Ik ben veel met kwakken in de weer en wat mij intrigeert: gedurende de 19e eeuw viste een fors deel van de Volendammer kwakkenvloot boven de eilanden. Men trok jaarlijks voor een maand of vier naar Terschelling om van daaruit te vissen met hoekwant (rondvis) en schrobnet/kor (platvis). Dit gebeurde in de wintermaanden, vanaf november. Het stormseizoen dus. De Terschellinggangers waren in 3-4 groepen georganiseerd, compagniën geheten. Elke compagnie verkoos een ervaren schipper als leider. Die nam de voornaamste navigatiebeslissingen voor de hele compagnie. Er kwam ook een eigen bomschuit mee, die als baken in het het Stortemelk voor anker ging, met een vuur en lichtwachter erop. Ook toen wisten ze wel, dat kwakken geen betrouwbare zeeschepen waren. En echt rijk werd je er ook niet van. Toch ging men. Blijkbaar wogen voor toenmalige begrippen de risico's op tegen de verdiensten. Maar hoeveel schepen vergingen er dan werkelijk?
Via Delpher en andere bronnen heb ik een knipselarchief aangelegd van lotgevallen met Volendammer schepen in de 19e/20e eeuw. De nieuwsvoorziening was in de tweede helft van de 19e eeuw behoorlijk op peil, met vaste berichtendiensten vanaf de eilanden. De schipbreuken en strandingen rond Terschelling die ik vond, staan in bijgevoegd staatje. Blijkbaar wist men de gebreken van de schepen vaak te ondervangen door behoudend en georganiseerd te varen, met veel kennis van het vaarwater en het weer. Er zijn zelfs diverse krantenberichten over successvol reddingswerk met kwakken in en rond het zeegat, ook bij slechte weersomstandigheden.
Na 1896 stopten de expedities naar Terschelling. Maar vanaf 1876 werd de monding van het Noordzeekanaal meteen in gebruik genomen als uitvalsbasis voor allerlei types vissersschepen, waaronder ook Volendammers met hun kwakken. Dit ging gewoon door na 1896 en nam zelfs toe.
Pas rond WOI namen de Urkers het voortouw om de botters op te boeien en te voorzien van vaste dekken en een hulpmotor. Daarmee ontstond de Noordzeebotter.