Naar aanleiding van
deze post van It Paradyske schoot mij dit verhaal te binnen:
Ergens in de jaren tachtig had mijn vader een boot gehuurd in Turkije om daar met mij en mijn broer een dag of tien te gaan zeilen. Omdat ik als enige van het gezelschap ervaring had met zeilen in een kajuitboot stond ik te boek als de ervaringsdeskundige. Nou bestond mijn 'ervaring' ook maar uit zeilen op de binnenwateren met een Kolibri 560, dus de gehuurde 28 voeter was ook naar mijn maatstaven een gigantisch slagschip. Mijn vader en broer hadden slechts zeilervaring op kleine open bootjes. Bij het afvaren bleek al dat zo'n slagschip wat anders is dan wat we gewend waren. Ik moest uiteraard sturen, mijn broer zou de achterlijnen losgooien van de kade en mijn vader trok het anker op. Dat leek wonderwel goed te gaan, maar waarom stond de verhuurder toch zo te zwaaien? Wist mijn vader veel dat je een anker ook over de boegrol moest trekken, dat het vervaarlijk aan de boeg bungelde kwam ik pas na een uurtje varen achter. Maar goed, we zeilden langs prachtige kusten, lagen in piepkleine haventjes en we leerden snel dat ons slagschip in vergelijking met de meeste andere zeilboten daar toch maar een heel bescheiden en vooral oud bootje was.
Op een dag besloten we onze grenzen te verleggen en een oversteek te maken die ons veel verder van de kust af zou brengen dan we tot dan toe aangedurfd hadden. Ik had tevoren nog het boek 'Theoretische kustnavigatie' bestudeerd. Maar enige twijfel had ik toch wel, al liet ik dat natuurlijk niet blijken. Zou de theoretische kennis over kompaskoers, deviatie, variatie, drift en ware koers allemaal toch wel echt gaan werken? Er was nog geen GPS en alles ging met papieren kaarten, steekpasser en een Bretonse plotter die ik meegenomen had. Ik rekende alles wel drie keer na en gaf de opdracht om wát er ook gebeurde het kompas strak op de uitgerekende magnetische koers te houden. Wat wás ik trots toen we na een dag zeilen exact op het juiste punt aankwamen! De boekenwijsheid bleek te kloppen! Blakend van zelfvertrouwen verlegden we onze grenzen die dag nog verder, in plaats van af te meren in een haven gingen we in een mooi Turks baaitje voor anker en zouden voor het eerst de nacht achter het anker doorbrengen.
Om onze successen te vieren gingen we uit eten, dus we roeiden met de bijboot naar de kant om daar het restaurantje te zoeken wat daar volgend de pilot moest zijn. Er waren vanaf het water geen huizen zichtbaar, dus we trokken de bijboot tussen de struiken en volgden op goed geluk het geitenpaadje naar boven, de heuvels in. En inderdaad, na enige tijd lopen troffen we een soort taveerne met tafels in de open lucht. Niemand sprak een woord anders dan Turks, maar met handen en voeten lukte het om grote glazen bier te bestellen en genoten we de hele avond van heerlijk eten, muziek en Turkse gastvrijheid onder de sterrenhemel. Maar terug naar de boot was na al dat bier toch een stuk lastiger. Het smalle paadje vinden in het donker viel al niet mee, een zaklamp hadden we niet en overdag hadden we niet al te goed opgelet waar we vandaan gekomen waren. De bijboot terugvinden bleek al helemaal een opgave, want we hadden gemeend die goed tussen te struiken te moeten verstoppen tegen diefstal. Dat in het donker alle struiken op elkaar lijken hadden we toen niet aan gedacht. Na het pad zeker vier keer op een neer te hebben gelopen, waarbij we niet eens zeker wisten dat we wel op het goede pad waren, vonden we wonderwel de bijboot terug. Het was inmiddels al middernacht geweest. Maar de ergste blunder kwam nu pas boven water, letterlijk: niemand had er 's-middags aan gedacht om het ankerlichtje aan te doen. Uiteraard was het een vrijwel maanloze nacht en hing er boven het stille zeewater inmiddels een laag mist waardoor we geen flauw idee hadden waar we naartoe roeiden. Elke vorm van besef van afstand en richting verdwijnt als je in de mist aan het roeien bent. De spanning aan boord was inmiddels om te snijden. Teruggaan was geen optie (waar naartoe?) en we hadden ook niets bij ons behalve een korte broek en shirt wat we aan hadden. En we wisten: als we de boot niet zouden vinden roeiden we gewoon de open zee op, zonder ook maar de minste kans om opgemerkt te worden. Niemand die ons miste, geen vuurpijl, toeter of zelf maar een fluitje om de aandacht te trekken van de (toen) sporadische schepen die daar rondvoeren. Het kon wel eens een hele lange en koude nacht worden in ons kleine houten bootje!
We tuurden en tuurden en roeiden op goed geluk door. In een kleine opening van de mist meende mijn broer een masttop gezien te hebben en zelden was de opluchting zó groot toen na enige tijd inderdaad de donkere romp van een zeilboot opdoemde uit de mist. Klam, koud, halfdronken en uitgeput plofden we in onze kooien en ik nam mij, voordat ik in slaap viel, heilig voor om nooooit meer te vergeten om het ankerlichtje aan te doen!