienst. We zullen we ons ook maar meteen afmelden, dan kunnen we weg wanneer we willen.” Ik was opgelucht dat we konden vertrekken.
Ondanks alle rumoer, sliep Alain door alles heen. “Heb je hem nog iets meer gegeven dan een glas whisky? Dit is toch niet normaal meer!”
Ik hield ook wel van een slok, maar dat volgieten dat Alain deed vond ik weerzinwekkend. Ik dronk graag een biertje, of een glas wijn, maar daar bleef het dan ook bij. Hoogst zelden dat ik zware alcohol dronk.
“Luister Fitzy,” het koosnaampje dat Robyn mij in bed gegeven had. “Hij is een zware alcoholist. Zo lang ik hem ken is hij omstreeks deze tijd dron­ken, behalve op zee – daar drinkt hij geen druppel.”
“Je zult wel gelijk hebben, laat ik maar zorgen dat ik niet zo word.” Ik vroeg me af of zeezigeuners altijd alcoholici waren. Ik kon me in ieder geval Slocum niet voorstellen als een man die het ene glas na het andere naar bin­nen goot. Of Francis Chichester!
Samen liepen we weer de bekende route naar Main Street af en vonden daar het kleine Italiaans restaurant dat mij al eerder die dag was opgevallen. Allereerst bestelde ik een grote fles Barolo. Robyn bestudeerde de kaart maar ik zag dat ze niet gefocussed was en dat ze vermoedelijk aan hele andere din­gen dacht. Tenslotte bestelde ze een escaloppa Milanese met pasta en ik deed hetzelfde.
“Waar denk je aan?” Ik keek haar aan alsof ik haar gedachten kon lezen. “Waar gaan jullie naar toe als het contract in Marokko afloopt?”
“Ik denk naar Cyprus of Griekenland. Daar laten we de schoener liggen tot het volgende seizoen. Duncan verdient in Engeland goed geld met wo­ningen opkopen en verbouwen. Wist je dat we een tijd in Amsterdam heb­ben gewoond?”
Alain had nog steeds niet bewogen. Robyn stapte naakt in de slaapzak, haar lichaam glansde in het gouden licht van de olielamp.
“Ik heb hem een paar pijnstillers gegeven, daarom slaapt hij nog,” zei ze eenvoudig en ging weer naast me liggen. “Waar ligt dat huis in Frankrijk?” Ze knabbelde aan mijn oor. Ik had haar verteld dat ik te paard naar Frankrijk zou rijden, door Spanje heen.
“In de Dordogne, een plaatsje dat Abrillac heet. Echt een klein dorp aan de rivier.”
Veel later vroeg ik aan Robyn of ze erg vermoeid was. “Nee, niet zozeer vermoeid, maar een beetje rozig. Ik hoef voorlopig geen seks meer, ik heb nu wel genoeg gehad.” Ze ging op een elleboog leunen en keek naar mijn haar dat aan de slapen al grijs begon te worden. “Zal ik je haar eens knippen? Je moet echt nodig naar de kapper!”
“Ik wil me in het vervolg altijd door jou laten knippen, als je me toestaat dat ik je mag scheren.”
“Wil je me echt scheren?” lachte ze. “Waar? Klinkt aanlokkelijk, je be­doelt mijn bikinilijn?”
“Zoiets,” grijnsde ik, “Kom maar een dezer dagen langs, dan kun je beginnen mijn haar te doen?”
“Hou nou maar eens even op mij te belagen met je sekspraatjes, denk je niet dat het zo langzamerhand tijd wordt om te vertrekken?”
“Twee uur, laten we maar gaan. We kunnen op de motor de haven uit en dan kijken hoe de wind is.”
“Goed, ik ga vast wat kleren bij elkaar zoeken, zal ik koffie maken?”
“Nee, ik hoef niets. Zet de marifoon aan, maar zachtjes. Laat Alain maar slapen ik wil graag met jou aan dek zitten zodat we nog een paar uur met elkaar kunnen praten.”
“Ja dat is een fijne gedachte.” Ze lachte met een gelukkige klank in haar stem.
Even buiten de marina stond al een merkbare stevige lange deining. De wind woei vanuit het westen. Ik vroeg aan Robyn het stuurwiel over te ne­men zodat het grootzeil en de genua bijgezet konden worden. Nadat de zei­len stonden en met een klap in hun positie vielen, meerderde de boot plotse­ling snelheid. Daarna kon de motor het zwijgen worden opgelegd en viel het schip in het vacuüm van een weldadige stilte.

Alleen de zee maakte geluid. De romp die als een mes door het water sneed, fungeerde als klankbord. Wind: twintig knopen meldde de anemo­meter en de log gaf iets over de zeven knopen aan, een aangename snelheid. Het was niet koud maar ook niet echt warm. Robyn had een trui aan­getrokken en stond in haar shortje naast me.
“Niet te koud?” Ik keek naar haar verwaaide blonde kop.
Nee, het was niet te koud, ze voelde zich lekker.
Ik oriënteerde me op het licht van Puenta Europa, toen ik die achter-lij­ker dan dwars had maakte ik een volle slag naar stuurboord en zeilde met een westelijke halve wind in de richting van het licht van Puenta Almina, de kaap van Ceuta, die ik nu al kon waarnemen. Op deze manier vermeed ik met een ruime marge de Spaanse enclave. Ik lette aandachtig op de navigatiever­lichting van de schepen die ik voor en achter me zag. Een eenvoudige vuist­regel hielp me daarbij. Het bakboordlicht van een schip is rood, dus rood op rood betekent dat een schip naar je toekomt, groen op rood dat het van je afvaart. Alle grote schepen voeren een stoomlicht, hoog in de mast een boeglicht en een heklicht zodat je ook op die manier ook de vaarrichting van een schip kon bepalen.
Behalve de vissers. De vissers zijn veruit de meest riskante groep zeelui. Ze varen niet van A naar B maar zitten achter de vis aan die ze middels hun so­narapparatuur kunnen traceren. Varen dus nooit in een rechte lijn en kunnen daarom plotseling van koers veranderen zonder dat van tevoren aan te geven. Ik had een pesthekel aan dat vaargedrag en maakte daarom altijd een grote boog om vissersvaartuigen, of ze nu stillagen of niet.
We kwamen nu in de volle westelijke deining van de Strait die de golven tegen de stroom injoeg en af en toe zware brekers te zien waren die ons ge­lukkig niet raakten.
Soms joegen hoge golven onder het schip door met het geluid van sis­sende vuurpijlen en verdwenen in de nacht, direct daarna gevolgd door een volgende.

Tegen zessen, toen er al iets van een ochtendschemering kwam opzetten, hadden we Ceuta aan stuurboord liggen. De wind veranderde nu van richting en kwam steeds meer achterlijker te liggen waardoor het jacht aan snelheid verloor.
Beneden in de kajuit hoorden we gestommel en de besnorde kop van Alain stak boven het luikgat uit. “Zijn we al op weg?”
“We passeren net Ceuta,” zei ik, “Nog een uur of drie naar M’Diq.”
“Ah bon,” en Alain verdween weer onderdek.
Robyn haalde de zetborden weg en zag dat Alain weer in zijn veilige kooi kroop. Ze viste haar toilettas op en sloot de kajuitingang weer.
De ochtendkoelte was aangenaam maar de eerste zonnestralen waren al duidelijk voelbaar. Over een paar uur zou het pas echt warm worden, maar dan zouden we al in de haven liggen.
Robyn schepte een puts zeewater, trok haar kleding uit en begon zich zorgvuldig te wassen. Ik kon mijn ogen niet van het bleekgouden lichaam afhouden en kon de verleiding niet weerstaan haar natte billen die naar mij waren toegekeerd te strelen. Plagerig draaide ze zich om en nam haar kleine borsten in beide handen. “Kom me maar halen als je durft.” Maar ik schudde mijn hoofd, ik moest nu opletten, er stond nog steeds een hevige zeegang. Het schip liep nu nagenoeg voor de wind en maakte af en toe reuze bokken­sprongen die Robyn meermalen in mijn armen deed belanden en kletsnatte plekken op me achterliet.
Ze ging tegenover me zitten in het warme zonlicht liet ze zich drogen en koesteren. De duizenden gouden haartjes op haar lichaam en de lichte gou­den driehoek tussen haar benen gaven haar een mystiek aura, versterkt door het fijn besneden gezicht met de fraai gevormde neus en volle lippen.
In gedachten zag ik haar al lopen met aan elke hand een blond kindje, een meisje en een jongetje.
“Waar denk je aan?” vroeg ze me.
Ze kleedde zich weer aan en daalde de kajuittrap af om koffie te maken.
Alain kwam de cockpit in. “Het spijt me dat ik je gisteren niet heb geholpen, maar m’n been geeft het af en toe op en dan kan ik niet meer.”
“Geeft niks Alain, we hebben het prima gered, met een schip als Ori­chalque vaar je de wereld rond.”
“Dat is zeker,” beaamde Alain. “Luister, bij mij heb je altijd een plek aan boord, je bent een goed zeeman en een goede kameraad.”
Na het drinken van de koffie nam Alain het roer over. Ik trok mijn T-shirt uit toen Alain de enorme rode krassen zag die de scherpe nagels van Robyn op mijn rug had achtergelaten.
“Mijn hemel, jullie zijn wel bezig geweest,” mompelde hij waardoor Ro­byn een hoogrode kleur kreeg.
In de verte werden de bekende contouren van Cabo Negro zichtbaar en ruim een uur later kruisten we langs de club waar al wat gasten op het strand te zien waren. Ik pakte een zwemvest. “Ik spring overboord, ik kom vanmid­dag wel mijn spullen halen.” Ik had geen zin eventuele vervelende vragen van Duncan te moeten beantwoorden. Die zouden er beslist komen.
Ik gaf Robyn een hete kus op haar zachte lippen en liet me daarna over­boord glijden waar een lichte branding me meevoerde naar het strand.
Ik stak het strand over en rende naar de stallen achter de clubgebouwen. Joachim stond me grijnzend aan te kijken, een twintigtal gasten keken ver­bijsterd. Ik was nog steeds, druipnat, met het zwemvest dat ik nog om had deed de mensen zich afvragen waar ik wel vandaan kwam.
Sherif stond opgezadeld en wel. “Ik sta net op punt om uit te rijden, of wil je het soms overnemen? grapte Joachim. “Hoe heb jij het gehad? Ze wa­ren in alle staten dat je zo lang wegbleef.”
“Ik ga even melden dat ik terug ben. We spreken elkaar later.”

Maureen zat alleen in het kantoor van de directeur. “Russell is er niet, maar goddank dat je terug bent.”
“Nog verdere bijzonderheden? Ik zal vanmiddag komen afrekenen. Ver­der heb ik een plan opgesteld om twee boten volledig te reviseren en degene die kapot zijn kunnen nu tenminste worden gerepareerd. Hebben jullie dan geen last gehad van de levante? Wij werden er flink door gepakt!”
Chekri schudde onkennend, “Nee, wij niet, we hebben het strand ge­woon gesloten. O ja, voor dat ik het vergeet, Liliane laat je de groeten doen, ze is weer terug naar Luik. In augustus komt ze weer voor twee weken. Denk erom, dat de Ramadan over een paar dagen begint. Het is nog niet afgeroepen, maar dat kan elk ogenblik gebeuren.”
Ik stak mijn handen in de lucht. “Wat moet ik met die informatie? Die is er toch elk jaar?”
“Luister broeder, de Ramadan komt nooit op dezelfde tijd. Deze keer is het de maand augustus dus hier is het hier dan volle bak en het personeel dat islamitisch is mag overdag niet eten of drinken.”
“In deze hitte?” vroeg ik ongelovig, “Dat kan toch niet?”
Chekri haalde zijn schouders op, “Het is zo, ook voor mij zal het moeilijk worden.”
“Kan ik de speedboat vanmiddag lenen? Ik moet mijn spullen naar de VVT brengen, maar ik breng ze liever naar de boot. Ik ga bij Alain op de boot slapen.”
“Neem maar, maar verbruik niet teveel brandstof, ik heb niet zoveel meer, Abdo moet naar Tetouan om te gaan halen.”
“Goed dat je dat zegt. Waar kan ik Abdo nu vinden? Ik geef hem mijn hengels. Die kan ik toch niet mee terug nemen En van vissen komt toch niets meer,” voegde ik er aan toe.
“Die zal wel thuis zijn, je weet waar het is.”
Ik trof Abdo inderdaad in zijn kleine bungalow. “Ik heb iets voor je Abdo. Wil jij mijn zeehengels hebben?”
“Hé Fitz, ben je terug? Ja, natuurlijk wil ik die graag hebben. Maar dat zijn kostbare hengels.” Ik haalde mijn schouders op en liet hem alleen.

‘s Middags ging ik langs het kantoor van Mr Russell. Diens begroe-ting bestond uit een korte knik. “Ik heb de bevestiging dat je het geld hebt af­geleverd. Afrekenen kun je bij de administrateur. Je weet dat jullie moeten verhuizen?”
“Ja, dat weet ik. Zeg kan ik Alain in dienst nemen om me te helpen die boten zo snel mogelijk vaarklaar te krijgen? Als er zoveel gasten komen en er zijn niet genoeg boten dan blijven ze maar zeuren.”
“Die hinkepoot?” Russell lachte schamper, “Goed, als je er maar voor zorgt dat hij niet zoveel drinkt, dan vind ik het best!”
Langzamerhand liep het braakliggende stuk strand vol dat direct naast de club lag. Grote aantallen Marokkaanse families en vakantiegangers die de Ramadan aan zee wilden doorbrengen, nestelden zich daar. Tenten werden neergezet, caravans en kampeerwagens vulden het grote palmbos en al heel snel was het één grote mierenhoop geworden.
Met veel moeite had ik gedaan gekregen dat ik een box voor Sherif in de VVT kreeg. Iedere ochtend om negen uur verliet ik de Orichalque en wandelde het korte stukje naar de VVT waar ik Sherif opzadelde; en reed daarna langs het strand naar de club.
Op een ochtend liep een jongetje pal onder de hoeven van Sherif. Ik sprong ogenblikkelijk van het paard, maar direct na het incident verschenen al boze gezichten voor me. Gelukkig kwam de vader aanlopen, gaf het jongetje een draai om de oren en verontschuldigde zich bij mij, in keurig Nederlands overigens.
Ik stond nog na te trillen van de zenuwen. Twee dagen geleden had Mohammed met een geleende auto van een van de clubgasten een voetganger aangereden en was daarna door de omstanders en politie half doodgeslagen. Hij kwam op krukken aanzetten, met een gezicht dat helemaal opgezwollen was.
Dat was ook een van de redenen waarom het autorijden in Marokko le­vensgevaarlijk was. Iemand die een voetganger aanreed kreeg altijd de schuld en kon niet op enig mededogen van de politie rekenen. Dat had Mohammed dus aan den lijve ondervonden.
“Ga zitten stommeling, waarschuw me maar als er bootjes omslaan.” Zo kon Mohammed in dienst blijven: als uitkijk op het strand.
Met een overtollige zeekaart van de schoener had ik met behulp van Duncan de oude hakkeploffende Seagull weer aan de praat gekregen. Nu kon ik te hulp schieten zonder dat daarbij de boot van Chekri nodig was als er weer een zeiler in moeilijkheden was gekomen of met een bootje was om­geslagen.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 08 jan 2009 15:31 #54184

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Sla weer een stuk over en kom aan het laatste deel van het hoofdstuk.

De week daarop waagden Alain en ik nog een laatste poging om een flinke lading binnen te halen. Vroeg in de avond zeilden we weg uit het kleine haventje. Duncan had de patrouilleboot niet meer gezien. Trouwens, zo veel vreemde vaartuigen kwamen er niet in M’Diq en de hashhandel voltrok zich elders in Marokko. Nog voor de ochtendschemering lagen we al bij Sher­pard’s maar we moesten wachten totdat de kantoren en magazijnen opengin­gen. Het nachtzeilen op de Middellandse Zee was erg plezierig. De matige wind had ons in korte tijd naar Gibraltar gebracht. Nu wachtten we op het opengaan van de bonded stores. Binnen enkele uren moesten we weer weg, wilden we weer op tijd terug zijn. Ik had met Chekri afgesproken dat als het enigszins kon hij ons met de speedboat tegemoet zou varen om een deel van de whisky over te laden. Als dat niet mogelijk was, zouden we dicht onder het strand varen, dan zouden de jongens wel helpen de lading van de boot af te krijgen. Het bestellen en inladen nam weinig tijd in beslag; binnen twee uur waren we alweer op de terugweg. In de Straat stond een hevige zeegang, net zoals die eerste keer. “Komt weer zo’n levante,” merkte Alain op. “Wat ga jij doen na het seizoen?”
Ik haalde mijn schouders op. Na die ene brief had ik niets meer van Ro­berta gehoord. Die kon inmiddels al weer getrouwd zijn, ik wist het niet. “Ik heb vijfhonderd Engelse ponden, Duitse Marken en wat Frans geld. Ik hoop dat ik daarmee in Frankrijk kom.”
“Ga je met dat beest?” Alain moest niets van paarden hebben.
“Uiteraard. Wat moet ik anders?”
“Verkopen, ga dan met mij mee op de Orichalque. Ik weet een wrak te liggen vol met wapens uit WWII. We hebben er vorig jaar al een paar opgedo­ken en op de zwarte markt in Tanger verkocht. Goede Duitse machinepisto­len, werken nog steeds perfect. Ze zitten in speciaal papier en vet en zijn nog gloednieuw. Ook ligt er een hoop munitie, die ook nog bruikbaar is.”
“Hoe diep ligt dat wrak?”
“Niet meer dan vijfenveertig meter, vlak onder de kust bij Oran.”
“Ik kan niet duiken. Getver...Algerije!”
“Nee, maar ik wel. Onder water heb ik nergens last van.” Alain doelde op zijn verminkte been. “Het hele wrak ligt vol met Schmeissers en Lügers. Honderden kisten, misschien wel een paar duizend!”
“Delen we de winst?”
“Ja, maar je zult dan wel moeten mee betalen aan onze trip.”
“Vanzelfsprekend. Ik vind het een goed plan. Ik voel er wel wat voor.”
We naderden Ceuta toen we een zwaar gebrom achter ons hoorden aan­zwellen tot een luid gebrul. Een grijs geschilderde patrouilleboot kwam ach­ter ons aanvaren en liet een enorme hekgolf achter zich.
“Merde, we zijn de klos,” zei Alain tegen mij, de angst straalde van hem af. Met spanning wachtten we af tot de patrouilleboot vlak bij ons was.
“Gewoon doen alsof er niets aan de hand is.” Alain blikte gespannen naar het vaartuig.
“Hé boys,” een stem brulde door een loudhailer, “Hoe ver is het naar M’Diq?”
“Drugsdealers!” siste Alain verontwaardigd. De stem had een onmis-ken­baar Amerikaans accent. Een deur in het stuurhuis ging open en een slor­dig gekleed persoon met een verwarde baard kwam naar buiten. “M’Diq!” schreeuwde hij.
Alain wees met zijn vinger recht vooruit. Met een luid gebrul zette de MTB zich in beweging en was na korte tijd weer uit het zicht ver-dwenen.
“Ik schrok me rot,” bekende ik, “Wat een klootzak!”
Alain haalde zijn schouders op. “C’est tout qui fait le monde.”
Tegen vier uur ‘s middags kregen we de club in zicht en héél in de verte zagen we de witte zeilen van de schoener van Duncan.
We streken de zeilen en haalden de genua van de voorstag. We naderden het strand tot op honderd meter, wachtend op Chekri die nog bezig was met een skiklant. Hij kwam vrij snel daarna naar ons toe en het overladen be­gon. Nadat mijn deel was uitgeladen stoven we naar het strand en begonnen de zeilzakken die gevuld waren met flessen whisky en sigaretten uit te laden waardoor het geluid van tegen elkaar stotende flessen duidelijk te horen was.
Op dat cruciale ogenblik naderde een militaire jeep waarvan de inzittenden met belangstelling naar de gevulde zakken keken die uit de speedboat kwa­men.
Mohammed rende op me af en siste me toe dat hij ogenblikkelijk twee flessen whisky en twee sloffen sigaretten moest hebben.
Ik aarzelde geen seconde en gaf die aan de kleine Mohammed. Die snelde met de sigaretten en de whisky naar de soldaten. Die pakten de buit aan en na een korte groet stoof de jeep richting de haven.
De mensen op het strand voelden duidelijk met ons aan dat we maar nèt de dans ontsprongen waren. Het ergste van alles was dat Alain de boot niet in de gaten had gehouden terwijl die door de wind op het strand gedrukt werd.
De Orichalque zat nu muurvast in het zand. Met man en macht probeer­den we het jacht los te krijgen maar het schip zat muurvast. “Duncan,” schreeuwde ik. “We moeten Duncan halen!”
Daarop stoven we weg in de speedboat in de richting van waar ik voor het laatst de witte zeilen van de schoener had gezien.
Na ruim drie kwartier vonden we de schoener die nu op weg terug naar de haven was.
“Hé Duncan, Alain is vastgelopen bij de club!” schreeuwde ik die ver­twijfeld aan boord van de schoener klom en in korte bewoordingen vertelde wat er gebeurd was. Met volle kracht voer de schoener nu naar het strand. Een uur later was de verbinding tussen de schoener en de Orichalque tot stand gebracht waarna het trekken begon.
Spanning op de kabel, spanning los, daarna weer trekken. Zo ging het een tijdlang door terwijl de clubgasten op het strand ademloos toekeken hoe beetje bij beetje het witte zeiljacht loskwam.
Uitgeput van de spanningen en de gebeurtenissen kwam ik terug in de club. Birgit en Lise stonden me al op te wachten en namen me mee naar de bar.
“Onze laatste week hier,” zei Lise met spijt in haar stem. David kwam bij ons zitten en overhandigde een envelop. “Geld voor de whisky en de si­garetten, we hebben een fles en een doos bier voor je apart gezet. De rest is al verkocht.” David was degene die de gesmokkelde drank in de club ver­kocht maar mat zich wel een ruim deel van de winst toe. Ik kon echter weer tweehonderd pond aan mijn oorlogskas toevoegen, iets dat ik anders in een maand verdiende.
Van alle meisjes ik tijdens mijn verblijf in de club had leren kennen was Birgit de meest evenwichtige. Lise was grillig, emotioneel en vaak onuit­staanbaar. Ik begon een beetje genoeg van haar te krijgen en richt-te liever mijn aandacht op de donkerharige Birgit die op mij een sterke aantrekkings­kracht uitoefende. David had mij tenslotte toevertrouwd dat hij met Lise had geneukt op de avond dat ik met Alain naar Gibraltar vertrokken was.
Birgit had hem resoluut van de hand gewezen maar Lise had hij mee naar zijn kamer kunnen tronen.
“En? Heb je ook foto’s van haar gemaakt?” Ik kon de verleiding niet weerstaan hem dat te vragen en voegde er spottend aan toe: “Jammer dat ze geen haar op die plek heeft.”
Waarop David begon te grinniken. “Toch heb ik wel wat gevonden, al kostte het wat moeite.”
Birgit vertelde me dat ze een tripje hadden gemaakt naar Ceuta en David daar tegen het lijf gelopen waren. “Lise wil altijd alle aandacht hebben, nou die kreeg ze. En hoe!”
“Ach Birgit, laat nou maar. David is een grote blonde pop die alle meisjes die moedertje willen spelen naar zich toetrekt. Zijn leven bestaat uitsluitend uit seks en vrouwen en omgekeerd. Voor hem is dat het belangrijkste wat er is. Ik heb andere dingen om me zorgen over te maken.”
Ik werd wakker door een hevig gebons. Birgit lag dicht tegen me aan. “Fitz, au debout! Se lever! Les bâteaux!” Gevolgd door een hevig gebons en geschreeuw.
Met een sprong was ik het bed uit, Birgit was ook wakker geworden door het lawaai en het geroep.
Snel trok ik mijn broek aan en het rubberen divingjack. Buiten stond de nachtwacht. “Alle boten liggen in zee, er is vannacht een springvloed geweest alles drijft in het water, tot aan de waterfietsen toe,” bracht de man in een enkele lange ademstoot uit.
“Heb je de andere jongens ook gewaarschuwd?”
De man schudde ontkennend het hoofd. “Nee, ik kan ze niet vinden, niemand is aanwezig. Alles is naar de VVT.”
“Trek wat aan, ik ga vast naar het strand!” Ik zocht naar mijn bril en zette die haastig op. Maar Birgit volgde me direct op de voet en rende achter me aan, halfnaakt als ze was. Het strand was volledig verlaten. Niet ver van de vloedlijn dobberden de boten. Werkelijk alles wat de vorige dag op het strand lag, dreef nu in zee. Inclusief de zware skiboot van Chekri.
De kleine boten vormden geen probleem, een voor een trokken we die samen op het strand. Birgit hijgend en nat, druipend van het zeewater en sen­sueler dan ooit, stond naast me. Zelfs op dat ogenblik werd ik getroffen door haar zinnelijke charmes; de puntige kegelvormige borsten met de donkere kleine tepels en het bruine schaamhaar dat door haar broekje schemerde.
“Sta niet zo naar me te kijken,” snauwde ze bijna, “Trekken!”
De zware Reinell skiboot was een heel ander verhaal. “Dat lukt ons niet. Hou de lijn vast, ik ga Sherif halen, die trekt de boot wel op het strand!”
Een oudere dame, nog in haar nachthemd, kwam uit een van de na-burige kamers. Haar man, gekleed in een belachelijk rood zwembroekje, hobbelde achter haar aan en hielpen Birgit met het in toom houden van de zware skiboot. Ik hoopte dat het tuig dat ik gïmproviseerd had sterk genoeg zou zijn om de trekkracht van het paard te houden. Chekri had de gewoonte de skiboot met volgas het strand op te zetten om te voorkomen dat een tiental mensen moest worden opgetrommeld om de boot op het strand te krijgen. Sherif begon braaf te trekken en stukje bij beetje schoof de boot het strand op totdat ik het welletjes vond.
“Ik wou dat ik een foto van je kon maken,” zei ik tegen het Duitse meisje dat met zwoegende borsten zat bij te komen van haar inspanningen. “Je bent nu mooier dan in het mooiste avondtoilet.”

“Was ze echt haar bikini kwijt?” vroeg David met meer dan gewone belangstelling. “Mooie meid, heb je dat kontje van haar gezien? Om van te smullen, wat een billen heeft die meid! Jammer dat ik al voorzien ben.”
“Ze heeft in ieder geval genoeg haar om je album te vullen,” pareerde ik. Het meisje dat ik uit zee viste raakte onder een golf haar stukjes textiel kwijt en stond spiernaakt in de branding. Ik gaf haar mijn t-shirt en short en kon ze aangekleed het strand over.
David liep lachend weg. Sinds het vertrek van schele Tony, was onze verhouding aanmerkelijk verbeterd. Vanavond zouden we de nieuwe sketch presenteren die we hadden ingestudeerd, waarbij de gasten ook een actieve rol konden spelen.
Ze hadden een groot bord gemaakt met daarop in drie talen “Verboden te Zwemmen”. Ik speelde de nonchalante Engelsman die zich geen bal van dat zwemverbod aantrok. Ik moet me dan tot op mijn zwembroek uitkleden. Als er plotseling een verliefd paartje opduikt, neem ik de houding van een standbeeld aan en treiter het paartje net zolang totdat ze ophoepelen.
Dan komt er de standbeelden-schoonmaker, die heel brutaal wordt, gaat aan m’n zwembroekje trekken, iets dat grote hilariteit veroorzaakt onder de gasten.

Voor de kinderen heb ik een show bedacht, met Sherif in de hoofd-rol. Sherif is gek op kinderen en zo gemeen als het dier tegen volwassenen kan zijn zo vriendelijk is hij voor de kids.
Die mogen alles. Aan zijn lange manen trekken, onder zijn buik door­lopen, als het kinderen betreft vindt Sherif alles goed. Ik laat ze om de beurt rijden en aan de lange longe draaft Sherif heel braaf zijn rondjes.
Er arriveert een ploeg fotografen die voor de komende nieuwe catalogus foto’s van het clubleven moeten maken.
Ze beslissen dat David op Sherif moet. David laat een soort Indianengehuil los als ze het hem komen vertellen. “Zijn jullie helemaal gèk geworden,” schreeuwt hij. “Dat paard is levensgevaarlijk, snappen jullie dat niet? Vraag het maar aan iedereen hier!”
Maar, protesteren helpt hier niet en David moet op Sherif. Alle gasten van de club kijken in spanning toe, zelfs Joachim laat hij nauwelijks op zijn rug. Maar ik sta naast een nerveuze Sherif die met woedende ogen naar Da­vid kijkt. “Nee toch, moet ik echt op dat monster?” De mimiek van David is onbetaalbaar. De fotografen en ik komen niet meer bij van het lachen om de serieuze angst van de boomlange jongen. Het idool van menig meisje staat te trillen op zijn benen. Allemaal denken ze dat David een spelletje speelt, maar ik weet wel beter. Ik laat niets merken en doe alsof mijn neus bloedt.
Tenslotte, na al zijn moed verzameld te hebben, gaat David heel voor­zichtig op de rug van Sherif zitten. Ik houd het paard kort aan de teugel en laat die heel langzaam vieren totdat David zijn zit gevonden heeft.
Sherif, die niet aan het gewicht van David gewend is protesteert door hevig met zijn zware staart te zwaaien. “Godver....” schreeuwt David. “Fitz, doe wat, het paard beweegt!”
“Ok, David,” ik laat nu de teugels los. “Jongens jullie kunnen nu gaan schieten!”
Dan laat ik de teugels los en voor een korte tijd zit David als bevroren op Sherif, die dan een geweldige sprong neemt waardoor David met een doffe bons in het zand beland.
De volgende dag hangt er een grote foto in de lobby van de club met daaronder: “Onze Rodeo Held”.
Op de foto zie je dat Sherif bijna recht overeind staat terwijl David als een opgerold balletje in het zand ligt.”

“Ik heb een deal gemaakt met de vrouw van Abdo, je weet wel die Engelse. Zij blijven de winter over op de club en zij wil wel zolang voor Sherif zorgen. En hem dagelijks rijden. Dus kunnen we naar dat schip van jou en dat spul opduiken. Ik heb in totaal duizend Sterling. Is dat ok?”
“Dat is ruim voldoende, het moet kunnen. Over uiterlijk drie weken moeten we gaan, anders wordt het te laat in het seizoen.”
“Waar ligt het wrak precies? Moeten we ver?”
“In de buurt van Oran. Het is een klein vrachtschip, we hebben het ooit ontdekt in de periode dat ik nog dekofficier bij de marine was. Duikers zijn toen naar beneden gegaan en hebben wat van die wapens mee naar boven genomen.
“Hoever is het hier vandaan?”
“Niet zo erg ver, een kleine 300 zeemijl. Zeg maar twee dagen zeilen.”
“Geen vissers in de buurt?” Van nature zijn vissers de grootste ordever­stoorders op zee en altijd nieuwsgierig om te zien of er wat te halen valt. Zeker als ze een eenzaam jacht voor anker zien liggen.
“Dat weet je nooit. Maar er is geen enkel haven in de directe omge-ving en dit vrachtschip sloop kennelijk in de ondiepe wateren langs de Algerijnse kust om de Britse onderzeeërs te ontlopen maar had het ongeluk door een Brits Spitfire-squadron te worden opgemerkt. De wa-pens hebben Rommel dus nooit kunnen bereiken.”
Hij liet mij de kaart zien. “Hier ligt Kaap Ferrat, 25 mijl oost-noord-oost van Oran. Zie je die holte? Daar ongeveer ligt het wrak! “Dus hou er rekening mee: over uiterlijk drie weken moeten we weg!”
Ik knikte, en vroeg plotseling: “Waarom vraag je niet of Duncan mee­doet? Die kan makkelijk vijf of zes ton aan lading meenemen. Dat is behoor­lijk wat meer dan wij dat per keer kunnen!”
“Daar praten we later over, maar ik heb het vermoeden dat Duncan niet echt is. Volgens mij werkt hij ook voor anti-drugs eenheden en is hier gesta­tioneerd om de boel in de gaten te houden. Ik heb zelf jarenlang bij de over­heid gewerkt en ik weet hoe ze ruiken!”

Op de zandweg vlak voor me loopt een man die een ezel aan een hal­ster meevoert, hoog beladen met takkenbossen; daarbovenop zit een jonge vrouw. Sherif, die ezels haat, stoot een woedend gebrul uit en verstard van schrik staart de man naar het zwarte paard en laat de lijn van het halster los. De vrouw probeert van haar hoge positie af te komen nu ze dat zwarte monster al klauwend met zijn hoeven op haar af ziet komen.
Nauwernood weet ik het woedende paard te keren en galopperen we weg van het echtpaar dat in doodsangst gevlucht is na de ezel alleen achter te hebben gelaten.
Ik zit alleen in de disco, voor het eerst sinds lange tijd verveel ik me. Totdat ik de Gouverneur zie zitten, samen met zijn secretaris en adjudant. Zij zien mij nu ook en ik word aan hun tafel genodigd.
Na de gebruikelijke begroeting komt de Gouverneur ter zake. “Goed dat je er bent want we willen je uitnodigen om deel te nemen aan de Grande Parade, volgende week in Tetouan. Wil je dat?”
“Sans problème, U bedoelt dat ik Sherif meeneem?”
“Maar natuurlijk, je hebt toch dat mooie tuig gekocht?”
“Ah, U weet dat? Maar natuurlijk, ik kom graag. Sherif houdt wel van een beetje show!”

Ik was halfdronken toen ik ver na het middernachtelijke uur Sherif opza­delde, opsteeg en langzaam het strand opreed. Er was nauwelijks enig maan­licht maar ik wist de weg uitstekend te vinden, ruim zeven maanden reed ik hier al rond. Op het harde zand van de vloedlijn gaf ik Sherif een kleine tik met het rechterbeen en als een kogel sprong het zwarte paard de duister­nis in. Na een galop van een kleine drie minuten liet ik het paard weer in stap overgaan. Toen hoorde ik plotseling een geluid achter me. Ik voelde hoe mijn benen werden vastgegrepen en zag vage figuren aan de teugels trekken. Een ogenblik dacht ik aan een of andere grap maar toen ik duidelijk zag dat een groep soldaten mij insloot, bleef ik rustig in het zadel zitten en liet me mee­voeren.
Een zware zaklamp scheen in mijn ogen en ik hoorde de stem van de kapitein.
“Wat is dit Fitz? Je hebt ons de stuipen op het lijf gejaagd!” Kapitein Abdallah kijkt me aan.
“Waarmee?” vroeg ik, me van geen kwaad bewust.
“Je rijdt midden in de nacht op het strand!”
“Dat doe ik zo vaak, tot nog toe geen enkel probleem.”
“Maar nu ligt dat anders, de koning is gearriveerd in zijn zomerpaleis!”
“Waarom melden jullie zoiets niet. Dan had ik dat geweten!”
De kapitein kon hierop geen antwoord geven maar beval de manschap­pen het paard los te laten. “Ok, dan je weet het nu. Je was bijna doodgeschoten, de mannen waren totaal in paniek, die zagen ineens een zwarte flits langs het strand rennen en ze zijn al zo zenuwachtig......”
Nog voordat ik ’s ochtends de ontbijtzaal binnenkom verstomd het geroezemoes van de gasten. Messen en vorken klikken op de borden en iedereen zwijgt. Ik kijk om me heen en zie al de zwijgende gezichten. “Is er iemand overleden?” vraag ik.
Russell, die met zijn familie en Maureen aan tafel zit wijst met zijn vin­ger naar mij. “Jij, jij was bijna overleden!” Hij schreeuwt bijna.
In de vroege ochtend hadden soldaten die wat te eten kwamen bietsen in de personeelskeuken van de club het verhaal in geuren en kleuren verteld. Het werd direct door Abdo overgebriefd aan Maureen en Natalia die het op hun beurt weer doorvertelden aan de receptie.
“Hoezo” vroeg ik quasi-onschuldig, “Ik leef toch nog?”
De koning, die van het incident hoorde, moest wel lachen en liet de ka­pitein komen die de snode ruiter had onderschept. “Ken je deze jongen?” had hij aan de militair gevraagd, die per slot van rekening hoofd was van het bewakingsdetachement.
“Zeker Sire, het is een aardige knaap uit Holland, een goede vriend van Uw Gouverneur, zeer goed gezelschap overigens.”
“Ik wil hem en dat zwarte paard wel eens zien. Het paard heeft een Arabische naam?” Over het paard had hij al iets horen fluisteren.
“Jawel Sire, een van de jongere dochters van Uw lijfarts uit Casa heeft hem een naam gegeven, ik meen te weten dat het paard “Khel Sherif” heet, maar iedereen noemt het Sherif.”
De koning liet de gouverneur van zijn zoon komen. “Wilt U met de ka­pitein naar de club gaan en eens zien of die persoon geschikt is om met de jongens uit rijden te gaan?”
Russell ontving de gasten met veel egards en liet direct koffie en gebak komen. “Duizendmaal excuses voor het incident,” stamelde hij, “Het zal ze­ker niet weer gebeuren.”
“Ach, het heeft niet zoveel om het lijf, wij zijn pas gisteravond gekomen. Zijne Majesteit moest er uiteindelijk wel om lachen.” Hij aarzelde even voor­dat hij verder ging. “Zijne Majesteit heeft een verzoek: hij wenst een aantal goede paarden op het strand bij het paleis. Na de lunch, om ongeveer twee uur, worden ze verwacht.” De gouverneur glimlachte, “Het zou misschien ook aan te bevelen zijn als U Uw medewerker er van op de hoogte stelt met zijn nachtelijke uitstapjes te wachten totdat de koning weer vertrokken is.”
Joachim die een koninklijke gelegenheid als deze niet voorbij kon laten gaan, kwam met het idee om een rit in de bergen te organiseren voor de jonge kroonprins en zijn drie vrienden. We hadden de jongens op de paarden ge­holpen en stonden we nu samen te kijken naar de het uitgelaten groepje. Ver­derop was een grote strandtent neergezet, in prachtige oosterse stijl, waaron­der de koninklijke familie toekeek.
“Jullie krijgen wel een escorte mee,” gaf de gouverneur te kennen.
Ik schudde mijn hoofd. “Die kan ons niet volgen. Geen enkele Jeep kan de bergen in. Alleen te paard lukt dat.”
De Gardekapitein wordt er onmiddelijk bijgehaald, de beide mannen beraadslaag­den. “Hoe lang blijven jullie weg?”
“Twee uur, daarna zullen de jongens niet meer kunnen zitten.” Ik wijs naar de heuvels en daarachter naar de wat hogere bergtoppen. “Maar dan hebben ze wel gezien hoe mooi het hier is.”
De Gardekapitein, die mij al langer kent, stelt voor een Jeep mee te stu­ren en die te stationeren bij het smalle rotspad dat tot hoog in de heuvels leidt.
“Ok, we gaan. Attendez vôtre distance,” zeg ik tegen de prins en zijn vrienden. De jongens knikken en zijn dolblij met deze inbreuk op het dagelijks protocol. Ik hoorde een hoog gierend geluid, gevolg door een langgerekt klop-klop geluid.
“Hélicoptère,” glimlacht een van de jongens.
De jongens vinden de klim prachtig en genieten van de gelegenheid van hun begeleiders verlost te zijn. Op de top aangekomen zien ze de langgerekte vallei tussen de twee bergruggen.
“Ben je hier wel eens naar beneden geweest,” vroeg de prins.
“Jawel, maar het is een heel gevaarlijke afdaling. Als ik het doe, doe ik het alleen.” Ik wees naar een smal pad. “Kijk, die sla je in, maar één misstap en je ligt beneden!” Het pad was nauwelijks een meter breed, daarnaast een steile afgrond.
De prins griezelde bij de gedachte. “We moeten terug,” zei hij. “Als we te lang wegblijven worden ze ongerust.” Hij had het nog niet gezegd of de heli­kopter kwam boven ons cirkelen. Beneden aan het rotspad stond de Jeep met draaiende motor te wachten. De mannen rookten een sigaretje maar hielden hun wapens wel in de aanslag.
“Wie het eerste thuis is,” zei ik. De jongens vliegen in galop het zand­pad over en sporen hun paarden tot het uiterste aan. De Jeep kan ze nog nauwelijks volgen, de soldaten die er bijna worden uitgeslingerd, trekken de meest benauwde gezichten. We bereiken het strand en laten de paarden voor de grote tent stoppen. Joachim geeft de teugels van Kébir aan mij en neemt de vier andere paarden over van de jongens.
“Krijgen we er nog wat voor of is dit service van de club?”
“Service van de club. Maar dit krijg je wèl,” Joachim overhandigde een biljet van duizend dirham. “Van de koning. En verder, de gouverneur wil weten wat je met dat paard gaat doen als je weer terug naar huis gaat. Ik heb hem verteld dat je al rijdend terug gaat, en dat geloofde hij wel. Maar hij maakte mij erop attent dat ik jou moet vertellen dat volbloed Berbers niet zo maar het land uitmogen. Er zijn er niet zoveel meer.”
Ik haalde mijn schouders op. Nee natuurlijk mochten zwarte Berbers niet het land uit. Waarom wel? Waarom zouden dingen makkelijk gaan als het ook moeilijk kan?
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 22 jan 2009 21:53 #55925

  • JPD
  • JPD's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 798
Bedankt voor deze prachtige verhalen !
Feeling 346di - www.ziltedromen.nl
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 23 jan 2009 18:46 #56021

  • zeilboot
  • zeilboot's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 245
Ook ik heb genoten.
Ik wacht het gedrukte exemplaar af.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 23 jan 2009 19:04 #56025

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Dank jullie wel. Het zal in ieder geval tig malen beter leesbaar zijn.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 29 jan 2009 19:51 #56908

  • Ilex
  • Ilex's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 8306
Pfioew!

Dit zal ik een moeten afprinten om te lezen... is voor mij véél te vermoeiend om lang van het scherm te lezen.

Even uitzoeken hoe ik het geheel enigszins vlot kan afdrukken. Lijkt me een boeiend verhaal!
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 29 jan 2009 20:11 #56920

  • Vince
  • Vince's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 268
Even een tijdje weg geweest van het forum, maar vanavond de rest van de verhalen gelezen. :lol: Zoals als eerder is opgemerkt, een spannend jongensboek voor volwassenen. Heb er weer van genoten!
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re:Naar Het Zuiden 04 dec 2009 13:51 #102424

  • marcelm
  • marcelm's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 596
sorry dat ik dit oude topic naar boven haal....
maar heeft iemand een idee waar ik het daadwerkelijke boek kan bestellen? (of een ISBN nummer)
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re:Naar Het Zuiden 04 dec 2009 14:04 #102428

  • TonDini
  • TonDini's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 2499
marcelm schrijft:
sorry dat ik dit oude topic naar boven haal....
maar heeft iemand een idee waar ik het daadwerkelijke boek kan bestellen? (of een ISBN nummer)

Ik vrees met grote vreze dat dit niet bestaat. :(
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re:Naar Het Zuiden 04 dec 2009 14:09 #102429

  • beewee
  • beewee's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 11816
De site van mijn plaatselijke boekwinkel:

Titel NAAR HET ZUIDEN ! / DRUK 1

Auteur BERK, M.

Uitgever ATLAS

ISBN 9045008106

Prijs € 13,50

Beschikbaarheid Niet meer leverbaar


Maar je hebt nu de ISBN, scheelt weer zoeken..

Niet meer leverbaar wil in dit geval zeggen: niet meer in één van hun winkels op voorraad, en niet te bestellen bij het Centraal Boekhuis.
Laatst bewerkt: 04 dec 2009 14:11 door beewee.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re:Naar Het Zuiden 04 dec 2009 14:23 #102431

  • TonDini
  • TonDini's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 2499
maar dat is een ander verhaal als dat hier staat :)
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re:Naar Het Zuiden 04 dec 2009 18:07 #102458

  • beewee
  • beewee's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 11816
Maar wel het enige boek met precies die titel dat (nog) in de database van het Centraal Boekhuis staat, ik kan er ook niet meer van vinden..
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re:Naar Het Zuiden 07 dec 2009 09:40 #102827

  • marcelm
  • marcelm's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 596
Heb lannes een mailtje gestuurd en dit kreeg ik als reactie.

Hallo Marcel,

Het boek "EPISODEN" is alleen beschikbaar voor lezers met een e-reader, die kunnen van mij een cdrom krijgen die ze kunnen downloaden in hun e-reader. Het boek "E" zal in januari verschijnen bij een dochter van Bruna. Maar in dit boek vindt je weinig over het water. Voor de zeeavonturen moet je dus Episoden hebben.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re:Naar Het Zuiden 09 dec 2009 18:08 #103433

  • marcelm
  • marcelm's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 596
Ik heb inmiddels de CDROM met het boek erop (bijna 400 blz) binnen.
in overleg met Robert mag een ieder van zeilforum dit boek downloaden.
De versie die ik heb staan nog wat typo's in maar de laatste versie is inmiddels al weer onderweg.

Als er intresse is hoor ik het wel.

Let wel ALLEEN voor ZF leden, niet verder distribueren
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
Tijd voor maken pagina: 0.158 seconden
Gemaakt door Kunena
   
   
   
   
© Zeilersforum.nl