Er is een draadje gestart over Welke fiets heb jij?
Nou vooruit, verhaaltje!
Bijna dertig jaar geleden was ik toe aan een fatsoenlijke fiets. Tot dan toe had ik een stuk of twintig tweedehandsjes gehad van allerlei merken, ik kan me nog herinneren dat de meeste batavus waren, een paar nieuwe goedkope van de gamma, een BSA en nog zo wat.
Ze werden allemaal gejat in Delft en Rotterdam. De laatste batavus is zowat onder mijn kont vandaan gejat. In Delft stond een mooie rooie batavus met drie sloten vast, waarvan eentje aan het fietsenrek. De volgende morgen was het hele fietsenrek verdwenen...
Maar goed, ik was verhuisd naar het vredige Friesland en wilde wel eens een echt goede fiets. Mijn idee was een Batavus hybride. Op de bonnefooi stapte ik in Sneek bij een fietsenwinkel binnen en gaf mijn wens door. De winkelbaas duwde mij een Giant in handen en zei: “Probeer deze maar, kom niet te snel terug”.
Twee dingen verbaasden mij aangenaam: het vertrouwen waarmee de winkelbaas mij liet gaan (geen borg, geen naam, geen zekerheid) èn de wegligging en lichte loop van die Giant.
Giant had toen nog een slechte naam: Taiwanese shitzooi waarvan de lak al in de winkel afdondert. Tenminste, dat werd beweerd door de dealers van de Echte Hollandsche Kwaliteitsrijwielen.
Ik was meteen verkocht. De fiets was niet goedkoop (1300 gulden), maar vergeleken met de even dure batavus veel beter uitgerust en netter afgewerkt. En met een merkbaar betere wegligging.
Deze fiets is na een intens leven nog steeds in uitstekende staat. Ook de lak!
Een paar hoogtepunten:
We hadden onze tent opgezet op een hooggelegen camping op het schiereiland van Crozon. Mijn dochter van 10 had in het voorbijgaan een minikermis gespot bij de haven van Morgat. Ik vond het voor haar te steil om zelf te fietsen, dus nam haar achterop.
Dàt ging lekker! Een strakke betonweg naar beneden, zonde om te remmen. De teller gaf 72 km/u aan, en het voelde heel zeker en veilig. Een klein stemmetje achterin m’n hoofd zeurde over risico en geen helmen en klapband en buigende wielen en brekende spaken en steentjes op de weg en een brekende remkabel en een auto van rechts enz enz, maar dat negeerde ik.
De terugweg ging iets minder hard. Ik moest bij het klimmen in het kleinste verzet helemaal over mijn stuur blijven hangen om het voorwiel op de weg te houden. Mijn tong raakte bijna bekneld tussen de spaken.
Een paar dagen eerder stonden we op een camping bij zee in noord Bretagne, ik ben vergeten waar precies. Dochter en vrouw bleven in de zon liggen, ik ging een stukkie fietsen. Natuurlijk naar zee. Er was een inham die drooglag bij laag water; door die inham liep een weg die met prikken was gemarkeerd. Prachtig, alsof je over het Wad fietst!
Na een aantal uren kwam ik terug. Ai, het water was opgekomen en de weg stond blank.
Ik had de keus: òf helemaal bergop naar boven trappen en dan met een grote omweg naar de camping, òf recht door zee. Die keus was natuurlijk snel gemaakt.
Dus: sokken en schoenen uit, de broekspijpen omhoog en gaan met die banaan. Een béétje hollander is niet bang voor een plasje water, toch? Gewoon de prikken volgen.
Het water kwam tot mijn voeten.
Het water kwam tot mijn knieën. Het fietsen werd lastig.
Het water kwam tot onderkant zadel. Toch iets hoger dan ik verwachtte. Het fietsen werd nog lastiger.
Het water kwam tot mijn navel. Het fietsen werd erg lastig. Voorbijgangers keken van afstand verbaasd toe.
Het water kwam tot mijn oksels. Tot mijn verbazing kon ik nog steeds voortgang maken en sturen, maar wel heel langzaam, misschien 1 km/u. Tijdens het trappen klemde ik de zadelpunt tussen mijn benen om niet van de fiets af te drijven. Ik bescheurde mij om mijn eigenwijsheid.
Heel langzaam werd het ondieper, heel langzaam verrees ik uit het water.
Om wat ik toen zag, bescheurde ik me nog meer: ik was helemaal groen en de fiets was onzichtbaar, helemaal ingepakt met draadwier alsof hij na járen opgedoken was uit een scheepswrak. Aan elke spaak hing een kilo van dat spul.
Ik hàd het gehaald! Maar moest eerst wel een berg wier verwijderen voor ik verder kon.
Op de camping heb ik de fiets in een zoete vijver gesopt, in de zon gezet en daarna alle blanke delen met olijfolie opgegoten. Hij heeft er geen blijvend letsel aan overgehouden.
In juni 2018 hebben mijn (inmiddels bejaarde) Giant en ik samen een lange tocht gemaakt van Nederland via de Vennbahn naar de Moezel, langs de Rijn richting Basel.
Uit het reisdagboek kopiëer ik 1 passage:
Fietstocht in spijkerbroek.
Op een terras in Monschau heb ik als lunch net een bord spaghetti carbonare besteld, als vier overduidelijk Nederlandse mannen hun dure carbon fietsen tegen de gevel parkeren.
Ze zijn allen gekleed in strakke, nietsverhullende trico'tjes die kakelbont bedrukt zijn met de logo’s van banken en supermarkten. Op hun speciale klikschoentjes lopen ze kreupel naar de tafel naast mij.
Mijn ouwe trouwe stalen fiets staat om de hoek, uit het zicht, volgehangen met vier vuurrode tassen en een opgerolde tent.
Op luide toon dissen de mannen hun stoere belevenissen op: afstanden, hartslagen, hoogtemeters en snelheden vliegen met duizelingwekkende getallen om de oren.
Als ik een half uurtje later afreken, merken de heren dat ik een landgenoot ben. Nieuwsgierig vraagt een van hen naar de reden van mijn aanwezigheid in dit mooie stadje. Naar waarheid zeg ik dat ik een lange fietstocht maak, in m’n eentje.
Dan slaat de verwarring toe: “Hè? Maar hoe doet u (sic! Zie ik er zó oud uit?) dat dan?” vraagt hij. Ik antwoord droog: “Nou gewoon, op m’n fiets”.
“Ja maar”, gaat hij verder, “heeft u zich dan verkleed?” Ik ontken.
“Fietst u dan zó, in spijkerbroek?” Ik kijk even naar beneden, naar mijn spijkerbroek, zwart katoenen t-shirt en gewone schoenen, en vraag semi-onnozel: “Hoezo? Kan dattannie?”
Unaniem zijn de heren van mening dat dat inderdaad onmogelijk is. En vragen mij om een verklaring voor mijn kledingkeuze.
Ik zeg dat ik een hekel heb aan plastic en wijs op hun kleding, maar zwijg er wijselijk over dat ik van mening ben dat bepaalde lichaamswelvingen van personen op zekere leeftijd toch beter niet geaccentueerd dienen te worden door strakke trico’tjes.
Dan neem ik afscheid en laat hen in verwarring achter.
Als ik even later langs het terras rij, roept een van hen me na: “Er zit plastic aan uw fiets!!” Tja, de spatborden.