CeesS schreef :
...
Met deze uitspraak in de hand neem ik aan dat het Havenbedrijf Rotterdam opnieuw zal aandringen op het aanpassen van het wettelijk kader, omdat de 'algemene zorgplicht' hier onvoldoende aanknopingspunten geeft voor een strafrechtelijke vervolging van het niet nakomen van voor de rechter niet ter discussie staande 'geboden voorzorgsmaatregelen'. In dat geval verwacht ik wel degelijk gevolgen voor de recreatievaart.
Welke "
voor de rechter niet ter discussie staande 'geboden voorzorgsmaatregelen'"?
Het leest als een geval "stuurboordswal gaat voor", icm "geen handelen vanwege goed zeemanschap", wat niet gekoppeld is aan ontbreken groot vaarbewijs en/of marifoon.
Rechtbank Rotterdam schreef :
Varen op het water van de Nieuwe Maas wordt beheerst door vaarregels die zijn opgenomen in het BPR. Daarin zijn bepalingen opgenomen ter voorkoming van aanvaring op de openbare wateren waar dat reglement geldt. In artikel 1.04 BPR is bepaald dat een schipper ondanks het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in het reglement, gehouden is alle voorzorgsmaatregelen te nemen die volgens goed zeemanschap en door de omstandigheden worden vereist om gevaar voor aanvaring en het ontstaan van schade aan het schip en levensgevaar voor personen te voorkomen.
De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of de verdachte op grond van die bepaling een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
In het BPR zijn bepalingen betreffende voorrangsregels opgenomen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat, anders dan door de verdediging is bepleit, de watertaxi niet op grond van het bepaalde in artikel 6.02 BPR zonder meer gehouden is andere schepen voorrang te verlenen, ondanks dat de watertaxi meer vermogen heeft en aldus sneller en wendbaarder is dan de [naam sloep] . De watertaxi is volgens de bepalingen van artikel 1.01 BPR niet aan te merken als een snel schip waarop de bepaling van artikel 6.02 BPR van toepassing is, maar als een snelle motorboot.
Uit de bepalingen van de artikelen 6.17 BPR en 6.03 BPR volgt dat een schip dat niet de stuurboordzijde van het vaarwater volgt voorrang dient te verlenen aan een schip dat de stuurboordzijde van het vaarwater volgt. Daarbij dient tijdig door een koerswijziging en snelheidsverandering de ruimte te worden gelaten aan het schip dat van stuurboordzijde nadert om zijn koers te volgen. Vast staat dat de watertaxi de stuurboordzijde van het water volgde. De verdachte was bezig met het oversteken van het vaarwater richting de rechteroever en volgde met de [naam sloep] niet de stuurboordzijde van het vaarwater, de verdachte had dus voorrang dienen te verlenen aan de watertaxi.
Vast staat verder dat de [naam sloep] een sloep is die werd aangedreven door een motor met een beperkt vermogen. Daardoor kon met de [naam sloep] , te meer omdat zich naast de schipper nog elf passagiers aan boord bevonden, slechts langzaam worden gemanoeuvreerd. Hoewel de verdachte alstoen varend op de Nieuwe Maas op zich voldoende uitkijk heeft gehouden en zich op enig moment heeft gerealiseerd dat de watertaxi snel naderde en bovendien heeft voorzien dat een gevaarlijke situatie zou ontstaan, heeft hij nagelaten tijdig het nodige te doen om een aanvaring te voorkomen. Immers, uit de bewijsmiddelen in het dossier en het behandelde op de zitting blijkt dat de verdachte geen actie heeft ondernomen door zijn snelheid of koers te veranderen om de watertaxi de ruimte te bieden zijn koers te volgen. De getuige [naam getuige] die meevoer op de [naam sloep] heeft in dat verband verklaard dat zij niet merkte dat de schipper iets deed. Evenmin heeft de schipper een geluidssein als bedoeld in artikel 4.02 BPR gegeven om de schipper van de watertaxi te waarschuwen. De passagiers hebben allen verklaard geen hoorn (toeter) te hebben gehoord.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de bepalingen van het BPR die voorschrijven dat een schipper alle voorzorgsmaatregelen dient te treffen die van hem als schipper van de [naam sloep] met passagiers aan boord mochten worden verwacht om te voorkomen dat de [naam sloep] beschadigd raakte en zonk, en om levensgevaar voor de opvarenden te voorkomen.
Dat de schipper van de watertaxi mede schuldig is geweest aan de aanvaring is geen omstandigheid die het gedrag van de verdachte rechtvaardigt of diens schuld in strafrechtelijke zin wegneemt.
Voor zover het verwijt betrekking heeft op het ontbreken van een groot vaarbewijs, een basiscertificaat marifonie, de keuring van de [naam sloep] , een verklaring van deugdelijkheid, een marifooninstallatie aan boord of de verplichting tot het gebruik van een draagbare marifoon, wordt overwogen dat er geen wettelijke verplichting geldt voor deze onderdelen (zie overweging 5.1), terwijl een verplichting daartoe evenmin kan worden aangenomen op grond van de algemene zorgplicht tot het treffen van alle volgens goed zeemanschap, of door de omstandigheden waarin het schip zich bevindt, geboden voorzorgsmaatregelen.
De omstandigheid dat het gebruik van een marifoon in de gegeven omstandigheden is aan te raden, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat bij het niet gebruiken daarvan sprake is van strafrechtelijk verwijtbare nalatigheid.
En nog even voor de goede orde: dit betrof een aanvaring tussen twee bedrijfsmatig gebruikte vaartuigen; er was hier geen sprake van recreatievaart. Ik zie dan ook
geen enkele aanleiding gevolgen voor recreatievaart te verwachten.