Misschien draagt dit iets bij? Het gaat hier om beperking horizontale beweging gepeilde zalingen op de IF eenheidsklasse.
Tekst uit clubblad Marieholm klasse.
Conclusie oa dat je met beperking achterwaartse beweging de hoge spanning op je onderwanten bij mastbuiging beperkt en meer voorstagspanning houdt.
Het klossen van de zalingen
Vertaald door Ferdinand Postma
Er komen vaak vragen binnen bij de Zweedse technische commissie over wat het zogenaamde "klossen "van de zalingen inhoudt en waar dat goed voor is bij de trim. Hier volgt een poging tot verduidelijking over het monteren van klossen in de zalinghouders bij een Proctormast.
Het zg. klossen van de zalingen houdt in dat je passende stukjes van een hard materiaal vastlijmt binnen in de voorzijde van de zalinghouders.
Het doel is de bewegingsvrijheid achterwaarts van de zalingen te beperken en zo een stabielere verstaging te krijgen.
Zonder klossen kan de afstand tussen de zalinguiteinden bij een Proctor mast variëren van 380 tot 400 mm. Als je de achterstag aantrekt verandert de onderlinge hoek die de zalingen maken. Ze stuiten niet tegen de zalinghouders. Gekloste zalingen beperken die bewegingsvrijheid. De klasseregels laten toe dat de achterwaartse hoek zodanig beperkt wordt dat de afstand van de achterzijde van de mast tot een denkbeeldige lijn tussen de zalinguiteinden minimaal 260 mm is. Bij een nagenoeg of geheel rechte mast zal die afstand bij ongekloste zalingen circa 280 mm zijn. (zie schets)
Als je de mast gaat buigen door het achterstag aan te trekken verandert de achterwaartse hoek omdat niets die hoekverandering verhindert. Het enige dat de mastbuiging in bedwang houdt zijn de onderwanten, terwijl de spanning op de topwanten afneemt bij een toename van de mastbuiging. Bovendien kan er een probleem ontstaan met het op spanning houden van het voorstag als de verstaging niet relatief strak staat.
Door te verhinderen dat de zalingen achterwaarts gaan bewegen als je de achterstag aantrekt, bereik je de volgende voordelen:
1. Het topwant draagt meer bij aan het controleren
van de mastbuiging.
2. De spanning op het topwant vermindert niet zoveel, omdat bij vastgezette zalingen de top- wanten mee naar voren gedrukt worden.
3. De spanning op het onderwant neemt minder toe. Bovendien hoeft de uitgangsspanning minder te zijn. Dat vermindert de belasting op het onderwant (die immers van origine ondergedimensioneerd is).
4. De controle op de voorstagspanning ver- betert, omdat de mast meer stabiel is in langsscheepsrichting.
De North Sails Trimguide beveelt 280 mm aan. Dat zal een afstand tussen de zalinguiteinden geven van 1460 mm, gemeten tussen de ogen voor de wanten in de zalinguiteinden. Een minder grote hoek achterwaarts van de zalingen geeft een rechtere mast zonder nadelen voor de onderwanten.
Bij 270 mm neigt het topwant naar een knik voorwaarts,
en bij een normaal aangespannen 6 mm topwant
(een waarde van 6,5 gemeten met een Sure/Vajert
wantspanningsmeter) en geheel los onderwant
wordt de mastbuiging slechts 3-4 cm.
Daar het klossen van de zalingen naar mijn mening alleen maar voordelen biedt, beveel ik dat ook aan voor degene die geen wedstrijden zeilt.
Het is niet onbelangrijk dat de belasting van het onderwant afneemt. Vooral als je niet de 'Deense' wantputtingen hebt gemonteerd. En omdat de onderwanten niet zo strak hoeven te worden aangespannen, kunnen de consequenties minder ernstig zijn als je ondanks alles toch te maken krijgt met breuk.
De zalinghouders op een Seldenmast zijn anders geconstrueerd. Omdat het hier een vaste constructie betreft, wordt aanbevolen om, indien je een nieuwe verstaging aanschaft, het zo te regelen dat in rust de al eerder genoemde afstand van 280 mm aangehouden wordt.
Bij een oudere Seldenmast, waarvan de zalingen zijn aangepast om te kunnen bewegen, kan je misschien iets vastlassen of op een andere manier de kier vullen en daarna een nieuw gat boren op de juiste plaats.
Marek Janiec Bron Medvind 4-2007