Voor de Westerschelde is het zo:
Parallelle vaargeulen (Fietspaden) langs de hoofdvaargeulen zijn aanvullend en primair bedoeld voor de binnenvaart en recreatievaart en horen bij en maken onderdeel uit van art. 2 (hoofdvaargeulen) [in artikel 2 worden de hoofdvaargeulen benoemd].
Een schip dat in een vaargeul varende is en de richting ervan volgt moet de rand van de vaargeul aan zijn stuurboordszijde houden, zo dicht als veilig en uitvoerbaar is. [dus niet zo vaak als mogelijk, maar zo dicht als mogelijk]
Een schip met een lengte van minder dan 12 meter, stroomopwaarts van het Oude Hoofd van Walsoorden of in de Sardijngeul en het Oostgat tussen de parallel van het licht "Noorderhoofd" en de parallel van het licht "Leugenaar", moet zich waar dit veilig en uitvoerbaar is uit de hoofdvaargeul verwijderd houden.
En dit is weer wat vager: Waar veilig en uitvoerbaar dient de scheepvaart die zich in de parallelle
vaargeulen bevindt, meeliggend te zijn aan de scheepvaart die zich in de lateraal gemarkeerde hoofdvaargeul bevindt. [zijn het dan in principe éénrichtingsvaargeulen?]
Verder geldt:
[…]moet een klein schip dat varende is, uitwijken voor andere dan kleine schepen.
Wanneer twee kleine schepen elkaar zodanig naderen dat gevaar voor aanvaring bestaat en één van die schepen houdt de stuurboordzijde van het vaarwater dan moet dit schip zijn weg vervolgen en het andere schip uitwijken.
Waarbij:
vaarwater: het gedeelte van de bij artikel 1 [Westerschelde en deel v.d.zee] bedoelde wateren dat door schepen kan worden bevaren;
vaargeul: het gedeelte van het vaarwater dat betond of bebakend is;
hoofdvaargeul en nevenvaargeul: de vaargeulen als zodanig aangeduid door de Rijkshavenmeester Westerschelde;