Welkom  

   

Mijn Menu  

   

What's Up  

Geen evenementen
   

Wedstrijd  

Geen evenementen
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
   
Welkom, Gasten

Onderwerp: Naar Het Zuiden

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 14:20 #53400

  • pepe
  • pepe's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 9
:?:
Het werd net spannend, waar blijft het vervolg? :P
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 14:28 #53402

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Deel II

“Dat zou ik wel denken.”
“Kunt u even aan boord komen?”
De man en zijn collega stellen zich voor. Ze zijn van een speciale politie-eenheid, belast met de opsporing van allerlei vormen van smokkel en illegale goederen. Dagelijks gaan er duizenden mensen in- en uit Engeland via de veerdiensten, maar met eventuele smokkel door jachten hebben ze nog niet zoveel ervaring. Het Wellington Dock is pas sinds kort open voor jachten.
Ik geef mijn visie: “Er zijn niet zoveel mogelijke verstopplaatsen op een jacht. Een stukje loze kiel, een holle mast beneden de deklijn, de bilgen en de voor- en achtersteven.” Ik voeg er aan toe dat de ruimte onder de cockpit ook niet vergeten moet worden.
Stukje bij beetje geeft de politieman wat informatie. Het schip is geregistreerd in Polen maar komt uit Zuid-Amerika, ze zijn in Helgoland geweest, een internationale overslagplaats van drugs bestemd voor de Europese markt.
“Cocaïne?”
“Uiteraard is dat het meest aannemelijk,” zegt de officier.
“Laten we eens beginnen in de bilgen te kijken,” zegt ik en maak de vloerplanken open die over de hele lengte van de kajuit liggen.
Een lange rij tanks loopt van de voorsteven naar achteren toe. Tot aan de machinekamer. In de machinekamer onder de cockpit staat een grote 6 cylinder diesel, maar met de toevoerslang in een plastic container, gevuld met gasolie.
“Dit klopt niet,” zegt ik resoluut. “Zóveel brandstof neemt geen enkel jacht mee. Dit is een zeiljacht, geen motorjacht! Ik kan me voorstellen dat je een liter of vijfhonderd, zeshonderd bij je hebt, maar dit.......”
Een begrijpende blik trekt over het gezicht van de officier. Die blik ontgaat me niet. “Juist, gasolie. Kan een drugshond door de lucht van gasolie heen ruiken? Ik denk het niet.”
In de machinekamer staat een gereedschapskist en ik pak wat ringsleutels en begin een van de inspectiedeksels los te schroeven. Als die open is zien we duidelijk een tweede tank onder de laag dieselolie. “Voilá, daar heb je jullie bergplaats.”
De man begint opgewonden in zijn radio te praten en niet veel later komt een heel team aanzetten met allerlei hulpmiddelen. Ik neem de officier mee naar de kaartentafel. “Hier ligt hun hele geschiedenis, waar ze vandaan komen, hoe ze gevaren hebben, kortom uit hun kaart - en ik wijs hem op de vele aantekeningen die op de diverse kaarten staan - kunt u hun hele reis construeren, neem het logboek erbij en dan is het verhaal compleet.”
“Dank je wel voor je hulp, we komen straks nog even bij je langs!”
Niet veel later klopt een van de inspecteurs op het dek van de Rhan. De twee politiebeambten klauteren de kajuittrap af. Ik vraag of ze willen gaan zitten. De mannen kijken met belangstelling rond. “Best wel uit te houden, waar gaat de reis naar toe?”
Dan vertelt de inspecteur het verhaal hoe ze in het schip alle tanks hebben opengemaakt maar niets hebben kunnen vinden. “Vermoedelijk hebben ze hun lading in Helgoland gelost,” veronderstelt hij.
“Ze zijn zeker op de terugweg naar Zuid-Amerika, wat doen ze hier anders in Engeland? Wat zat er eigenlijk in die enorme hoeveelheid kartonnen dozen?”
“Drank. Whisky, wodka, gin - noem maar op!”
“Dus genoeg voor een lange zeereis. En zes man op een boot die gemakkelijk door drie man gezeild kan worden, nee dat kan nooit zuivere koffie zijn!”
De politiemannen beamen dat. “U bent ons zeer behulpzaam geweest, heeft U nog verdere plannen om in Engeland te blijven?”
“Nee, ik ga alleen nog naar Falmouth. Daar nog een laatste check en dan de Golf van Biscaye over.”
Een van de mannen overhandigd me een kaartje. “Mocht U ooit ergens in de problemen raken, laat dan dit kaartje zien aan de betreffende officer. Wij zijn U zeer dankbaar voor Uw hulp en we weten nu in het vervolg waar we zoeken moeten.” Met een laatste groet en goede reis, verlaten beide mannen de Rhan.
“Zo,” lachte ik. “Weer een logboekavontuur.”
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 20:05 #53477

  • RobertS
  • RobertS's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 949
Inderdaad een erg mooie voor het logboek. Leuk om te lezen Lannes. Ik ben benieuwd naar de volgende delen.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 20:25 #53482

Mooi verhaal Lannes !!! :D

Groet,

Martin
Mika onze Victoire 933 -110
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 20:29 #53484

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Ik moet de volgende delen even nalopen, want de verhalen staan in een ander formaat en dat levert hier en daar foutief gespelde woorden op.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 21:01 #53488

  • Albert 45
  • Albert 45's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 12573
Hoi Lannes, :D

Goed verhaal en goed verteld, klasse!

Vr. gr. Albert :D
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 21:35 #53498

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Dank je collega, maar toch niet zo gezouten als die van jou. :P
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 21:59 #53505

  • werner
  • werner's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 1650
Lannes,
morgen wilde ik naar de bibliotheek, om lektuur te halen, maar dat hoef nou niet meer, goed verhaal, net op de spanning, komt er een pause.
werner
Werner


Wie sturen kan,
zeilt bij elke wind.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 22:02 #53507

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Werner, ik moet de tekst omzetten in Word,nu staat die in InDesign, een Adobe formaat.

Maar het komt eraan.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 22:41 #53514

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Vervolg

Ik verlaat Dover bij het eerste HW ergens in de middag en zet direct koers naar Falmouth. Bij het uitklaren had ik het teveel betaalde havengeld teruggekregen. Inmiddels had de havenmeester op de jachtclub het verhaal over het smokkelschip vernomen en de rol die ik daarin had gespeeld. Men was dus meer dan voorkomend geweest, en had mij nog een klein vlaggetje van de stad Dover meegegeven. Onkundig was ik echter van het feit dat het verhaal van het smokkelschip en de Rhan de dag daarna in de kranten zou staan.
In de loop van de dag begon de zon te schijnen, de wind zwakte af tot een minimum. Genua en grootzeil maakten plaats voor bollejan en met een behoud van drie knopen kwam de Rhan nog enigszins vooruit.
Het getsjirp van de stuurautomaat was het enige geluid dat de heersende stilte verstoorde, afgewisseld door een nauwelijks hoorbaar geplas wanneer er een klein golfje tegen de romp brak.
Ruim tweehonderdzeventig zeemijlen scheiden mij nog van Falmouth, gelegen op het schiereiland van Land's End.
Na bestudering van de kaart besluit ik om onder het eiland Wight door te zeilen in plaats van door de Solent te gaan. Ik ken dat gebied niet en houd liever aan alle kanten open water.
Tot nog toe waren alle voorspellingen door vrienden en zogenaamde zeezeilers niet uitgekomen. Om te beginnen bleek Dover goed te bezeilen, behalve bij een harde zuidwester. Verder: hou je aan de regels en let op het scheepvaartverkeer.
In de approaches van Het Kanaal zag ik een grote bulkcarrier die mijn koers kruiste. Omdat ik het niet helemaal vertrouwde nam ik de marifoon, noemde naam van het jacht en positie en kreeg prompt antwoord van de wachtofficier van het reuzenschip die me nog bedankte voor mijn oplettendheid. “Nee, maak je geen zorgen we lopen ruim een mijl voor je langs. Blijf dus maar gewoon op koers.”
In het logboek: Aangesproken op 51° 26' N - 1° 59' O de bulkcarrier Ino Maru - loopt 1 mijl voor me langs, geen bijzonderheden.

Hastings ligt nu vlak aan stuurboord en we zitten iets te dicht onder de kust, vind ik dus probeert ik in de lichte wind iets af te vallen.
Tegen de avond wakkert de wind weer iets aan, de windsnelheid loopt op naar vijftien knopen en grootzeil en genua kunnen weer op. De lognaald kruipt gestaag over de zes knopen, de Rhan begint er weer aan te trekken!
Aan de horizon zie ik een enkel schip maar veel meer ook niet. Een tongvisser uit Brighton zit vlak onder de kant zijn trekjes te doen en ik denkt dat ik best wel zo’n visje zou lusten. Hé kok, waar blijf je nou? Ik maak uit verveling een rondje schip. Alles staat snaarstrak, geen rafeltjes aan vallen en schoten, alles is bijna nieuw; de lierhandles zitten vast in hun kokers; de bijboot ligt goed vastgesjord dus is het tijd voor een Ome Freddie. Eén Ome Freddie per dag is gepermitteerd, nietwaar kapitein? De kapitein knikt bevestigend en ik zak af naar de bilge en pak een koel aanvoelend blikje bier. Hé kok! Wat schaft het vanavond? Nasi, kapitein, roept de kok terug. Mooi, ik heb een voorraadje nasi van Struik aan boord, uitstekend van smaak en in een oogwenk klaar. Geen gedonder met potten en pannen, dat is goed voor de haven, niet als je op volle zee bent! Eten is voor mij gelukkig niet zo belangrijk, zolang je maar redelijk gezonde kost gebruikt en vitamine tabletten inneemt.
De avond valt, de lichten van Hastings schuiven langzaam voorbij. Jongens wat gaat het allemaal traag. Ik denk onwillekeurig aan De St Exupéry, de postvlieger, die hadden tijdens het vliegen de handen vol aan hun machine maar schoten tenminste op. Ik zit hier nu in de kuip te niksen terwijl de Rhan vrijwel automatisch doorloopt.
Maar de Rhan lóópt door; sputterend, foeterend, mijmerend ga ik de nacht in.

Tegen vijf uur in de ochtend ligt Brighton aan stuurboord. Hier en daar brandt nog wat licht. Een flauwe ochtendschemering doet al moeite om het nachtelijke duister te verdringen. Ik heb het aangedurfd om af en toe een uurtje te gaan slapen en wonderwel zijn er geen ongelukken gebeurt.
Hoe zou het weer worden? Dat weten we pas over een uur of wat kapitein. Ik heb vannacht wel wat sterren gezien maar zeker weten doen we dat pas om een uur of half acht, dan zien we bewolking of niet. Dank u stuurman, gaat u maar weer aan uw werk.
Ik schrijf in het log: 50° 44' N - 0° 09' W - Geen bijzonderheden.
Om het uur controleert ik positie en koers. Eenmaal per dag de afgelegde afstand aangevuld met positie, koers, windsnelheid, windrichting en eventuele bijzonderheden.
Tegen tienen ‘s morgens gaat de zon schijnen.
Hengeltje uitgooien kapitein?
Zou er wat te vangen zijn stuurman?
Misschien kapitein, we gaan het in ieder geval proberen.
Goed stuurman, let maar op of je meeuwen ziet.
Aan bakboord zie ik wat kapitein.
O.k. stuurman, overboord die handel.
Ik zie een groep meeuwen op het water duiken en ik denk dat er een schooltje makreel zit. Proberen om er een of twee te vangen. Meer niet want ze gaan in een oogwenk vreselijk stinken!
Even later zwiep ik een korte lijn overboord met een stukje aluminiumfolie aan de haak.
Een minuut later is het raak. Rang! Een ruk aan de lijn en spartelt de blauw wit gestreepte vis boven het water.
Genoeg voor vandaag, stuurman. We hebben niet meer nodig!
Met mijn vlijmscherpe Fiskars begin ik de makreel op een houten plankje te fileren. Voorzichtig verwijder ik alle graatjes, tijd heb ik tenslotte genoeg. Ik snij de vis in flinterdunne plakjes die ik in een plastic bakje doe. De rest van de vis gaat overboord en wordt gretig door de meeuwen verslonden, die al krijsend het schip volgen.
Later in de middag start ik het generatortje en heb ik stroom voor het elektrische frituurpannetje. Eigenlijk is het een kleine fonduepan maar ik heb er al goede ervaringen mee. Van aardappelpuree maakt ik kleine balletjes en frituur die samen met de vis.
Stuurman, wat is dat ook al weer dat ze in Engeland eten, gefrituurde aardappelen met vis? Fish and chips? Dank u stuurman.
Chichester, welke gek heeft je boot gebouwd dat je er de hele dag mee bezig was? Ik zeil al meer dan een driekwart jaar met deze tobbe en alles blijft heel! Wat zegt u? Heb ik nog geen slecht weer gehad? O, nog niet ècht slecht. Nee dat is waar. Ik zal me weer bij u melden als ik dat gehad heb.
Met dit soort prietpraat hou ik de verveling buiten de deur, althans zo lijkt het. Dit weer staat natuurlijk in geen enkele verhouding tot wat Chichester moest doormaken tijdens zijn barre, haast eindeloze tocht.
De Philips navigator doet het uitstekend, maar log en koers worden ook door mijzelf minutieus bijgehouden. De Decca zal nog wel werken tot onder Land's End, en dan misschien nog tot 150 mijl ten zuiden van Engeland; daarna helemaal niet meer. Het systeem zal langzamerhand worden vervangen door het satelliet systeem dat de Amerikaanse defensie gebruikt.
Tegen de avond is de wind weer aan het inzakken en nog een tijdlang modder ik door totdat het schip vrijwel stilligt. Dan pas start ik de motor terwijl ik ondertussen de zeilen berg.
Beetje bij beetje valt de duisternis in en een voor een ziet ik de lichten zoals die van Nab Tower en St Catherine’s Point.
Voor het eerst merk ik iets van de zware getijstromen onder de Engelse zuidkust want het licht van Nab Tower dat de toegang tot Spithead afbakent, blijft op dezelfde hoogte en verandert nauwelijks van plaats.
Ik geef wat gas bij maar dat brengt geen verbetering in de situatie. Tergend langzaam kruipen we over de grond en millimeter voor millimeter schuift St Catherine's Point voorbij.
Plotseling vallen alle lichten uit, de marifoon geeft een soort gilachtige toon af die meteen weer wegsterft en het kompas begint als een gek te draaien. Een paar minuten na dit voorval herstelt alles zich weer, maar ik noteer de positie en tijd in het logboek en maak er aantekeningen van die ik in de kaart zet. Ik denkt in de allereerste plaats aan de ECM van een onderzeeër, want een andere verklaring is er niet. Op de kaart staat ook duidelijk aangegeven dat dit een oefengebied voor onderzeeboten is.

Na twee-en-een-halve dag zie ik uiteindelijk een lang strook land voor me liggen dat welhaast Cornwall moet zijn. Na enige uren ziet ik de wijde monding van Amsterdam Bay voor me en vaar die in een kalm tempo binnen. In de baai liggen vele jachten aan boeien voor anker. Ook de Allison Sun van Henk de Velde. Ik zie een plekje in een inham aan de voet van de heuvel waar het stadje op ligt en vindt daar een veilige plek om af te meren. Hoeveel het exacte verschil tussen eb en vloed is weet ik niet precies, maar zo te zien ben ik met dood tij binnen komen varen, dat maak ik op uit de vochtige plekken op de kademuur.

Falmouth is werkelijk een schitterend stadje. Palmbomen, een fantastische brede, mooie baai, rondom staan in prachtige Victoriaanse stijl de vele villa's en herenhuizen.
Terwijl ik bezig ben de boot op te ruimen komt er achter me een Duits jacht liggen van ongeveer dezelfde grootte als de Rhan. Een knaap springt van boord die vriendelijk naar me zwaait. “Hé Rhan,” roept de jongen, “Alles goed?” en steekt zijn duim op.
“Hoor eens,” roep ik hem toe, “Kennen we elkaar ergens van?”
De jongen komt op me toelopen en stelt zich voor als Roger. Ik herken zijn Duitse accent.
“Ik spreek ook Duits,” zeg ik. "Ben in Duitsland opgegroeid."
“Nee, nee, liever Engels,” Roger maakt een gebaar. “Je hebt in de krant gestaan, met dat akkefietje in Dover, weet je dat dan niet?”
“Absoluut niet, ik ben er maar een nacht gebleven.”
“Ik ga de stad in, zin om mee te gaan?”

Samen lopen we langs de haven de heuvel op en stappen de eerste de beste leuke pub in. Twee solozeilers bij elkaar hebben een hoop te vertellen en blijkt het dat Roger dezelfde plannen heeft als ik. Roger heeft een kleine charterbusiness vlak bij Menton en dat is dan ook zijn eindbestemming.
We zijn allebei verheugd wat aanspraak te hebben; Roger blijkt uit Hamburg te komen en heeft een tijd in Spaarndam gelegen om daar zijn schip verder uit te rusten.
“Ik zoek een vriend,” ik vertel hem over Alain - niet over de Algerijnse escapade - en hoe ik hem in Garrucha heb achtergelaten.
Nee, over Alain wist hij niets te vertellen, kende hem ook niet, maar Duncan, met die mooie blonde meid toch? Ja die had hij wel eens gezien, in Ibiza waar hij het afgelopen jaar vaak kwam. Daar lag die schoener ook. Charterde, net zoals hij dat deed.
“Nu in elk geval wil ik proberen mijn vriend Alain te vinden, dat moet niet zo moeilijk zijn tenzij hij naar de Caraïben is vertrokken want dat wilde hij altijd al.”
“Moet jij nog veel kopen?”
“Nee, eigenlijk niet. Alleen gasolie, eieren, boter en brood - en misschien wat fruit. En jij?”
“Niets, ik ben hier alleen om een vriendinnetje op te pikken. Ze komt zelf uit Falmouth, ik heb haar in Hamburg leren kennen. We gaan nu samen naar Cap Martin.”
“Laten we gelijktijdig vertrekken, dan hebben we een beetje aanspraak,” stelde ik voor. “Een uurtje supermarkt en een taxi voor de extra gasolie en ik ben klaar!”
“Och, zoveel haast hebben we niet. Doe maar rustig aan, het idee om samen over te steken lijkt me wel wat. Hoe wil je precies gaan?”
“La Coruña, dan non stop Gibraltar en dan weet ik het niet. Misschien een stop in Garrucha, misschien ligt die Scarab daar nog wel, zo niet dan rechtstreeks naar een betaalbare ligplaats in Zuid Frankrijk.”
We stapten weer op, Roger om zijn vriendin te bellen om te melden dat hij aangekomen was en ik om nog wat rond te lopen en misschien nog wat dingen te kopen voor onderweg. Ik vond echter niets van mijn gading en besloot nog ergens een biertje te gaan drinken voordat ik weer naar de Rhan terugging.
Bij mijn terugkomst stond op het Duitse jacht een jong meisje druk te kwetteren tegen een vrouw die op de kade stond. Kennelijk spraken ze Gaelic want ik verstond er geen woord van.
Toen ik aan boord stapte vroeg het meisje aan mij of ik toevallig Roger had gezien.
“Jawel, we zijn ongeveer gelijktijdig aangekomen en hij is de stad in gegaan om je te bellen. Ik neem aan dat jij zijn vriendin bent en dat jullie samen vertrekken?”
“Dat is juist, ik heet Debbie. Ik zag de boot liggen en ben maar vast aan boord gegaan.”
“Ik ben Robert en ik kom uit Holland. Roger en ik hebben afgesproken om samen uit te varen, ik ga ook naar Zuid Frankrijk.”
“Zeil je alleen?”
“Ja, ik ben alleen, ik heb nog geen opstapper kunnen vinden, althans niet iemand die ik leuk vind.”
“Zou je het dus niet erg vinden om iemand mee te nemen?” Het meisje keek mij met een vragende blik aan.
“Integendeel, alleen zeilen is erg vermoeiend. Op de lange rukken gaat het wel, maar in druk scheepvaartverkeer is het lastig. En gevaarlijk ook bovendien!”
“Ik heb misschien een opstapper voor je, mijn halfzusje. Ze is jonger dan ik maar dat maakt jou niets uit neem ik aan. Zal ik haar vanavond uitnodigen? Ze wil met ons mee en Roger vindt dat wel goed maar ik ben liever alleen met Roger op de boot, enfin dat begrijp je wel, niet?”
“Ik begrijp het volkomen, bovendien ik heb plaats genoeg. De stuurboord kooi is helemaal vrij en anders kan ze altijd wel in de kajuit slapen. Ik zal alleen wat extra eten in moeten slaan.”
“Ja als je daarvoor geld nodig hebt, kan ik je wel helpen.”
“Nee, geld is absoluut niet wat ik nodig heb. Wat ik nodig heb is iemand die me een handje helpt met boodschappen doen. Ik wil naar een supermarkt hier.”
“Er zijn er genoeg. Safeways is hier vlak bij. O, daar heb je Roger.”
Het meisje vloog van het dek, sprong op de kade en vloog haar vriend in de armen. Ik maakte dat ik onderdeks kwam en nam een gauw biertje uit de bilge.
Ik ging zitten en zocht een bandje uit. Dat was al weer lang geleden. Een zachte muziek vulde de kajuit. Ik leunde achterover en voor het eerst sinds de tocht begonnen was voelde ik me op mijn gemak.
Als ik een tijdje zit weg te dromen hoort ik een paar scherpe tikken op het dek. Een onbekende meisjesstem roept hem. “Robert, dinner is ready!”
Buiten staat een roodharig meisje met een grote bos krullend haar. “Hi, I 'm Gwyneth. You are invited for dinner, please come.”
Ze draagt een witte polo en een strakke spijkerbroek., ze is kleiner dan ik ben, zie ik als ik van het dek spring.
Ik ben altijd een beetje onwennig bij mensen die ik nauwelijks of niet kent en helemaal als ik aan tafel wordt genodigd. Maar ik ruik een bekende geur en goddank, het is macaroni, een van mijn favorieten.
“Kijk, kijk, een fles Barolo staat al op tafel, vriend Roger weet hoe het hoort!” Ik zegt dat lachend tegen Roger en meteen is het ijs gebroken.
“Hola, ik denk dat ik even terug moet.”
Ik komt terug met een fles Barbaresco, applaus van Roger en Debbie. Gwyneth begrijpt het niet maar klapt dapper mee.
Als voorgerecht is er een Prosciutto en ligt er een mandje Italiaans brood.
“Je begrijpt,” zegt Roger, “We zitten zo dicht bij Italië dat we ook veel van de Italiaanse keuken houden.” Hij schenkt ondertussen de Barolo in.
“Ik kan me daar helemaal bij aansluiten.”Op jullie gezondheid en op een goede overtocht.”
Zwijgend heffen we het glas en klinken met elkaar.
De Barolo is meer dan voortreffelijk en de stemming is geweldig. Het kost mij moeite niet euforisch te worden maar een feit is dat ik me heel prettig voel.
“Het heikele punt van deze avond is dat we Robert moeten vragen of hij zo vriendelijk wil zijn om voor een aantal weken de gastheer van Gwyneth te zijn. Het lot heeft het namelijk zo bestemd dat tegelijkertijd met mijn aankomst hier in Falmouth, een andere boot klaar lag om haar mee te nemen. Debbie heeft al laten weten dat er aan de zijde van Robert geen beletselen zijn, dus bij leven en welzijn hopen we overmorgen te vertrekken.”
“Waarvan akte,” kan ik niet nalaten om te zeggen. Omdat het zo droog klinkt moet iedereen weer lachen.
“Dan stel ik voor,” zeg ik, “Dat we na het eten een digestif drinken op de Rhan, met eventueel koffie, dan kan de vrouwe Gwyneth haar toekomstige slaapstede bekijken en dat we misschien daarna nog even de stad in gaan.”
Gwyneth glundert helemaal en verteld dat dit de eerste keer is dat ze zo’n lange overtocht maakt.
Roger verteld op zijn beurt aan de twee meisjes dat ik de politie in Dover heb geassisteerd met het doorzoeken van een smokkeljacht en dat ik de bergplaatsen ontdekte waar de drugs verstopt waren. ”Ik kwam ‘s avonds binnen en hoorde het verhaal in de kroeg aan de havenkant. En de volgende dag zag ik het verhaal in de krant staan toen ik bij de havenmeester ging afrekenen,” voegt hij er nog aan toe.
De macaroni was meer dan voortreffelijk, iedereen genoot en ik verheugde me al op het gezelschap van Gwyneth.
“Aanvankelijk was ik een beetje somber gestemd over deze reis; ik had graag een opstapper mee willen nemen, maar de juiste persoon bleek niet voorhanden te zijn. Het laatste dat ik verwachtte was dat ik hier in Falmouth zo'n charmante medereizigster zou vinden.”
Gwyneth kreeg een kleur en Debbie proestte het uit. “Nou meid, je bent wel met je neus in de boter gevallen!”
“Maar nu alle gekheid op een stokje, heb je zeilkleding en zo? Ik heb geen extra zeiloverall bij me.”
“Geen probleem, dat hebben wij hier aan boord wel, we hadden er al op gerekend dat Gwyneth met ons mee zou gaan, maar nu zich de gelegenheid voordoet dat ze bij jou aan boord gaat, breng ik haar spullen wel over. Het is namelijk zo dat Debbie en ik in Frankrijk gaan trouwen en deze reis is onze huwelijksreis want daarna moet ik direct aan het werk.”

Na de Barolo volgde de Barbaresco en bleven we nog lang zitten praten totdat ik aanbood te helpen met de afwas. Dat aanbod werd met een hilarisch gejoel ontvangen. Roger opende een deurtje waarachter een kleine afwasmachine was verstopt. “Met dank aan de vorige eigenaren,” zegt hij lachend.
Ze stapten over op de Rhan waar ik dadelijk koffie ging zetten. “Iedereen een Irish Coffee?”
“Hallo dat is luxe,” riep Debbie die haar hand opstak.
Gwyneth gaf haar ogen ondertussen goed de kost. De beide jachten waren allebei van dezelfde lengte maar was de Rhan mooi betimmerd met een teakhouten interieur, een comfortabele U-bank, de twee ruime kooien achterin en voor de mast het toilet en de doucheruimte.
“Kan ik vannacht al blijven slapen,” vroeg Gwyneth, “Ik heb geen zin om naar huis te gaan. Het is zo gezellig hier.” Ze keek me bijna smekend aan.
“Met alle plezier kun je blijven slapen. Schoon beddengoed ligt daar in de kast, of je kunt een slaapzak nemen, die is nieuw en dus nog niet gebruikt.”
“Heel fijn, dank je wel. We zullen het best met elkaar kunnen vinden.” Ze streek lichtjes over mijn haar.
Debbie begon te gapen, “Kom we moeten maar eens gaan slapen, welterusten, tot morgen.” Ze stond op gevolgd door Roger. “Zie je morgen mate.” En gaf hem een knipoog.
“Wil je al naar bed?” vroeg Gwyneth.
“Nee, ik heb nog niet zo’n slaap, het is nog geen twaalf uur. Wil je nog een nachtmutsje?”
“Best wel.” Ze strekte zich behaaglijk uit nadat ze haar witte tennisschoenen had uitgetrokken.
“Nog een Irish Coffe of iets anders?”
“Kijk eens naar mijn haar!”
“Aye, Aye Captain.”
“Hoe oud ben jij?”
“Vraag je dat aan een wildvreemde man?”
“Jawel.”
“Vijfendertig. En jij?”
“Twintig. Debbie is mijn halfzuster.”
“Ik vermoedde al zoiets. Ik dacht meer aan nicht.”
“Heb je een schoon T-shirt voor me?”
“In de kast ligt een stapeltje nieuwe.”
“O.k, ga je morgen met me mee mijn spullen halen? Misschien wil je kennis maken met onze moeder.”
“Ik zal de olielamp aansteken, morgen zal ik de motor laten draaien voor warm water, dan kunnen ook de batterijen weer bijladen.”
“Dus ik kan douchen morgen?”
“Ja, alleen niet als we op zee zijn.”
“Moet ik dan overboord?”
“Ja want anders hebben de haaien niets.”
“Griezel, zijn er dan haaien?”
“Geen grapje, die zijn er.”
Ze verdween in de badruimte om haar tanden te poetsen en ik dook in mijn kooi en sliep voordat ik het wist.

Ik werd om zes uur al wakker. Gwyneth lag diep weggedoken in haar slaapzaak alleen haar vuurrode krullenbos was zichtbaar.
Ik deed zo zachtjes mogelijk om haar niet wakker te maken maar moest toch de motor starten om de batterijen te laden en warm water te maken, dat wel even kon duren. Het was goed dat de watertank eens goed aangesproken werd, want zelf gebruikte ik nauwelijks water, behalve om te koken en af te wassen.
Ik schoof het buitenluik open en stak mijn kop naar buiten. Bewolkt en regenachtig.
Ja, kapitein, we zitten in Engeland weet u nog wel.......
Minder prettig was de harde wind. Hoe heette nou dat Duitse jacht? O ja daar staat het. “Libelle” - WSV Hamburg. Ik zal meteen mijn logboek bijwerken.

Datum........... Tijd...........
Falmouth 50° 09' N - 0° 04' W - weer: onbestendig, wind, ZW 25 zicht: goed.

Gwyneth gaf nog geen teken van leven maar tot mijn genoegen zag ik dat ze had afgewassen en dat het keukenblok helemaal was schoongemaakt. Alles was spic en span. Ik zette water op voor de koffie die ik ‘s morgens niet ontberen kon. Ik dacht na. Gwyneth moest haar bagage halen, dus was het misschien wel makkelijk om een autootje te huren voor een dag. Dan konden ze gezamenlijk hun laatste boodschappen doen. Ondertussen keek ik over de baai waar niet zo heel veel bedrijvigheid was op dit vroege uur. De meeste yachtie's sliepen nog.
Het dekluik van de Libelle schoof open en Roger stak een slaperig hoofd naar buiten. “Morgen Rober, al op?”
“Zoals je ziet. Ik zit even na te denken, is het makkelijk als we een auto huren voor een dag? Dan hebben we vervoer en ik denk dat ik best nog een en ander nodig heb.”
“Dat is wel een goed idee, de kosten kunnen we samen delen. Maar vergeet niet dat we in La Coruña ook nog boodschappen kunnen doen.”
“Mee eens, maar hier kunnen de meisjes hun vertrouwde spullen kopen.”
“Ja, daar heb ik niet zo aan gedacht. Daar heb jij dus meer ervaring mee.”
“Ik heb koffie op staan, trek iets aan en hop over.”
Ik ging naar beneden en begon de koffie op te schenken in de thermoskan.
“Heb je Gwyneth nog naar huis gebracht?”
“Nee, die wilde aan boord blijven.”
“Nou dat is een goed teken. Ik zag dat het klikte. Nog heel erg bedankt dat ze met jou mee mag, want Debbie had zich zo verheugd op een reis met ons tweeën. Maar Gwyneth wilde per se mee en dat konden we haar niet weigeren. Dus kwam je als door de hemel gezonden.”
“Ach nee, alleen juiste tijd, juiste plaats. Ik ben trouwens blij met deze gang van zaken want alleen zeilen is behalve vermoeiend, niet zo leuk. Ik heb me rot verveeld tijdens de ruk van Dover hierheen.”
“Ik lag een mijl of wat achter je denk ik.”
“Heb je al iets van de weersverwachtingen opgepikt?”
Roger schudde zijn hoofd. “Nee, dat zullen we straks wel uitvissen. We moeten uitklaren en dan vragen we het de havendienst. Local knowledge is hier heel belangrijk. Zet je radio op 200 kHz dan heb je de BBC. Ik luister uit op Norddeich. Je motor staat trouwens te draaien.”
“Ik draai warm water voor Gwyneth en dan kunnen meteen de batterijen opladen. Ik heb weinig gedieseld de laatste tijd.”
Ik kwam met het voorstel om onderling contact via kanaal 10 te houden, raakten we erg ver uit elkaar dan zouden we 16 of 23 gebruiken om elkaar op te roepen. Verder wisselden we nog wat gegevens uit en zouden we voor het vertrek onze klokken synchroniseren met het tijdsignaal uit Frankfurt. En daarna gelijkzetten op GMT.
“Kijk daar is onze schoonheid.” Roger wees op zijn toekomstige schoonzuster. “Hallo vuurtorentje ben je wakker,” plaagde hij.
“Morgen kapitein, mag deze dame aan dek komen? En krijgt ze een kop koffie?” Ze kwam aan dek met vochtig haar en ze rook heerlijk. Ze ging naast me zitten en ik zag tot mijn genoegen dat ze het T-shirt had aangehouden.
“Heb je goed geslapen?”
“Heerlijk, het is een fijn schip. Erg comfortabel, en dank je wel voor het warme water. Dat was heel attent.”
“Wil je je haar föhnen?”
Ze zette grote ogen op. “Kan dat?”
“Er is een rood stopcontact vlak bij de kaartentafel. Een föhn vind je in de badruimte.”
“Heerlijk, dank je wel.” Ze verdween onderdeks.
De verdere dag werd gebruikt om inkopen te doen nadat we de bagage van de meisjes hadden opgehaald. Ze woonden in een kleine villa aan de Penryn rivier die in de baai uitmondde. Hun moeder was een slanke roodharige vrouw die er erg elegant uitzag en zich zorgen maakte over de veiligheid van haar twee dochters. Ze monsterde me met een doordringende blik maar vond kennelijk dat ik wel door de beugel kon.
“Jullie komen vanmiddag toch wel voor de thee? En Roger, beloof me dat je goed op Debbie past, en jij hetzelfde Mr Robert, met Gwyneth. Twee dochters zo maar meegeven, dat doet een moeder niet graag, en de Biscaye is geen lolletje.”
“We hebben allebei uitstekende jachten, madam,” waagde ik te op te merken, “We hebben alle voorzieningen die aan boord nodig zijn en we zullen zeker geen risico's nemen. Daarvoor varen we al te lang.”
Dat leverde me nogmaals een vorsende blik op maar gelukkig liet ze het daarbij.
We hadden een Vauxhall stationcar gehuurd en gingen vervolgens naar Safeways. Debbie loodste de wagen handig door het verkeer en uiteindelijk waren we klaar met de laatste boodschappen.

De “high tea” die middag verliep in opperbeste stemming. Niet gewend aan Engelse maaltijden zat ik een beetje te schutteren maar Gwyneth zorgde ervoor dat ik voldoende at en evenmin was ik gewend dat er een vrouw was die voor me zorgde.
Julia, hun moeder, bracht ons terug naar de boten en knuffelde nog eens haar dochters. Ze zou de huurauto terugbrengen, ik kreeg een ferme handdruk en daarmee waren we klaar voor de reis naar Frankrijk.
Die avond kwamen we nog bij elkaar in de kajuit van de Libelle. Op advies van Roger besloten we La Coruña als tussenstop in Spanje te gebruiken en niet Vigo, zoals ik aanvankelijk van plan was geweest.
Vigo lag zeker nog een dag varen onder La Coruña, en als ze schade hadden opgelopen onderweg waren eventuele reparatiefaciliteiten daar beter.
“De Club Nautico daar is heel makkelijk te bereiken, ligt aan open water, heeft een eigen dieselpomp en je kunt er prima eten. Dat is beter dan in een stinkende vissershaven te liggen.”
Onwillekeurig moest ik aan M’Diq denken, aan de lucht van rottende vis waarmee ik ‘s morgens wakker werd. Hoe zou het met Alain gaan? Zou ik hem ooit kunnen vinden?
“Goed, mochten we elkaar kwijtraken, degene die het eerst in Club Nautico is wacht op de ander. En morgen drinken we nog koffie samen voordat we weggaan en pakken een laatste weerbericht op bij het uitklaren.”
Roger had deze trip al een paar keer eerder gemaakt, maar voor mij was dit de eerste Atlantische oversteek. Dit was echt groen water en heel iets anders dan de Med.
Gwyneth en ik trokken ons terug op de Rhan, ik had haar de vrije kastruimte gegeven aan haar kant van de boot. Verder liet ik haar zien waar alles lag. “Als je iets gebruikt, leg het na gebruik weer terug op dezelfde plek. Zoeken naar dingen als je ze direct nodig hebt is iets verschrikkelijks. En laat niets slingeren. We zijn straks op zee en alles wat los zit vliegt door de boot heen.”
Ik leerde haar het gebruik van het toilet. En wees haar ook op een zeer discreet weggemoffeld bakje. “Voor je sanitaire dingetjes. Er zit een plastic zakje in op een rol. Is het bakje vol dan trek je het zakje eruit en met een stukje tape kun je het automatisch afsluiten en in de afvalbak doen. En verder alles wat biologisch afbreekbaar is zoals etensresten en groetenafval, gaat overboord. En denk er om: je bent hier thuis. Neem waar je trek in hebt, doe waar je zin in hebt want ik ga je niet achternalopen, wil je dit, wil je dat.”
“Begrepen kapitein, kunnen we nog wat drinken voordat we naar kooi gaan?”
“Waar? In de stad of hier.”
“Hier natuurlijk, heb je nog een flesje wijn of zo?”
“Dat is een puik idee, daar heb ik ook wel trek in.”

De volgende ochtend werd ik wakker doordat ik de lucht van koffie rook. Slaperig hees ik me uit mijn kooi en zag dat Gwyneth al keurig verzorgd met een mok koffie klaar stond.
“Opstaan, Roger en Debbie komen zo, ik heb al wat sandwiches klaar gemaakt.”
“Fantastisch.”
Ik keek om me heen. De boot was schoon en alle glazen waren opgeborgen. Een schaal met brood stond klaar, evenals twee lege mokken. Een kort klopje op het dek annonceerde de komst van de crew van de Libelle.
Ik had nog niet naar buiten gekeken maar het was bewolkt, de lucht was grauw.
“Geen al te goede voorspellingen, voor de regio Plymouth, 6 tot 7 Bft.” liet Roger weten, hij was al bij de havendienst geweest om te informeren. “Er zijn twee lage drukgebieden, een bij Bordeaux en een verder op de Atlantische oceaan. Maar met een beetje geluk zeilen we er precies tussendoor.”
Na het ontbijt liepen we naar de havendienst om uit te klaren. “Hoe gaat het tussen jou en Gwyneth?” vroeg Roger.
“Voorlopig prima. Ik denk dat we een goede reis samen zullen hebben.”
“Ik hoorde van Debbie dat ze erg content is met de huidige oplossing. Dus houden zo maar.”
Debbie en Gwyneth stonden op de kade en spraken weer hun eigen lingo. Toen wij aankwamen omarmden ze elkaar en wensten elkaar behouden vaart, tenminste woorden van die strekking want ik verstond geen Welsh.
“Nou Roger, ik ben blij dat ik je heb leren kennen, ik wens je een goede overtocht en bij leven en welzijn zien we elkaar in La Coruña!” We schudden elkaar de hand en ieder stapte op z'n eigen schip.
Ik startte de motor en klom aan dek om de bindsels van het grootzeil los te maken.
“Ik laat er twee zitten. die maken we pas los als we het zeil hijsen. Eerst gaat het grootzeil omhoog, dan pas de genua,” lichtte ik haar toe.
“O.k. en begrepen.”
De Libelle was al los en dieselde al naar open water. Niet veel later volgde de Rhan en achter elkaar voeren we Amsterdam Bay uit terwijl de grootzeilen gelijktijdig gehesen werden bolden de zeilen weldra, maakten de beide boten vaart en zetten koers naar het zuiden.

Ik had een lijnrechte koers uitgezet van 190° die ons westelijk langs Ouessant zou voeren. We bevonden ons nu op open water met de peninsula van Cornwall niet ver van onze stuurboordzijde. Ik had de Rhan op de stuurautomaat gezet en was nu de zeilen aan het trimmen. Gwyneth volgde me met haar ogen en zat ingepakt in de kuip met haar nieuwe rode zeiljack aan. Ze had de karabijnhaak van de veiligheidslijn in het daarvoor bestemde oog geklikt en ik had haar op het hart gedrukt dat wanneer ze over dek naar voren liep ze in de veiligheidslijnen moest klikken die van de voorsteven naar de spiegel liepen.
Onder de lij van Land’s End was er niet veel van de wind merkbaar, ook de deining viel reuze mee, maar eenmaal daarbuiten zou het er waarschijnlijk anders uitzien.
We zeilden met halve wind, de log gaf een snelheid aan van om en nabij de zeven knopen en de Rhan begon in te lopen op de Libelle.
Tijd om onze marifoonverbinding eens te testen. “Libelle, kom er eens uit.”
“Libelle hier,” klonk de stem van Roger.
“Alles goed bij jou?”
“Prima, ik hou kanaal 16 open, zodat ik ook andere schepen kan uitluisteren, doe jij hetzelfde?”
“Ja, ik roep je op met je zeilnummer. Beter geen namen op kanaal 16.”
“Snap ik, roep je op als we voorbij de Lizard's zijn.”
“O.k., out.”

Omstreeks tien uur in de ochtend zagen we de vuurtoren van Lizard's Point aan stuurboord inkomen, beide schepen lagen nog steeds op dezelfde hoogte, toen eindelijk een vlekkerig bleek zonnetje doorkwam.
Gwyneth had al die tijd nog geen woord met me gewisseld, druk als ik was geweest met alle beslommeringen van het afstellen van de zeilen tot het opbergen van fenders en meerlijnen.
“Zo meid, nu heb ik even tijd voor jou. Voel je je goed?”
“Ik voel me prima, een beetje flauwtjes. Je moet me wel even de tijd geven om te wennen, ik ben nog nooit op open zee geweest. Niemand van ons in de familie heeft een boot.”
“Ik moet je toch leren met deze boot om te gaan. Morgen of overmorgen gaan we over de drempel van het Continentale plat. Dat betekent dat we ineens van 150 meter diepte naar ruim 4 kilometer gaan. Daar zitten enorme brekers en golven die van alle kanten op je af komen. Daar ligt het gevaarlijkste punt van de reis, als we dat gehad hebben is het een stuk veiliger. Tot nu toe kan de stuurautomaat het aan, maar zijn we eenmaal op dat andere punt dan zal ik zelf moeten sturen. We gaan dus beginnen met jou het schip op koers te leren houden.”
Ik ontkoppelde de autopilot en nam het stuurwiel over van de automaat. “Hier heb je het kompas, de koers is nu 190°, die moet je zien vast te houden en verder letten op de windrichting aanwijzer, dat is die klok in het midden van de console.”
Ik gaf het stuurwiel aan Gwyneth die het ietwat gespannen aannam. Zelf bleef ik achter haar zitten en hield nauwlettend het kompas in de gaten.
Maar de Rhan liet zich goed en gemakkelijk sturen. De Whitlock stuurinrichting met een directe overbrenging op het roer gaf een uitermate prettig gevoel en Gwyneth had er niet veel moeite mee.
De wind woei door het koperen haar dat alle kanten uitsprong en contrasteerde fraai met haar sproetige bleke huid. Haar ogen hadden een kleur ergens tussen groen en blauw in. Ik vond haar in elk geval een schoonheid, of dat nu zo was of niet.
Gedurende meer dan een uur hield ze de Rhan keurig op koers toen ik de automaat weer inschakelde.
“Genoeg voor het moment, vanavond doen we hetzelfde.” Ik vertelde haar over de nieuwe procedure die ik met Roger had afgesproken. “Alleen oproepen met Libelle's zeilnummer.”
We zaten nu in de volle deining van de Atlantic want The Lizard lag al ver achter ons. Nog steeds lagen de jachten dicht bij elkaar maar Roger was iets achterop geraakt, al was het niet veel. Waarschijnlijk was zijn boot wat zwaarder doordat hij veel reserve onderdelen bij zich had.
Kanaal 16 begon plotseling te kraken en een Pan Pan bericht volgde. Ik klom snel aan dek maar de Libelle lag vlak naast ons en zeilde ongestoord verder. Debbie zat aan het roer en zwaaide. Goddank, alles wel op de Libelle.
Gwyneth zat aandachtig te luisteren. “Iemand heeft op een ander jacht zijn vinger afgekneld. Ze vragen nu aan de dokter wat ze moeten doen. Maar ze zitten vlak onder Land's End en kunnen Penzance binnenvallen.”

Die nacht wisselden we elkaar beurtelings af met het houden van de wacht. Nog steeds voeren de Rhan en de Libelle dicht bij elkaar, alleen lag de Libelle een kleine honderd meter achter. Gwyneth vond dat niet fijn, dat merkte ik en vierde hij het grootzeil iets zodat de Libelle ons weer kon inhalen.
“Dank je wel,” zeiden de ogen van Gwyneth.
“Ga een praatje maken met je zuster.” Dat deed ze maar Debbie had wacht en zat bij het roer, Roger sliep.
“Ja dat gaan we nu krijgen. We zullen afspreken elkaar op vaste tijden op te roepen. Straks raken we ze toch kwijt, dat zul je zien en dan is het beter dat we niemand onnodig wakker maken.”
Gwyneth rende plotseling naar de railing en begon hevig te braken. Ik vond haar al verdacht stil de laatste uren maar kennelijk had ze tegen haar misselijkheid gevochten. Tenslotte was die haar toch te machtig geworden. Zn dook de badruimte in om haar tanden te poetsen, dat hoorde ik tenminste.
“Poeh, dat lucht op.”
“Ben je zeeziek?”
“Ik weet het niet, ik werd ineens misselijk.” Ze trok haar zeiljack weer aan en klom naar de kuip. Ik hoorde de klik van haar karabijnhaak en was gerustgesteld.
De avond viel en de navigatieverlichting van beide schepen wierp spookachtige schaduwen op de zee naast hen.
“2817 kom in.”
Ik schakelde meteen naar kanaal 10. “Ja Roger.”
“We gaan nu de nacht in en doen 4/4, Debbie moet ook nog een beetje wennen. Zullen we afspreken elkaar om negenhonderd morgenvroeg op te roepen?”
“Begrepen, Gwyneth wil nog even met Debbie spreken.”
“Zal Deb even roepen.”
“Gwyneth, je zuster.”
Even later zaten de twee weer in hun Welsh elkaar allerlei dingen te vertellen. Ik verstond er toch niets van en ging aan dek zitten. Het was zeker niet koud en erg veel verandering in de wind was er niet. De zee werd wel iets onrustiger en hier en daar zag ik al een witte schuimkam.
Ik vierde het grootzeil iets en trok er een rif in. Een oud trucje dat ik had geleerd van een solozeiler. Mocht je overvallen worden door slecht weer, dan heb je dat al gedaan, was zijn argument. Welnu, ik kon het nu eens uitproberen en zien of het nodig was.
Gwyneth kwam naast me zitten. “Wat gaan we nu doen,” vroeg ze, “Zal ik iets klaarmaken?”
“We kunnen soep met brood eten,” als je dat goed vindt. “Een biertje?”
“Bah,” Ze trok een vies gezicht. “Nee, soep met brood is prima, heb je iets van fris?”
“Trek dat luik maar open, daar liggen alle blikjes fris, en nog koud ook.”
Gwyneth deed dat en ik hoorde haar roepen. “Waauw, wat een voorraad. Ik wist niet dat je die daar bewaarde.”
Ze nam een grote pan, zette die klem op het cardanische gasstel en mikte daar een blik Pistou in, een Franse groentesoep, die zelfs koud goed eetbaar is.
Het brood dat we in Falmouth hadden gekocht was nog lekker zacht en weinige minuten later zaten we te eten.
Af en toe pikte de Rhan een paaltje en spoot er een hoop buiswater over dek, waarvan er wat in de kuip terechtkwam en door de zelflozers weer wegliep.
“Ben je niet misselijk meer?”
Ze keek me vragend aan, toen begreep ze waar ik op doelde. “O dat, nee daar heb ik geen last meer van.”
Ze trok het rode zeiljack uit en hing die keurig aan het haakje bij de trap. Daarna ging ze languit op de bank liggen en trok een kussen onder haar hoofd. “Als je me nodig hebt, maak je me maar wakker.”
Ik nam haar soepkom en legde die met de mijne in de spoelbak. Het lege bierblikje ging de afvalemmer in en ik nam nog een tweede en ging in de kuip zitten. De Libelle was weer achter geraakt wat me deed afvragen of ze morgen nog in zicht zou zijn.

Ver na middernacht ruimde de wind plotseling naar noordwest. Ik was in slaap gevallen en werd gewekt door een klapperende genua die veel te los stond. Ik vierde de grootzeilschoot, gaf die iets meer ruimte en trok de genua weer aan. Ik moest de automaat opnieuw instellen, het schip liep een stuk rustiger nu de wind meer van achteren inkwam. Libelle lag ruim driehonderd meter achter ons. Dat viel dus mee, misschien bleef zij op deze koers dichter bij de Rhan. De Rhan was een betere aan de wind zeiler, dacht ik. We zullen Gwyn eens wakker maken, ze zal het toch moeten leren, bedacht ik me. Maar ze was me al voor. Ze zat overeind en trok net haar tennisschoenen aan. “Is het nu mijn beurt?” Ze keek me met guitige blik aan, met het verwarde rode haar dat om haar hoofd heen krulde. Met een warm gevoel keek ik haar aan en zei. “Ja, het is nu jouw beurt, de wind is een beetje aan het shiften, maar trek je daar niets van aan, als je er niet uitkomt maak je me wakker! Voor de rest, houden zo!”
Ik keek nog even naar buiten en zag dat de Libelle weer iets was ingelopen.
Ik controleerde nog even de positie, schreef die in de kaart zowel als in het logboek met de afgelegde afstand en tijd. Wind: NW 16 - daarna trok ik mijn schoenen uit en ging in de kooi liggen.
Om zes uur ging de wekker. Ik stond op en zag dat Gwyneth met de kijker naar iets keek. Toen ik de kuip in kwam keek ik naar de bakboordskant en zag dat de Libelle weg was. Nu al? We waren om twee uur vannacht nog zo dicht bij elkaar. Gwyneth gaf me zonder commentaar de kijker. Toen ik keek zag ik dat ze nog steeds op dezelfde hoogte lagen maar dat hun koers meer naar binnen liep. “Niets aan de hand, hij stuurt alleen een wat andere koers. Misschien zitten wij wat te hoog en moeten we afvallen.”
Dat bleek inderdaad het geval te zijn. De autopilot had het schip tegen de 190° gestuurd terwijl die eerder 180° dus pal zuid had moeten zijn. Ik bracht de nodige wijzigingen aan, bracht de Rhan weer op de juiste koers en stelde de automaat opnieuw in.
“Ik zag dat we van de koers afweken, maar ik wilde je niet wakker maken.”
“Ga jij nu maar weer een poosje liggen, ik wek je wel als we ze gaan oproepen.”
Gehoorzaam verdween Gwyneth onderdeks terwijl ik haar wacht overnam. Kijk, dat gaat een stuk beter zo. Eindelijk heb ik ook eens wat kunnen slapen.

We roepen elkaar op om 0900 's morgens en 2100 's avonds. dan kwebbelen de meiden ook wat met elkaar en houden ze elkaar op de hoogte van hun onderlinge posities. Roger heeft een afwijking in zijn kompas en ik heb een tijdlang te hoog op gestuurd. Allebei liggen we nu op gelijke hoogte nadat Roger zijn koers heeft aangepast aan de afwijking. De Decca werkt nog wel maar de verwachting is dat die elk moment kan wegvallen.
We gaan de derde nacht in, Gwyneth heeft ondertussen al heel wat geleerd, ze kan de boot nu zelfstandig sturen en leert nu met de zeilen omgaan. Zeeziek is ze niet meer geweest. Om beurten koken we wat, ook al komen er geen complete maaltijden op tafel. Het passeren van het Continentale plat heeft toch wel indruk op ons beiden gemaakt. Zonder dat we er erg in hadden liepen links en rechts kanjers van golven onder het schip door met felle witte kammen. Gwyneth gilde van schrik toen ze die ontdekte en begon luid om hulp te roepen, ook omdat de stuurautomaat de hoge roerdruk niet langer aankon, een druk die veroorzaakt werd door de enorme kracht van de aanstormende golven, waardoor het schip hevig begon te slingeren. Maar ik pakte fluitend het wiel en stuurde het schip door de golfdalen heen als een slalomskiër tijdens de afdaling. Na een halve dag was het over. Af en toe hadden we een paar harde klappen gehad en eenmaal waren we zo steil de lucht ingegaan dat ik bang was dat de boot van de betreffende golf af zou vallen. De zee werd na verloop van tijd rustiger, vlakte af en ze konden de rommel op gaan ruimen. Er waren wat glazen gesneuveld maar meer ook niet. Roger meldde dat bij hem de gasolietank was gaan lekken. De boot had een opdonder gehad van een brekende golf die op het dek met een enorme klap was neergekomen. Het stonk in de kajuit en er was olie in de bilge gelopen. Erg vervelend allemaal maar ze konden gelukkig verder en moesten het lek in La Coruña zien te repareren. Verder alles o.k. - Hoe is het op de Rhan?
Gwyneth luisterde gespannen toe. Ik gaf de hoorn aan haar zodat ze met Debbie kon babbelen. Nog een dikke dag zeilen, daarna moesten we al iets van de Spaanse kust kunnen zien.
“Ik ga de motor aan zetten. De batterijen moeten bijgeladen worden, ze zijn wat zwak. Je kunt dus over een uur of twee, drie een heerlijke douche nemen want ik geloof dat je een vies meisje aan het worden bent.”
“O ja? Nou jij mag je ook wel eens wassen. En zeker eens scheren! Of doe je dat nooit als je aan boord bent?”
“O daar heb ik nooit over nagedacht. Op de Med bleven we hooguit maar twee of drie dagen varen, daarna lagen we meestal weer voor de kant.”
Plotseling moest ik lachen. “We zullen er om moeten tossen. In de boiler zit niet meer dan 60 liter water, net genoeg voor één douche. maar ik neem wel genoegen met een bakje heet water. Dan scheer ik me wel in de wasbak.”
“O nee mannetje, jij gaat lekker onder de douche. We kunnen net zo goed samen douchen!” Ze had het nog niet gezegd of ze kreeg een kleur als een boei. “Nou ja, je ben toch niet bang voor een bloot meisje?” zei ze onschuldig.
“Je kunt je toch bijna niet bewegen in die kleine ruimte, dus neem jij die douche nou maar!”
Ik zette de motor aan en nam een biertje. Samen douchen, wat een duveltje!
Ik klom de kajuittrap op naar de kuip en zag heel in de verte het toplicht van de Libelle.
“Geef mij ook maar een slokje. Of zit je soms moed te verzamelen?”
“Moed? Waarvoor?”
“Omdat je met mij onder de douche moet! Maar je durft niet.”
“Dat is geen kwestie van durven.”
“Van wat dan wel?”
“Nou wacht dan maar af.” Ik schoof de motor in het werk waardoor de boot ineens snelheid maakte.
“Met een half uur is het water warm. Dus bereidt je maar voor,” zei ik tegen Gwyneth die op deze manoeuvre niet had gerekend maar hoopte dat ze me nog een uurtje of zo kon plagen.
Zowel de wind als de zee waren gekalmeerd. Zonder motor zat er bijna geen beweging meer in het schip. Roger en Debbie hadden hetzelfde probleem maar wilden wachten tot de volgende ochtend, was er dan nog geen wind dan zouden ze gaan dieselen.
Ik zette de motor uit het werk en drukte de stopknop in. Het motorgeluid verstomde meteen. Gwyneth kwam met een paar blote schoudertjes over de rand van de ingang heen en zei dat het water nu wel warm genoeg was.
O.k. als het dan niet anders kon dan moest het maar. Ik zag nog net een paar naakte witte billen de douche ingaan. Ik trok snel mijn kleren en uit en volgde Gwyneth de douche in. het kon inderdaad maar net. Er was veel lijf aan lijf contact; ik voelde meerdere malen haar harde kleine borsten in mijn rug prikken maar ik was er niet op voorbereid dat ze me zou gaan afsponsen. Ik kon niet nalaten me even om te draaien en naar haar grote rode driehoek te kijken. “Eh, eh, daar mag je niet naar kijken, was mijn rug maar.” Ik nam de spons over en begon haar nu met zijn handen in te zepen, dan naar voren over haar borsten naar haar buik en billen naar de donshaartjes van haar pubis.
“O wat ben jij een stout jongetje, doe je dat met alle meisjes waar je mee onder de douche staat?”

“Zie je nou wel dat het best gaat, met zijn tweeën onder de douche! Op die manier spaar je een hoop water uit,” plaagde ze verder. “Zou er een wassalon zijn in La Coruña?” vroeg ze.
“Ik heb dat al aan Roger gevraagd, ja er is er een niet zover van de Jacht Club. Er is ook een grote overdekte markt, maar omdat we nu een stuk zuidelijker varen, wil ik niet al te veel bederfelijke waar aan boord. Maar een paar goede flessen wijn, wat vers brood moet wel kunnen.”
Ik klom de kajuittrap op en keek naar buiten in de donkere nacht. Het toplicht van de Libelle lag nog steeds op dezelfde plek aan de horizon. Intussen dweilde Gwyneth de vloer in haar dunne T-shirt en slipje. Ze had de vuile kleding verzameld zowel die van haar als van mij en alles in een grote vuilnisbakzak gedaan. Ze hadden me ooit verteld dat de Engelse meisjes niet schoon waren, nou Gwyneth was dat wèl, en hoe!

Gwyneth had een lichtkleurig trainingspak aangetrokken en een paar dikke wollen sokken. Ik had een flesje wijn opengetrokken en samen zaten we stilletjes in de kuip.
Net onder de douche vandaan vulde de lucht in de kuip met een heerlijke lucht van pas gewassen haar en schone lichamen. Dit beloofde een prettige reis te worden. Een gevoel van tevredenheid beving me. Tot nog toe had Gwyneth me weinig persoonlijke dingen gevraagd, tenslotte wist ik van haar ook niet veel. Dus verraste ze me daar niet mee toen ze er naar vroeg. Ze had natuurlijk in de kajuit boven de kaartentafel de foto van Rodney gezien en wist dat het mijn zoon was.
“Debbie vertelde mij dat je een sabbatical hebt opgenomen en dat je een vriend gaat zoeken in de Med, is dat zo?”
“Dat is wel het plan. De laatste keer dat ik hem gezien heb was in Garrucha, een aantal jaren geleden en sindsdien heb ik niets meer van hem gehoord.”
“Wat ga je doen als je hem gevonden hebt?”
“Niets speciaals, een beetje zeilen, misschien is hij getrouwd en woont op de wal, je weet het niet. Het is nu meer dan vier jaar geleden dat we in Garrucha kwamen waar hij dat meisje heeft leren kennen. Hij was erg gesteld op haar en zij op hem.”
“Wat deden jullie samen?”
“Ik werkte daarvoor in een vakantieclub als zeilinstructeur. Daar heb ik Alain leren kennen. De club stond in Marokko, vlak bij Tetouan. Een mooie club, veelal aardige mensen en wat wij samen deden was af en toe een tripje naar Gibraltar maken om drank en sigaretten te kopen, die waren in Marokko zelf onbetaalbaar.”
“Jullie smokkelden dus.” Ze lachte.
“Ja, als je het scherp stelt wel. Maar op hele kleine schaal, want echt veel konden we niet meenemen.”
“En toen, daarna?”
“Toen ben ik naar huis gegaan, heb een vrij zelfstandige baan gevonden, een paar jaar gewerkt en toen deze boot gekocht. Ik heb een beetje geld op de bank en misschien ga ik elders iets anders beginnen. Ik heb aan niemand verplichtingen en ben nergens aan gebonden. Mijn spullen liggen opgeslagen en de huur van mijn flat is opgezegd.”

Alle snelheid uit de boot was weg. De zeilen sloegen af en toe heen en weer, er op attenderend dat er geen wind meer was.
Gwyneth was naar haar kooi gegaan en was gaan slapen. Ik zat nog steeds in de kuip en keek naar de inktzwarte sterrenhemel die bezaaid was met myriaden lichtpuntjes. De naald van de log stond op nul; in de verte zag ik nog steeds het toplicht van de Libelle, waar ze vermoedelijk bezig waren de boel schoon te maken.
Die golven waren inderdaad om van te schrikken geweest. Precies achter de 200 meter dieptelijn lagen ontelbare scheepswrakken. Daar brak het tomeloze geweld van de Atlantische Oceaan op het Continentale plat. Het Continentale plat werkte als een reusachtige golfbreker waar golven van soms meer dan twintig meter hoogte geen uitzondering waren.
Enfin, tot nog toe waren we er goed doorheen gekomen.

Bij de eerste ochtendschemering hoorde ik, die nog steeds in de kuip zat te mijmeren, iets het water doorklieven gevolgd door een geluid dat leek op die van een natte spons die je het water ingooit.
De eerste dolfijnen speelden vlak voor de boot hun spel van het eeuwige krijgertje.
In de verte zag ik een naalddunne zwarte streep. Zou dat de Spaanse kust al zijn? De Decca werkte hier niet meer dus had ik vanaf het Tableau de Trevelyan uitsluitend onder gegist bestek gevaren. Maar volgens mijn berekening lag de Spaanse kust nog zo'n 30 mijl zuidoostelijk. Als het goed was zouden we iets naar de lijkant uitkomen, misschien bij Estaca de Barès of zelfs nog iets ten oosten daarvan.
Om 0900 riep ik zoals gewoonlijk de Libelle op (of de Libelle mij).
“Hoe is het Roger? Klaren jullie het?”
“We zijn aan het schoonmaken,” klonk het vermoeid. “Hadden jullie nog schade?”
“Niet meer dan een paar kapotte glazen.”
“Ik heb stemmen gehoord van Hollandse jachten die het erg moeilijk hebben gehad.” Roger's stem klonk wat hol.
“Ik heb niets gehoord, Gwyn en ik hebben de hele nacht in de kuip gezeten en eigenlijk niet zo op de marifoon gelet.”
“Je bent een geluksvogel dat je met zo weinig schade er doorheen gekomen bent.”
“Jij hebt toch ook geen schade, maar alleen een lekke koppeling.”
“Ja, in La Coruña moet alle diesel eruit, ik denk dat die koppeling vervangen moet worden. Ik ga nu dieselen er staat toch geen wind.”
“Begrepen, ik doe hetzelfde. Laten we elkaar maar weer opzoeken, dat zal Gwyn ook wel fijn vinden. Ze wordt al een echt zeevrouwtje alleen moet ze nog een beetje wennen. Sluiten maar.”

De direct ingespoten diesel startte bij de eerste slag die de motor maakte en zette het vaartuig zich in beweging. De lognaald klom geleidelijk aan naar zes knopen en het lichte trillen van het motorschot naast de kooi van Gwyneth maakte haar wakker.
Ietwat slaperig kwam ze aan dek maar hielp meteen met het opbinden van het grootzeil en het binnenhalen van de genua. Die werd netjes aan de railing gebonden klaar voor direct gebruik.
“Heb je al met de Libelle gesproken?”
“Ja, ze zijn nog steeds aan het schoonmaken. Ze maken nu de dieseltank leeg omdat in Spanje de koppeling van de brandstofleiding vervangen moet worden.”
Gwyneth keek al uit naar het moment dat ze vaste grond onder de voeten zouden krijgen, maar ze zei het niet met zoveel woorden.
“Mooi, ik heb alleen geen Spaans geld. Ik moet munten hebben voor de wasautomaat.” Altijd praktisch, die Gwyneth!
Was het aanvankelijk koel en grauw geweest op de Golf van Biscaye, nu brak de Spaanse zon in alle hevigheid door en werd het allengs warmer. Het was merkbaar dat we land naderden. Gwyneth zag de spelende dolfijnen en was er verrukt van. Jammer vond ze, dat er geen vliegende vissen waren geweest, zoals in de oude zeemansverhalen.
De Rhan en de Libelle voeren nu in kiellinie op een kabellengte afstand van elkaar, ik liet de leiding aan Roger over, tenslotte die kende het water hier.
De Libelle meldde zich. “Ik heb een peiling op Cabo Prior,” meldde Roger. “Dat is een echte meevaller, we kunnen nu aan het begin van de middag in La Coruña zijn.”
“Dat is zeker een meevaller, ik dacht meer aan Estaca de Barès, dat we daar ergens terecht zouden komen.”
“Nope, we hebben dit keer een beetje geluk. Deb smacht naar een douche en een lekkere warme hap.”

Diezelfde middag lag de Ria de La Coruña recht vooruit, het baken van Punta Herminio duidelijk zichtbaar. Een grote lange golfbreker lag als een zwarte streep op het water en verborg de toegang naar de stad.
De Club Nautico lag aan een soort inham en we moesten afmeren aan een boei. “Bijboot verplicht,” lachte Roger door de marifoon.
Nadat ik met veel moeite de boot had vastgemaakt aan de meerboei, tot grote pret van Gwyneth die naar mijn gestuntel stond te kijken, pompten we de kleine Zodiac op die ik als reddingsvlot en bijboot bij me had. Aan de achterpreekstoel hing de 10 pk buitenboordmotor.
Roger had zijn felgekleurde knalgele Metzeler al opgeblazen, iets dat een heel stuk makkelijker ging dan het in elkaar zetten van de Zodiac.
Bij de receptie schreven we ons in en betaalden een paar dagen liggeld vooruit en wisselden papiergeld voor munten voor de douches. De meisjes wilden zich verschonen voordat ze de stad in gingen. Wij tweeën liepen de trap op naar de bar van de Club waar we een fraai uitzicht op de haven hadden. Roger was hier al eerder geweest en kende de stad een klein beetje. “Best wel aardig, veel oude huizen, vooral in het havenkwartier en zeker geen arme stad. Wel staat alles hier in het teken van de visvangst en is er verder wat industrie,” doceerde hij.
We genoten van het koude bier en de ontspanning van het aan land zijn na een geslaagde reis. “Het haventje is hier schoon, als je in de vissershaven ligt heb je zo een smeerboel aan boord en een vieze vette rand op de waterlijn. Bovendien zit je in de stank van de vis en de dieseldampen van de vrachtwagens.”
Twee schoongeboende jongedames maakten hun entree; Ik stootte Roger aan en wees naar de blonde en de rode. “Zeg, ken jij die twee? Ze kijken ons zo aan?”
“Nee, ik ken ze niet - ik heb geen passagiers bij me, jij wel?”
“O, de heren hebben dus geen zin in damesgezelschap, kom Gwyn, dan gaan wij alleen de stad wel in,” pareerde de gevatte Debbie.
De stad was een volkomen verassing. Zo heel anders dan de steden aan de Mediterrane kant. Pleintjes, cafeetjes, een grote overdekte markthal en aan de grote brede boulevard die langs de haven leidde vonden we een grote wassalon. “Morgen kleding wassen,” besliste Gwyneth.

De lekkende koppeling werd vervangen, Ik had er een aan boord liggen die paste, al was het leegpompen van de tank een hels karwei geweest. We gingen op zoek naar lege containers om de overtollige dieselolie in te doen en kregen tenslotte van de kok van het restaurant van de Club een paar lege plastic vaten die gelukkig schoon en bruikbaar waren.
“Zoek het nooit te vèr,” schertste Roger, die altoos over een gelijkmatig humeur bleek te beschikken.
Als een soort van tegenprestatie aten we in het restaurant van de Club. Veel was er niet te doen, de augustusmaand was de vakantiemaand en de meeste inwoners van La Coruña, die het zich konden veroorloven, zaten aan de Middellandse Zee.
Het was zaterdagavond, er was weinig te doen, geen van allen waren we echt vermoeid van de reis maar waren wel rozig geworden van de zon en de goede warme maaltijd.
Na overleg zouden we de zondag nog blijven liggen en op maandagmorgen vertrekken voor de volgende 650 zeemijlen die ons van Gibraltar scheidden. De weersverwachtingen waren uitstekend, de vraag alleen was of er wind zou zijn. Met een volle tank kon ik 100 uur dieselen, Roger had een standaard dieselreservoir met een capaciteit van 150 liter, dus die moest extra gasolie meenemen, containers waren er immers genoeg. Maar dat kon wachten tot maandagochtend.

Omstreeks 0800 de volgende morgen werden we gewekt door een aantal geweldige knallen. Ik stoof naar buiten en zag uit elkaar springende ballen van vuur, hoog in de lucht. Het leek eerder op luchtafweer dan op vuurwerk, gezien het enorme lawaai en de drukgolven die tot op de grond voelbaar waren. Gwyneth was naast me komen staan met haar armen om me heen geslagen. “Wat is dit?” vroeg ze angstig.
“Ik denk dat ze hier geen kerkklokken hebben,” antwoordde ik droogjes en ontlokte daarmee een zenuwachtige lach aan het meisje.
Ook Roger en Debbie waren aan dek gekomen en keken naar het onverwachte schouwspel.
Na enige minuten hield het lawaai plotseling op en Debbie riep dat ze het jammer vond dat het vuurwerk was afgelopen.
“Luchtafweer,” riep ik terug, “Dat was geen vuurwerk.”
Die zondag maakten we een wandeling door de stad en ik inviteerde het gezelschap voor de lunch. Omdat de beide zusters in hun Welsh terugvielen, spraken Roger en ik voor de afwisseling eens Duits met elkaar.
Roger heette eigenlijk Rüdiger, maar camoufleerde zijn Duitse afkomst door zijn naam in het Engels om te zetten en door voornamelijk Engels te spreken, ook al had hij een Duits accent. Toen Debbie voor het eerst met hem thuiskwam, had Julia haar wenkbrauwen opgetrokken maar er verder niets van gezegd. Dat optrekken van die wenkbrauwen was Roger echter niet ontgaan, maar voor hem des te meer een reden zijn landsaard te verzwijgen. Waarom wist ik niet want een betere kameraad kon ik me nauwelijks voorstellen.

wordt vervolgd
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 02 jan 2009 23:59 #53518

  • Delphi32
  • Delphi32's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 17794
Ik heb het (echt waar!) helemaal gelezen... ademloos. Goeie verhalen, lekkere schrijfstijl! Solliciteer je naar een plekje op de front page? Kunnen we zo regelen hoor ;)
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 03 jan 2009 00:00 #53519

  • RobertS
  • RobertS's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 949
Ik heb het (echt waar!) helemaal gelezen... ademloos. Goeie verhalen, lekkere schrijfstijl!

Ik maak me schuldig aan hetzelfde. Zo hoef ik geen zeilliteratuur meer te kopen :)
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 03 jan 2009 00:15 #53523

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Hartelijk dank voor jullie lovende woorden. Morgen komt er meer, want we zijn nog niet eens in Gibraltar.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 03 jan 2009 02:52 #53525

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Om iets van het verdere vervolgverhaal van de eerste reis naar de Middellandse Zee te begrijpen, moeten jullie weten dat ik daarvoor in Marokko heb gewerkt en waar de basis werd gelegd voor mijn latere wederwaardigheden.


7 Finale als Voorspel

Na de Grande Parade van Tetouan, waar de gouverneur en zijn adjudanten mij vriendelijk hadden toegezwaaid toen ik met de fraai opgetuigde Sherif voorbij reed, nam ik afscheid van mijn vrienden. Hij was aan de zorgen toevertrouwd van Abdo’s vrouw die door haar zachte karakter al snel met het zwarte paard vertrouwd was geraakt.
Chekri had mij als afscheid een zwaar leren bontjack gegeven dat goede diensten zou bewijzen als ik ooit nog te paard naar Frankrijk zou gaan. Dat alles plus een oud zadel en hoofdstel dat ik van Joachim had overgenomen liet ik bij Jennifer achter.
Eindelijk lieten we de club langzaam achter de horizon wegzinken en trokken we een nieuw avontuur tegemoet.
Laat in september verlieten we M’Diq en koersten naar Puenta Europa om van daar uit een zuid-zuid-oost koers uit te zetten naar Cap Ferrat. Nog een laatste keer zeilden we langs de club en even haalden we nog de episode van de bijna mislukte dranksmokkel op en het daaropvolgende debacle van het vastlopen van de Orichalque in het zand voor de kust.
We hadden uitgerekend dat we het jacht met een extra anderhalve ton konden belasten zonder dat het al te opvallend door de waterlijn zou zakken. Het zou dan een extra inzinking van tien centimeter tot gevolg hebben en zoiets zou nauwelijks opvallen.
‘s Nachts hielden we de marifoon aan en ergerden ons weer mateloos aan de verbale ethervervuiling van de Mediterrane vissers. Hun vuile taal de vrije loop latend, veelal in het Spaans, maar ook wel in het Engels, krijsten en knetterden ze de hele nacht door. Door het vier uur op, vier uur af systeem spraken Alain en ik weinig met elkaar behalve als er een koerscorrectie moest plaats vinden of een zeil worden gewisseld. Het zou monotoon geweest zijn als niet de prachtige sterrenhemel een extra visuele bijdrage leverde aan het ritmische leven op zee.
Cap Ferrat naderde al vrij snel. Alain had uitgerekend dat we vroeg in de ochtend van de 3e dag na ons vertrek op de hoogte van Cap Ferrat zouden zijn. Het lokaliseren van het wrak was volgens hem een kwestie van slechts enkele uren. We hadden nog geen moment gebruik hoeven te maken van de motor. Af en toe wakkerde de wind aan tot 25 à 30 knopen en liep het jacht op topsnelheid naar onze uiteindelijke bestemming. We kwamen nu in de vaarroutes terecht die naar Oran leidden, een van de grootste havensteden
van Algerije. Steeds scherper moeten we opletten om niet in aanvaring te komen met een van de talloze schepen die deze haven als bestemming heeft.
Opnieuw buigen we ons over de kaart waar Alain al met een potloodkruisje de vermoedelijke plaats van het wrak had gemarkeerd.
“Er zijn twee kleine dorpjes naast Cap Ferrat: La Martine ten zuid-zuid westen en Le Portet ten oosten. Er loopt geen weg langs de kust, tenminste niet dáár en we zijn ook niet in het onmiddellijke zicht, tenzij er iemand langs de kust loopt. Maar als dat al gebeurt, wat dan nog? Mocht er iemand onze kant opkomen, zijn we snel genoeg weg. Meer dan een enkele visboot hoef je daar niet te verwachten.”
Zoals we hadden berekend, bereikten we tegen zonsopgang de plaats van het wrak. We konden tot op de bodem kijken, zo helder was het zeewater. Het duurde nog een uur eer we het schip gelokaliseerd hadden en lieten we het anker vallen een tiental meters naast de donkere schim diep in het water.
Het op diepte peilen van het wrak bleek een vrij eenvoudige aangelegenheid. We manoeuvreerden de Orichalque rechtstandig boven het gezonken schip en lazen daar de dieptemeter af. Deze peilde het schip op ongeveer veertig meter diepte. Plotseling verscheen er een driehoekige vin die als een mes het zeeoppervlak doorsneed.
“Hé Alain, we hebben bezoek!”
De haai zwom rustig op de boot af maar bleef op veilige afstand. Daarna verdween het dier geruisloos en kwam niet meer terug. “Een hamerhaai, die komen hier wel voor, maar ze kunnen wel degelijk gevaarlijk zijn.”
“Vallen ze duikers aan?”
“Soms, met een haai weet je het nooit. Ze reageren impulsief, zelfs als ze niet worden uitgedaagd.”
Nu vond Alain het tijd worden de uitgebreide duikprocedures met mij door te nemen. De wapens, zo vertelde hij, zaten in kisten, elk gevuld met 10 stuks. Elk stuk woog iets meer dan 4 kilo, dus ruim veertig kilo per kist zonder emballage.
“Ik kan de kisten onder water niet openbreken, dat moet aan dek gebeuren of in de rubberboot. De wapens zijn verpakt in een speciaal soort papier en zuurvrij machinevet. Ik heb plastic zakken gekocht en daar kunnen we de wapens instoppen. Later kunnen we ze dan wel schoonmaken.”
De duikprocedure was moeizaam en ingewikkeld. Het eerste wat ik moest leren waren de signalen van het Buddy-line systeem. Via het trekken aan de veiligheidslijn kon de duiker de Buddy inseinen over het wel en wee beneden de waterspiegel.
Eén korte ruk: Alles Ok? Twee rukken: Ga dieper. Drie rukken: Kom naar
boven. Drie korte rukken achter elkaar: Kom naar boven, gevaar!
En zo waren er nog talloze zaken voor mij - die aan boord moest blijven - teneinde niet alleen de duiker maar ook de omgeving van de duiker in de gaten te houden. Ook haaien konden een probleem vormen en niet te vergeten de Weever-fish die met zijn gifstekels een mens kan doden.
In totaal moest Alain meer dan een half uur decompresseren op diverse hoogtes, afhankelijk van de tijd die hij onderwater bleef. De eerste duik zou een verkenningsduik worden en pas bij de tweede zou er iets van de lading naar boven gehaald kunnen worden. De kisten waren aan de kopse kanten voorzien van handgrepen die zouden worden gebruikt om de lijnen aan vast te maken. Hij liet zich langzaam naar het wrak zakken, we hadden niet de minste haast. Ook wilde hij zo lang mogelijk met een fles doen. De eerste duik verliep vrij vlot en Alain had maar een korte decompressietijd nodig.
“Alles is ok. Ik ga nu weer naar beneden en leg de kisten buiten het wrak. We gebruiken de fenders als boei, dus we kunnen zes kisten in een run naar boven halen.”
De marineduikers aan boord van het Franse fregat hadden een luik van de laadruimte niet meer afgesloten en daardoor kwamen de eerste kisten naar buiten. In het glasheldere water kon ik Alain redelijk goed volgen. Binnen een half uur lagen er een aantal kisten buiten het wrak op de zandige bodem. Hier en daar zag ik talrijke vissen het wrak uit schieten; af en toe werd het zicht belemmerd door een donkere wolk van modder of zand.
Eén voor een kwamen de boeien naar de oppervlakte waaraan de lijnen waren bevestigd die aan de kisten vast geknoopt zaten.
Alain gaf het teken dat hij naar boven kwam, maar deze keer moest hij wel een behoorlijke tijd decompresseren omdat hij langer dan een half uur onder water was gebleven. Ik begon een voor een de kisten naar boven te trekken, een zwaar karwei. Al hielp de opwaartse druk van het zeewater de kisten ogenschijnlijk lichter te maken, als ze door de waterspiegel braken werd het volle gewicht pas goed merkbaar. Niettemin had ik binnen een uur drie kisten in de rubberboot en even later dook het grijnzende gezicht van Alain op die hoestend zijn masker afzette en zich moeizaam in de rubberboot hees.
Na een rustpauze braken we de deksels van de drie kisten en smeten we die na het leeghalen overboord. De stroom dreef ze langzaam oostwaarts, weg van het jacht. De wapens en de reservehouders waren verpakt in zwaar oliepapier en de eerste dertig Schmeissers konden worden opgeborgen in een van de bakskisten van de Orichalque. De eerste zuurstoffles was vrijwel leeg dus moesten we efficiënter zien te werken. ‘s Middags dook Alain nog een keer en nu hij de slag te pakken had wisten we diezelfde dag in totaal een twintigtal kisten naar boven te halen.
“Twintig kisten? Dat is te weinig.” klaagde Alain. Hij kon niet meer dan een keer of drie per dag onder water. Zorgvuldig rekenden we uit wat de beste tactiek was om met ons beperkte voorraad zuurstof zo lang mogelijk te doen. We aten en dronken wat, Alain was niet in de stemming om veel te praten want hij was oververmoeid geraakt door de drie keer dat hij gedoken had. Het vele roken en drinken van de laatste jaren had natuurlijk niet tot zijn conditie bijgedragen. Desalniettemin bleek hij een geoefende duiker en het duikmateriaal dat hij aan boord had was volledig toereikend en van professionele kwaliteit. De volgende dag ging het al iets vlotter doordat Alain een zware stalen haak ontdekte. Die werd mee naar bovengetakeld. Ik kwam op het idee om te kijken of we de kisten niet zo konden opvissen zonder dat ze vastgeknoopt moesten worden. Via de giek maakten we een takel waarvan de halende part over een van de genua schootlieren liep en op die manier slaagden we er in om die dag tweeëndertig kisten naar boven te trekken. De munitiekisten waren wel veel kleiner maar wogen naar verhouding veel meer. Dit waren metalen blikken die met zachtsoldeer waren dichtgetind. Her en der waren ze wel aangetast door corrosie, maar Alain dacht dat de inhoud nog wel goed was.
“Chemicaliën degenereren niet zo snel, vooral niet als er geen lucht bij kan komen,” merkte hij op.
We slaagden er in om vierhonderd machinepistolen naar boven te halen waaronder twintig munitiekistjes met elk vijfhonderd patronen. Daarna was de hele voorraad zuurstof nagenoeg op. Ook Alain was aan het eind van zijn Latijn. Hij kreeg last van hoofdpijn en misselijkheid, een teken dat hij al een lichte vorm van caissonziekte had door het te snel achter elkaar duiken. In feite was het zo dat je na iedere duik op vrij grote diepte een rustpauze van tenminste twaalf uur moest nemen, zodat de overtollige carbondioxide het lichaam kon verlaten. Tenslotte kwam niet alles tijdens de decompressie vrij. We hadden inmiddels een drietal dagen aan de Algerijnse kust doorgebracht en nog diezelfde avond maakte ik de boot klaar om te vertrekken teneinde de kans op ontdekking te minimaliseren We besloten om een noordwestelijke koers aan te houden, dus hoog aan de wind lopend omdat die nog steeds uit het noorden kwam. We zouden direct op Tarifa aankoersen omdat de lichten van Puenta Europa, Puenta Almina en Tarifa goed herkenbaar waren. Vandaar uit was het een peulenschilletje om de Straat van Gibraltar weer over te steken omdat we Tanger al konden zien liggen, bij wijze van spreken dan.
Er stond een behoorlijke deining en hoog aan de wind varend maakte het jacht kurkentrekkerachtige bewegingen. Stortbuien van buiswater joegen over het dek die met een harde roffel op de buiskap stuksloegen zodat ik in een oogwenk doordrenkt was met zeewater. Maar ik moest wel aan dek
blijven omdat er veel scheepvaart in de benaderingsroutes van de Straat aanwezig was. Een permanente uitkijk bleef absoluut noodzakelijk.
De volgende ochtend was de zee een stuk rustiger; de wind was afgezwakt tot vijftien knopen. Een behaaglijk zonnetje liet zich zien en in een mum van tijd was de druipnatte kleding weer opgedroogd. Alain had goed kunnen bijkomen van de vermoeienissen en kwam met dampende koffie aan dek. Links en rechts werden we ingehaald door passerende zeeschepen, gelukkig dat Alain het stuurwiel overnam zodat ik mijn verstijfde ledematen eens vrij kon bewegen. Sinds het vertrek uit Cap Ferrat hadden we een kleine honderd mijl afgelegd. Nu zaten we op de geografische hoogte van Melilla, een andere Spaanse enclave in Marokko. We hadden nog een goede etmaal te gaan tot Tarifa vanwaar we een slag in de zuid-zuid-westelijke richting zouden maken naar Tanger.
Halverwege de Golf van Algeçiras hadden we een bijna-aanvaring met een grote en welhaast onverlichte bulkcarrier. Normaal gesproken zijn dit soort schepen varende kerstbomen maar op dit schip ontbrak ieder spoor van verlichting. Behoudens twee miniatuur bak- en stuurboordlichten maar geen enkele verlichting op de brug, een stoomlicht, of zelfs maar een boeglantaarn. Het was een donkere, zwarte muur die geluidloos op ons afkwam. Nog juist op tijd zag Alain het rode bakboordlicht opdoemen; rood op rood dus het schip kwam ons tegemoet.
Door direct een gijp te maken en overstag te gaan bracht Alain de Orichalque op een haakse koers en zo ontkwamen we aan een noodlottig einde.
Ik volstond met een hartgrondige vloek. “Met plezier had ik ze met een stel kogels door het stuurhuis wakker gemaakt,” was mijn commentaar.
“Hier staat er nog een,” zei Alain, “Tegen dit soort klootzakken doe je helemaal niets.”
We hoorden de hoofdmachine van het schip stampend voorbij komen waarna het met dezelfde snelheid weer afzwakte.
Opnieuw gingen we door de wind en hervatten onze oude koers. “Weet je wat we doen,” stelde Alain voor, “We zeilen Gibraltar binnen, en houden een paar dagen rust. Ik voel me niet zo goed.”
Alain beschikte over een behoorlijke voorraad boeken waarvan ik al de nodige gelezen had maar nu zocht ik iets over duiken. En vond een verse uitgave van “The New Science of Scuba Diving” die mij een schat aan informatie opleverde. Zo leerde ik dat het duiken op grote diepten toch een riskante onderneming is en het voornaamste gevaar daarbij onervarenheid is.
“Ik heb een idee: laten we daar een garagebox zien te huren, daar leggen we de wapens en munitie in en dan rust jij uit waarna we weer naar Cap Ferrat zeilen en daar een volgende lading halen.”
Bevend stak Alain een sigaret op. “Goed, we kunnen er de flessen laten vullen, dit keer met Nitrox, dan kan ik langer onder water blijven en loop minder risico. Ik wil nog maar een keer duiken, nog maar een tocht maken.” Hij was duidelijk bang geworden om daarna nog een derde tocht te ondernemen. De eerste had hem al duidelijk aangeslagen, een tweede zou misschien nog net kunnen maar een derde zou hem wellicht fataal kunnen worden, zijn conditie was gewoon te slecht! We openden een fles Mohrabi, een donker Cabernet uit Marokko, die ons goed smaakte. We bewaarden de flessen drank in de bilgen zodat deze koel bleven en niet bedierven in de warmte benedendeks. “Had je niet meegewild naar de Caraïben?” vroeg Alain, “Daar ga ik met de kerst naar toe.”
“Ik weet het nog niet. Ik moet toch weer mijn leven gaan oppakken. Het liefst wil ik proberen een eigen schip te bemachtigen, ik vind het leven aan boord wel zo prettig.”
Tenslotte zagen we weer de bekende contouren van Puenta Europa opdoemen. De ochtendzon was al stijgende, we koersten nu langs de vele schepen die voor anker lagen totdat de lange landingsbaan van de luchthaven recht voor ons lag. Kort daarna vielen we de marina van Sherpard’s binnen.
Zoals gebruikelijk kregen we een visum voor drie dagen, ruim voldoende om de plannen die we ondertussen hadden gemaakt uit te voeren.
Op goed geluk ging ik weer naar dezelfde bar in de hoop daar diezelfde – hoe heette hij ook al weer? - o ja, Franky te ontmoeten. En zo waar, het geluk was met me. Daar zat Franky, nota bene met weer diezelfde verpleegster als de vorige keer.
Franky herkende me direct. Niets is leuker dan een oude bekende terug zien in Gibraltar en ik werd dan ook uitbundig begroet. We vroegen me of ik nog bij de club werkte en hoe het verder met me ging. Ik spelde hen wat op de mouw door te zeggen dat we naar archeologische artefacten speurden afkomstig uit de vele wrakken die langs de Noord-Afrikaanse kust lagen, her en der verspreid. “We zoeken een garagebox om die te huren voor onze gevonden goederen, weet jij misschien iets?”
Natuurlijk wist Franky wel iets: namelijk dezelfde knaap die mij glas en kunsthars geleverd had en die buggy’s bouwde, was naar Engeland teruggekeerd. Zijn spulletje was nu te huur, voor weinig, had hij er aan toegevoegd. Het geheel lag misschien een beetje ongunstig, maar het was goedkoop en droog. Misschien hadden we er iets aan.
We maakten kennis met de eigenaar van het pandje en huurden de hele zaak voor twintig Sterling. Daarna brachten we ‘s nachts de zakken met de pistoolmitrailleurs en de kistjes munitie in de gehuurde bestelwagen naar het pand op Rock’s Peak.
“Wat een mazzel,” zei Alain, “Dat je nu uitgerekend diezelfde lui weer tegenkomt.....”
Franky en de verpleegster, Jenna, bleven aan boord voor een fikse borrel en een maaltijd. Franky’s diensttijd zat er bijna op en ze waren van plan naar Engeland terug te gaan en daar te trouwen.
Alain knapte zienderogen op en sjouwde de volgende ochtend met de lege zuurstofflessen naar een vulstation van de marine. Franky had een naam achtergelaten van een vriend die daar werkte. Die had wellicht de mogelijkheid om de flessen met het begeerde Nitrox te vullen, een speciaal zuurstof/gasmengsel dat bijzonder geschikt was voor het duiken op grotere dieptes.
Ik kocht voldoende vers voedsel bij de supermarkt aan het einde van Main Street. Verder nog een grote jerrycan petroleum die straks nodig zou zijn om een aantal wapens schoon te maken en van het zware machinevet te ontdoen.
Op de derde dag van ons verblijf meldden we ons af bij Customs en vertrokken weer naar Cap Ferrat, in de zuidoostelijke richting. Het was duidelijk te merken dat het zomerseizoen eindigde. De wind werd onbestendiger, en begon uit allerlei onverwachte hoeken te waaien. De stabiele noordenwind die tijdens de zomer vrijwel zonder onderbreking overheerst, kwam niet meer. Soms kregen we te maken met de hevige valwinden vanuit de Rif en Atlas. Zonder enige waarschuwing deden die het schip bijna kenteren. Als je goed oplette, kon je ze zien aankomen; de zee rulde dan plotseling op en veroorzaakte kleine brekertjes aan de loefzijde van het jacht.
“Het weer wordt onbetrouwbaar.” Alain zat in de cockpit een sigaretje te roken en keek naar de naald van de windwijzer. “Zet de reacher maar bij, de wind valt achterlijker dan dwars.” De naald van het log kroop langzaam naar negen knopen, een prachtige snelheid voor een jacht van nog geen dertien meter. Bij tijd en wijle knalden we midden in een brekende golf waardoor het zeilschip plotseling werd afgeremd, om daarna weer door te accelereren. Ik liet het jacht iets afvallen waardoor het wat minder scherp aan de wind lag en het paaltjes pikken ook wat minder werd. Bij vlagen nam de wind toe Dan veranderde die plotseling van richting waaruit bleek dat we in het oog van een lokale depressie zaten.
Voordat we de nacht ingingen trokken we een rif in het grootzeil en verwisselden de halfwinder voor een genua #2, mochten we verrast worden door slecht weer, dan waren we er tenminste op voorbereid.
Het weer verslechterde echter zienderogen. De zee werd gaandeweg onrustiger en de eerste witte koppen begonnen de golftoppen te sieren die sissend onder het schip door liepen. Alain ging snel benedendeks alles
nalopen en vastsjorren wat nog vastgesjord moest worden, dan de netten spannen voor de boeken en de muziekcassettes. Door het reduceren van zeil verloor het jacht wat aan snelheid, maar niet veel.
Alain peilde een paar radiostations en controleerde de coördinaten van de Loran-C, het navigatiesysteem dat een nauwkeurige positie kon aangeven door op een aantal radiobakens te peilen. Er moest nu met de hand worden gestuurd omdat de stuurautomaat de roerdruk niet langer aan kon die de storm veroorzaakte.
Doordat we de wind vrijwel achter hadden merkten we overigens weinig van de woelige zee. In de loop van de volgende uren minderde de wind even plotseling als ze was opgekomen. Niettemin bleef er een hoge zeegang staan, pas tegen de ochtend klaarde het weer voldoende op en werd de zee ook wat rustiger en vlakte iets af.
In de verte dook het inmiddels bekende profiel van Cap Ferrat op. We hadden een grote boog om de approaches van Oran gemaakt. Niet zozeer om de scheepvaart te ontlopen maar nog steeds omdat we bang waren de aandacht te trekken van eventuele patrouillevaartuigen.
Alain zocht met de kijker de kust af maar zag niets van enige betekenis. “Niets te zien, alles lijkt veilig.” Uit voorzorg hadden we de ramen van de boot nu afgeplakt met karton zodat een brandende olielamp ons ‘s avonds niet kon verraden. Ik had ooit eens gezegd dat zelfs als er kilometers in de omtrek geen hut te zien was, er altijd nog ergens mensen liepen. Die konden we ook daar dus ook verwachten.
Het wrak hadden we tamelijk snel teruggevonden; we hadden al een aantal lange lijnen met karabijnhaken klaar liggen. De rubberboot werd opgeblazen wat een uurtje werk vergde, soms lieten de houten vlonders zich niet zo gemakkelijk plaatsen. Dit keer hadden we die er niet uitgehaald en alleen de lucht eruit laten lopen. Nu hoopten we maar dat het weer goed bleef, weersvoorspellingen klopten redelijk op open zee, maar voor kustgebieden ging dat niet altijd op.
Om beurten hielden we ankerwacht, precies zoals we dat gewend waren dat ook op volle zee te doen. De Orichalque had een kleine vier cylinder dieselmotor waarmee we bij onraad snel weg konden komen. Al waren we geen partij voor welke motorboot dan ook.
In de aanlooproutes naar de grote havensteden wemelde het altijd van politie- en douane vaartuigen. Scheepvaartverkeer onder de kust was hier gelukkig niet, daar zorgden de vele aanwezige riffen wel voor die alleen overdag te zien waren. Vissers blijven ook uit de buurt van deze gevaarlijke zeeobstakels dus daar hoefden we ook niet zo bang voor te zijn.
Maar je weet het tenslotte nooit. Na aankomst zaten we nog lange tijd aan dek en dronken ons glaasje wijn. We overlegden wat we de volgende dag precies zouden gaan doen.
“Met die Nitrox vullingen kan ik veel langer onder water blijven dus hoef ik minder lang te decompresseren,” had Alain opgemerkt. Daarna hadden we alle mogelijkheden nog eens op een rijtje gezet. We hoopten op hetzelfde aantal kisten als de eerste tocht opgeleverd had of misschien zelfs nog een paar meer. Het openbreken was het meest tijdrovende element, samen met het verpakken en opbergen van de wapens. In Gibraltar hadden we er een uitgepakt en schoongemaakt. Daar bleek dat die pistoolmitrailleurs niet bij Schmeisser zelf vandaan kwamen maar door de ERMA fabrieken waren vervaardigd. Het Model 38/40 verschoot 9mm parabellum munitie, dezelfde als die van de 9mm Lüger. Het magazijn kon 32 patronen laden maar verder bleek het wapen meer geschikt voor straatgevechten. Het werd dan ook meestal door tanksoldaten gebruikt.
Bij zonsopgang waren we al aan het werk, bezig met de voorbereidingen voor Alain’s eerste duik van die dag. Alain zag er duidelijk tegenop, dat was hem goed aan te zien. De kisten waren tamelijk onhandelbaar door de slijmerige laag die zich in de loop der jaren op het houten oppervlak had vastgezet, maar we hadden nu wat zware werktuigen om de scharnieren stuk te slaan of de scharnierpennen er uit te tikken als ze al niet vastgeroest waren. Met een generator en een slijptol zou het makkelijker gegaan zijn, maar die hadden we nu eenmaal niet beschikbaar. We hadden wel een moker en een paar koubeitels plus een zware betonschaar om sloten of scharnieren stuk te knippen.
Alain had vier maal gedoken en was wederom duidelijk aangeslagen door de fysieke aspecten daarvan. De laatste duik had bijna twee uur in beslag genomen en Alain kroop daarna meer dood dan levend aan boord van de Orichalque en zakte vervolgens in de kuip van het jacht in elkaar.
“Je zult het verder alleen moeten opknappen,” steunde hij, “Ik kan niet meer!” En was direct naar zijn kooi gestruikeld. Gelukkig hadden we het meeste werk al achter de rug. Ik moest alleen het touwwerk opschieten en de rubberboot nog binnenhalen. Daarna moesten de lege luchtflessen worden vastgesjord voordat we weer in alle stilte konden vertrekken. Er stond een aflandige wind. Die konden we zeker goed gebruiken om weg te komen, maar ook ik was niet fris meer. De druk om te vertrekken bleek te groot en ook mijn gevoel vertelde me dat we nu ècht weg moesten.
Het jacht onder zeil brengen was nu een routineklus geworden. De duizend-en-een dingen die vooraf gaan, werden moeiteloos afgeraffeld.
Een uur of anderhalf voor zonsondergang waren we al op een
noordnoordwestelijke koers en lieten zienderogen de stille kaap achter ons. Ditmaal geen haaien en andere onaangename verrassingen, alles was van een leien dakje gegaan. Alleen maakte ik me zorgen over Alain, die had meer op zich genomen dan hij aankon, fysiek wel te verstaan.
Ik had ooit eens een boekje gelezen van Tristan Jones, die vertelde over een avontuur met Edammer kazen. Nou, die moest eens weten! Wat dat betreft hadden we het heel wat beter dan die halve zeezigeuner die desondanks de noordelijke zeeën bevoer alsof hij een twaalfmeter commandeerde.
Gewoontegetrouw zette ik een rif in het grootzeil, als gebruikelijk wisselde ik de genua voor een kleinere. Zo voorbereid op een eventueel opkomende storm, gingen we de nacht in. Alain kwam aan dek, hij voelde zich weer iets beter. Hij probeerde een sigaret op te steken maar smeet die in zee toen hij de eerste rook inademde. Hij leek bijna te stikken zo hoestte hij. “Je moet je in Gibraltar na laten kijken, dit is niet normaal meer. Flikker die kankersigaretten toch weg man,” had ik, die ernstig geschrokken was, tegen hem gezegd.
Die nacht bleef de zee kalm maar de wind zette bestendig door. De naald van het log wees op zes-en-eenhalve knoop; ik noteerde de stand van het log en las de coördinaten van de Loran C. Even na middernacht sloeg de vermoeidheid toe, ik kon nauwelijks mijn ogen open houden en verviel in periodes van korte slaap. Voor alle zekerheid schakelde ik de zelfstuur-inrichting weer in en nam de kookwekker mee de cockpit in. Deze zette ik op driekwartier. Dat is de tijd die een gemiddeld schip nodig heeft om vanaf de horizon naar je toe te komen. Een redelijk veilige methode om in gebieden waar scheepvaart is, te kunnen slapen. Dat dacht ik tenminste want toen ik wakker werd, zat Alain aan het roer, zwijgend een sigaretje te roken. “Ik had het al eerder van je moeten overnemen,” verontschuldigde hij zich, “Wil je thee?”
Ik schudde mijn hoofd. “Nee, liever een glas whisky, ik moet even bijkomen.”
Alain knikte. Op een schip bestaat geen dag of nacht, maar alleen een aaneenschakeling van wachten. De tijden dat je aan het roer staat of andere karweitjes opknapt. Vier uur op, vier uur af. Voldoende om te eten maar te weinig om te slapen. Chronische vermoeidheid dringt zich onherroepelijk aan je op en kan daardoor voor een lange tijd je bioritme verstoren. Vooral als je lange tijd in drukke scheepvaartroutes vaart is solozeilen uit den boze. Zelfs met twee man aan boord is het nog niet eenvoudig om de toenemende vermoeidheid de baas te blijven.
We besloten daarom een ander systeem in te voeren. Ik nam de eerste zes-tot-zes wacht, van zes uur ‘s morgens tot zes uur ‘s avonds. Alain deed het omgekeerde, van zes uur ‘s avonds tot zes uur ‘s morgens. Dat systeem werkte beduidend beter en herstelde deels het bioritme dat we met het vier uur op – vier uur af systeem volledig waren kwijtgeraakt.
We meerden weer af op de vertrouwde plek bij Sherpard’s, vlak onder de lange startbaan van de luchthaven. Het voortdurend aan- en afvliegen van vliegtuigen maakte het soms moeilijk om elkaar te verstaan. Spanje had inmiddels de grens met Gibraltar gesloten, waardoor de Britse enclave alleen nog per vliegtuig of boot bereikbaar was. We huurden weer het bestelwagentje en brachten daarmee discreet onze lading naar de onze bergplaats.
De sloten waren nog intact: niemand had geprobeerd in te breken, iets waar ik beducht voor was.
“We moeten een plan de campagne opmaken,” had Alain voorgesteld.
“Ik ken een handelaar in Londen,” - gedachtig aan een man die ik ooit op Schiphol was tegengekomen die op de een of andere manier zijn afhaler was misgelopen. Ik had hem naar de betreffende fabriek gebracht waar hij een afspraak mee had. “Ik kan hem allicht om advies vragen.”
Alain knikte bedachtzaam. “Ik voel er niet zoveel voor om met deze lading naar Tanger te varen. Hier zitten we betrekkelijk veilig.”
“Zou er ergens een telexservice zijn?” vroeg ik me af. Telefoneren was geen optie, iemand die meeluisterde kon bepaalde conclusies trekken. Een telexboodschap was redelijk veilig.
Ik slenterde een dag later door Main Street waar ik een kantoortje aantrof van iemand die een telefoon annex telexservice aanbood. Voor een paar pond stuurde ik een boodschap naar mijn contact in Londen - “We have a considerable quantity of German WWII machineguns plus ammo available ex Port Gibraltar. Any interest?” Een kort maar krachtig bericht. Hopelijk zou Assadourian zich mij nog herinneren; veel hing daar van af.
Ik keek op mijn horloge. Er was een tijdverschil van twee uur met Londen. “Ik krijg zo meteen wel een antwoord. Mag ik hier wachten?”
De man knikte bevestigend en wees naar een lege bureaustoel. Mensen liepen binnen om te telefoneren. Meestal soldaten van de marine die naar Engeland wilden bellen. Ze konden zich terugtrekken in een paar kleine hokjes. die voor dit doel waren aangebracht. Plotseling flikkerde het lampje van de telex op die direct daarop begon te ratelen. Ik liep er naar toe en keek. Het was het antwoord van de Londense zakenman. “Pls call Felix Kattia. He might be interested.” Daarna volgde een telefoonnummer in Engeland. Ik vroeg om een verbinding en even later kwam Felix Kattia aan de lijn. “Ik ben een kennis van Assadourian. Hij vroeg me U te bellen.”
Kattia kwam direct to the point. “Ik kan nu direct een vliegtuig nemen naar Málaga. Waar kunnen we elkaar ontmoeten?”
Ik raadpleegde mijn geheugen. “Wij kunnen naar Marbella of Torremolinos komen. Er is ook een kleine haven in Benalmádena. Voor ons is dat een halve dag varen. We zouden je daar kunnen oppikken en dan terugvaren naar Gib.”
“Hoe heet jullie boot?”
“De Orichalque.”
“Laten we afspreken in Benalmádena. Daar kan ik jullie onmogelijk mislopen. Morgen tegen de middag ben ik er.”
Ik hing op en rekende de telex en telefoonkosten af. Alain zat te wachten in de Admiral Nelson, de bar waar we Franky hadden ontmoet.
“En,?” vroeg hij niet zonder spanning.
“Beet. We moeten vertrekken.” Ik liet hem de telex lezen en vertelde hem over het aansluitende telefoongesprek.
“Het is te mooi om waar te zijn,” Alain geloofde er niet zo in, dat was duidelijk te horen.
“Wat maakt het uit?” Ik bleef praktisch. “Het kost ons vrijwel niets om naar Benalmádena te zeilen en daar te wachten op Kattia. Waar moeten we anders heen? Naar Tanger?”
“Goed, ik zal ons even afmelden, maak jij ondertussen het schip maar klaar.” Alain klom zuchtend op het dek en klauterde van het schip af de steiger op. Hij kwam wat later terug met een mandfles wijn en een tray San Miguel. Hollands bier was wel te krijgen maar peperduur. Alain grijnsde. “Zo, we hoeven niet op een droogje te zitten.”
Voor de zoveelste keer voeren we de haven uit en zetten koers naar Puenta Europa, het zuidelijkste puntje van Europa. Daar gingen we de hoek om en werden direct getroffen door een Tramontana die de zeilen deed roffelen alsof er een leger tamboers kwam aanmarcheren. Een korte maar steile golfslag deed het schip geluiden produceren die veel weg hadden van een badkuip die langs een eindeloze trap naar beneden ratelt. Alain kon het niet meer aanhoren en kwam aan dek.
“Wat een pestland is dat Spanje toch! Je kunt hier onmogelijk zeilen! Hoge golven geen wind; geen wind en geen golven; te veel wind en hoge golven. Je kunt altijd wel een smoes bedenken!” klaagde hij.
Ik moest erom lachen, maar ik wist dat hij gelijk had.
Niet veel later viel de stormachtige bergwind weg en kwam de wind weer uit zuidelijke richting. De lichten van de kustplaatsjes Puerto Banus en Marbella waren goed te zien. Alain kwam met twee volle bekers wijn in de cockpit zitten.
De zelfstuurinrichting stond bij en niemand hoefde zich om de juiste koers te bekommeren, we voeren in een rechte lijn op het Spaanse haventje af.
We overlegden met elkaar wat de beste manier van aanpak was. Alain wist niets van zaken en wilde alleen maar geld zien. Liefst in contanten.
De nieuwe dag meldde zich met een lichte ochtendnevel. Alain controleerde de Loran C en vergeleek de coördinaten met die op de kaart. “Nog een mijl of vijftien,” schatte hij.
Tegen elf uur liepen we het nauwe kanaaltje binnen dat naar de havenkom leidde. Benalmádena was in de eerste plaats een vissershaven, ook al lagen er wel enkele jachten. De Capitaneria was gevestigd in een klein stenen gebouwtje op de pier. Met z’n tweeën liepen we er naar toe, daarbuiten lag de stoffige weg die naar het stadje leidde. Een paar hoge flatgebouwen ontsierden de fraaie kustlijn. Overal stonden die krengen, sommigen werden zelfs nooit afgebouwd. Alain liet zijn scheepsdocumenten zien en zijn paspoort. Daarop stond zijn beroep: luitenant ter zee 1e klas. De havenkapitein ontving ons met alle egards, alsof we met een marineschip een beleefdheidsbezoek brachten. Het was commandante voor en commandante na. Was het maar voor een enkele dag dat we hier bleven? O dat was prima, in dat geval hoefden we niets te betalen. Alain beloonde die geste later met een fles whisky die we nog volop aan boord hadden. De zon brak al snel door en niet veel later was het al ver over de dertig graden.
Even na het middaguur liep een kleine corpulente man met een donkere baard de pier op. Ik stootte Alain aan. “Daar heb je onze vriend,” waarschuwde ik. “Dat is hem vast!”
De man liep ons richting uit en bleef voor de Orichalque staan. “Mr Robert?” vroeg hij.
“Kom aan boord Mr Kattia, welkom, heeft U een goede reis gehad?”
Kattia keek met enige verbazing naar de twee vrijbuiters. Wèl een mooi schip moest hij toegeven. Na wat een inleidend gesprek genoemd zou kunnen worden kwam Kattia onder het genot van een glas wijn terzake.
“Wat hebben jullie precies te bieden?”
We hadden een schoongemaakt exemplaar van de MP 38/40 meegenomen alsmede een volle patroonhouder. Alain demonstreerde het wapen, dat feilloos functioneerde.
“Hoeveel exemplaren hebben jullie?”
“In totaal zeshonderdvijftig stuks. Tegen een prijs van $ 500,- per stuk plus twee patroonhouders ieder.”
“En dat ligt allemaal in Gibraltar?”
“Correct.”
“Kunnen we daar naartoe? Kan ik de wapens en de munitie zien?” Kort achter elkaar vuurde hij een groot aantal vragen op ons af. Waar de wapens vandaan kwamen, of ze soms gestolen waren en hoe we het spul in handen hadden gekregen. Alain antwoordde voorzichtig. We kenden Kattia tenslotte niet en hij zou ons zeker niet het achterste van de tong laten zien.
Kattia nodigde ons uit voor een maaltijd in een van de vele restaurantjes langs de hoofdweg die naar Torremolinos leidde.
Hij vertelde dat hij van Libanese afkomst was en dat hij zowel in wapens als in goud handelde. Assadourian, vertelde hij, was een zeer gefortuneerde zakenman die zelf van Armeense afkomst was en die hem had ingelicht over deze mogelijke transactie. Hij wist heel goed waar hij het over had en, zo voegde hij er aan toe, had hij veel afnemers in Zuid-Amerika. Die waren gek op Duitse wapens en uniformen. Verder waren de Schmeissers verzamelobjecten en werd er in de VS grof geld voor neergelegd. Zeker voor de in mint conditie verkerende exemplaren.
Alain had alweer te veel gedronken en kon nauwelijks op zijn benen staan toen we terug naar de boot gingen. De schemering zette al in en Kattia hielp mij met het aan boord hijsen van de dronken luitenant ter zee. Ik liet een briefje achter voor de havenkapitein, hem bedankend voor de gastvrijheid en dat we wellicht binnenkort weer zouden terugkomen.
Kattia hield mij aan dek gezelschap, samen bespraken we het verdere verloop van de komende transactie. Onder conditie dat alle wapens zo waren zoals het monster dat we hadden laten zien bood hij $ 350,- per stuk inclusief de aanwezige munitie. Ik wekte Alain, die kwam erbij zitten maar hield zich buiten de onderhandelingen. Tenslotte werden we het na lang debatteren eens op $ 400,- inclusief de aanwezige munitie. “Ik kan het geld binnen enkele uren in Gibraltar beschikbaar hebben, mijn bank heeft daar ook een kantoor. De enige voorwaarde die ik stel is dat jullie het geld pas krijgen wanneer alle wapens aan boord zijn van het schip dat ik ga charteren. Jammer dat jullie er niet meer hebben.”
Nog voor zonsopgang waren we terug op onze plek in Gibraltar. Alles was nog in diepe rust dus liepen we de paar kilometer naar de opslagplaats op de heuvel. Kattia inspecteerde een aantal wapens die door ons van de beschermende verpakking werden ontdaan, maar hij kon niet anders dan de zaak goedkeuren. We vonden op Queens Way een vroege kroeg die open was en ontbeten met ham and eggs. “Jullie moeten me een paar uur de tijd geven, ik moet een vriend bellen die een boot hier niet ver vandaan beschikbaar heeft.”
Tegen de middag kwam hij weer opdagen, “Met het geld is alles geregeld, ik verwacht de boot morgen hier. Als jullie het niet erg vinden neem ik een hotel en zien we elkaar morgen terug.”
Die nacht kreeg Alain een zware hoestaanval.
“Jij gaat morgenochtend naar een arts. Dit gaat zo niet langer,” bedisselde ik.
In toenemende mate begon ik me ongerust te maken over de met kortere tussenpozen opkomende hoestaanvallen van Alain.
Kattia stond al vroeg in de ochtend op de steiger en klopte op het dek ten teken van zijn aanwezigheid. “Let op, daar komt onze boot!” Hij wees op een grijze vlek in de verte die snel naderbij kwam.
Wij herkenden de boot direct. Het was dezelfde MTB die ons zo in verwarring had gebracht toen we met een lading drank op weg waren van Gibraltar naar M’Diq. Ik voelde mijn nekharen overeind komen. “Hé Felix, is dat wel zuivere koffie?” Dezelfde meid die we een paar maanden geleden hadden gezien kwam aan dek van het grijze gevaarte, dat nu vlak naast de Orichalque ging liggen.
Ik werd gerustgesteld toen de schipper aan dek kwam die ons vertelde dat hij hier altijd kwam om te bunkeren en dat hij hier zeker geen onbekende was.
‘s Middags pikten we het bestelwagentje op en parkeerden die vlak bij de marina. De schipper was een Amerikaan die zijn geld verdiende met allerlei opkomende - meestal duistere - klussen. Ik kreeg van het meisje dat Judy heette een rondleiding en zag dat ze van alles aan boord hadden: duikcompressoren, flessen, pakken en wat dies meer zij. Op dek stond zelfs een kleine decompressiekamer en een zware rubberboot van het merk Zodiac.
Ze hadden de Ford Transit volgestopt met lege dozen waarin de Schmeissers zouden worden verpakt. We zouden in totaal twee maal moeten rijden om de hele handel in de MTB te laden. Maar er werd zoveel geladen in Gibraltar zonder dat iemand er eigenlijk acht op sloeg. De MTB had een groot ruim. De motoren stonden vlak tegen de spiegel opgesteld. De oude Packards waren vervangen door twee grote MWM diesels die het schip een snelheid gaven van meer dan 30 knopen.
Kattia had een monsterkoffer bij zich die hij angstvallig in het oog hield. Tegen zessen maakten we de eerste rit naar de opslagplaats en begonnen we met het inpakken en het daarna aftapen van de dozen die van een soort geïmpregneerd karton waren. Toen we ermee klaar waren en alle kartons in het ruim van de MTB lagen opgestapeld kwam Kattia aan boord van de Orichalque met zijn monsterkoffer.
“Hierin zit jullie geld, tweehonderdenzestigduizend dollar, voordat ik dit geld aan jullie geef, heb ik nog een verzoek.”
Ik voelde de adder onder het gras al levensgroot aankomen. Het was inderdaad allemaal te gemakkelijk gegaan.
“Ik wil graag de ligplaats van het wrak weten.”
Alain zei niets, Ik wachtte op zijn reactie, maar hij bleef recht voor zich uit staren. Kattia werd onzeker toen Alain bleef zwijgen. Hij keek nerveus van
de een naar de ander. “Goed, hoeveel willen jullie hebben in ruil voor de ligplaats van het wrak?”
“Honderdduizend,” zei Alain met duidelijk hoorbare tegenzin.
Met veel moeite maakten we het af op vijfenzeventigduizend extra zodat het totaal 335.000,- dollar bedroeg, een bedrag dat Kattia langzaam begon uit te tellen. Zevenenzestig bundels van ieder vijftig honderd dollarbiljetten. Alain gaf hem de kaart met de positie van het wrak plus de Loran C coördinaten en de peilingen op de kustlijn.
Nu begreep ik waarom de MTB was gekomen, met al die duikspullen aan boord. Kattia had het al vermoedt, zo niet geweten dat de wapens uit een wrak afkomstig waren. Er lagen nog een paar duizend wapens in het wrak, dus had hij in feite het hele handeltje voor een schijntje opgekocht.
Alain pakte zijn verlies grootmoedig. Hij had het wrak als zijn pensioen beschouwd, vertelde hij me later. Elk jaar zo’n tochtje en hij hoefde zich nooit meer zorgen te maken. Typisch dat de Algerijnen het wrak zelf nooit hadden ontdekt. Tijdens de opstand van de OAS zou de FLN deze wapens goed hebben kunnen gebruiken.
We namen op hoffelijke wijze afscheid van Felix Kattia, die met de MTB vertrok.
Diezelfde avond nog kreeg ik mijn 167.000 dollar. Dertig gebanderolleerde bundels en een stapeltje losse honderd dollar biljetten. Ik stopte ze in een plastic boodschappentas die weer in mijn waterdichte duiktas ging.

Het was begin oktober toen we terugkeerden naar M’Diq. Er waren nog maar weinig gasten in de club die op sluiten stond.
Daar wachtte me een bijzonder onaangename verrassing. Alle grenzen van Europa waren gesloten voor de invoer van Noord-Afrikaanse paarden. Er was een besmettelijke vorm van encefalitis uitgebroken in Marokko en Algerije en geen enkel paard uit die gebieden zou op Europeesch gebied toegelaten worden.
“Hou Sherif dan maar,” had ik tenslotte tegen de vrouw van Abdo gezegd.
Jennifer was even sprakeloos, hier had ze nooit op gerekend. Ze had wel wat spaargeld, maar lang niet zoveel als Sherif waard was.
“Kom je nog eens terug?” vroeg ze aan mij.
“Ik denk het niet, maar wie weet?”
En daarmee sloten we het avontuur Marokko verder af.
Van Abdo kregen we een grote hoeveelheid levensmiddelen mee afkomstig uit de immense voorraden van de club. Een paar dozen met wijn, heel veel blikken en een paar grote stukken gebraden vlees, dozen met eieren, zeker genoeg proviand voor de komende reis. Een paar grote bidons bronwater was het laatste dat de bestelwagen van de club naar de haven bracht.
“Ga met God,” was het afscheid van Abdo. “Het ga jullie goed!”
We besloten naar Cassis te varen, een plaatsje ergens tussen La Ciotat en Marseille. De stinkende haven van M’Diq, waar de rottende vis op de kade lag, ontnam ons alle lust om het schip eens grondig schoon te maken. We besloten om maar weer naar het vriendelijke Benalmádena te zeilen. Daar konden we ons prepareren op de laatste achthonderd zeemijlen, een dikke vijftienhonderd kilometer, die ons van Cassis scheidde.
Alain zou zich daar laten opnemen in een ziekenhuis. In Gibraltar was gebleken dat hij een ernstige longaandoening had die verantwoordelijk was voor zijn hoestbuien. Trouwens, zelf begon ik ook meer dan genoeg te krijgen van het zeilen op de Middellandse Zee. Ik had geen belangstelling meer voor het driehoekje Gibraltar, Ceuta en M’Diq en verheugde me al op de aanstaande reis naar Frankrijk.
In Benalmádena haalden we het hele schip leeg en begonnen de sporen uit te wissen van vele weken intensief leven aan boord. Kussens en matrassen werden gelucht, het dek ontvet en schoongemaakt. Langzamerhand kreeg de Orichalque weer het aanzien van een jacht in plaats van de verblijfplaats van een stel zeezigeuners.
De havenkapitein, met wie we bevriend raakten, leende ons zijn bestelwagen uit en togen we naar Torremolinos om daar eens goed uit eten te gaan en het een en ander voor onderweg in te kopen. We moesten nog twee dagen bijkomen van alle lichamelijke inspanningen voordat we in staat waren Benalmádena weer te verlaten.
Ik kreeg last van nachtblindheid, vermoedelijk veroorzaakt door chronische vermoeidheid en vitaminegebrek, zodat Alain ‘s nachts aan het roer moest staan. Tergend langzaam gleed de Spaanse kust aan ons voorbij. Van Kaap naar Kaap, totdat we ze tenslotte aftelden. Tot overmaat van ramp raakte onze enige gasfles leeg. We hadden stomweg vergeten een extra vulling mee te nemen, en zochten de eerste de beste haven op. In de buurt van Roquetas de Mar was een kleine inham, vlak bij Almeria. We moesten met een taxi naar Almeria waar we vreselijk veel moeite hadden om een passende gasfles te vinden. Dat zijn zo van die kleinigheden die uitermate irritant kunnen zijn want we waren daardoor een dag kwijtgeraakt.
We rondden Cabo de Gata. Ik, die al maandenlang geen contact had gehad met Roberta, besloot haar op te bellen via de radiotelefoon. De Spaanse telefonist was uiterst behulpzaam en binnen een paar minuten was de verbinding tot stand gekomen. “Orichalque, spek!”
Spek? Wat is dat nu?
“Orichalque spek!” drong de telefonist van de Spaanse kustradio aan.
“Gvd,” schreeuwde ik tegen Alain, “Wat bedoelt hij nou?” Alain haalde zijn schouders op, hij wist het ook niet.
Roberta’s stem drong door. “Hallo, wie is daar?”
Ach jeetje, de man bedoelde te zeggen: “Speak.”
“Hallo Roberta, dit is Robert, hoe gaat het?”
“Hé, hoe gaat het met jou,” klonk haar stem verrast. “Waar ben je?”
“Op dit moment zeilen we voorbij Cabo de Gata. Over een week of zo zijn we in Zuid-Frankrijk.”
“Kom je dan hier naar toe?” het ontging me niet dat haar stem enigszins ongerust klonk.
“Dat weet ik nog niet, hoe is het met Rodney?” Zo verliep het gesprek gevuld met oppervlakkigheden. Na elkaar tot ziens te hebben gewenst, verbrak ik de verbinding.
Laat in de middag viel de wind weg en kwam niet meer terug. Alain startte de motor terwijl ik de zeilen streek.
Uit verveling voeren we vlak langs de kust, dan hadden we tenminste nog iets om naar te kijken. Soms werden we enthousiast begroet door jongelui in kleine speedbootjes, vriendelijk zwaaiden we terug. Op een dag werden we ingehaald door een knalgele Scarab die ons met brullende motoren voorbij stormde en een hekgolf van jewelste achterliet. Een paar honderd meter verder stopte de boot plotseling en bleef al deinend op de golven liggen. Een figuurtje kwam aan dek en begon verwoed te zwaaien.
Alain pakte de kijker en richtte die op de Scarab. “Twee grieten aan boord. Laten we maar even gaan kijken.”
Even later lag de Orichalque op gelijke hoogte. Ik hield iets afstand en kon nauwelijks verstaan wat Alain tegen die meiden zei. Alain maakte drie fenders vast aan de railing en de meisjes deden hetzelfde op de Scarab. Ze slingerden twee lijnen naar de Orichalque, die Alain handig opving en aan de bolders vastmaakte.
“Ga jij maar eens kijken, hun motoren zijn uitgevallen.”
Ik werd uitbundig door de meisjes begroet, hun brabbelige Engels was nauwelijks te verstaan en Frans spraken ze ook al niet zo goed. Ik draaide de contactsleutel om maar hoorde niets.
Een elektrische storing dus. Ik probeerde bij het instrumentenpaneel te komen maar daarvoor moest de bekleding losgenomen worden. Een aparte toegang vanuit de kajuit was er evenmin.
Ik opende de grote klep van het motorcompartiment en constateerde dat alles nog vrijwel nieuw was. Alle verbindingen naar de twee grote diesels leken in orde, losse contacten waren er niet, zo te zien. Er was een gescheiden circuit van batterijen dus lag de vermoedelijke oorzaak ergens in het dashboard, of in de schakelkast.
“We moeten ze slepen. Het is een elektrisch probleem ergens in het dashboard.” Ik moest bijna schreeuwen omdat de zee veel lawaai maakte en alle geluiden overstemde.
Alain gooide een reserve genuaschoot over die ik aan de ankerlier van de Scarab bevestigde. We vierden de lijn uit totdat de afstand tussen de beide boten een aantal lengtes bedroeg. Daarna begon de Orichalque langzaam te trekken. Via de marifoon hielden we contact met elkaar.
“Vraag aan die meiden of het goed is dat we ze naar Garrucha slepen?”
Bij de naam Garrucha begonnen de meisjes hevig te knikken en wezen op een diepe inham die misschien een paar mijl verderop lag. Ik gaf dat door aan Alain, die een gebaar maakte van “Ik heb het begrepen”.
Hun Engels was grappig, maar met een beetje Frans erbij slaagde ik er wonderwel in om de gang in het gesprek te houden. Al waren ze gekleed in de meest summiere vorm van de minikini, ze waren wel voorzien - rijkelijk - van sieraden, ringen, armbanden en oorbellen. De Scarab was natuurlijk ook geen goedkoop speeltje dus deze dames waren allesbehalve financieel hulpbehoevend. Ik zat op de stuurstoel en moest alleen af en toe een beetje corrigeren. Maria kwam met een fles ijskoude champagne aanzetten, een Moët & Chandon zelfs, Lisabella volgde haar met de glazen.
“Robert, vraag of een van die meiden mij gezelschap komt houden, ik vind het niet leuk zo alleen!” Inwendig moest ik lachen, die Alain, als er maar iets van een gleufje in zijn buurt kwam dan kreeg hij honger. Dus vroeg ik aan Maria of zij naar Alain toe wilde gaan en hem gezelschap houden. “Dan kun je hem ook meteen jullie ligplaats wijzen!”
Maria keek even bedenkelijk maar het verzoek klonk heel plausibel. Alain had de kleine Zodiac losgemaakt en liet over de genualier de rubberboot afvieren, totdat Maria, die op de boeg zat, er in kon stappen. Daarna lierde Alain het bootje terug naar het zeiljacht zodat Maria aan boord kon klauteren.
Lisabella begon te vertellen. Ze kwamen uit Madrid en hadden hun boot liggen bij de dure en luxueuze Club Nautico. Hun ouders waren er ook en die zouden het zeker zeer op prijs stellen als Alain en ik met hen zouden dineren. Ze plukte aan mijn haar. “Je wordt al grijs amigo, hoe oud ben je eigenlijk?”
“Veertig,” zei ik, tien jaar voegend aan mijn leeftijd.
“Dat geloof ik niet. Die vriend van je, ja, die is dat zeker, maar jij bent hooguit dertig, misschien wel jonger.” Ze zocht naar mijn grijze haren. “Je moet nodig naar de kapper, ik zal je vanavond knippen voordat we naar bed gaan, comprendre?”
Ik liet het maar over me heenkomen, we zien het wel, dacht ik.
We sleepten de Scarab de diepe inham binnen, totdat de ligplaats van de grote sportboot bereikt was. Nu de boot stillag, kon ik eens rustig kijken. Ik schroefde het dashboard open en zag dat een van de grote rode kabels bij het contactslot was afgebroken. Tien minuten later liepen de beide motoren terwijl de meisjes gilden van de pret. Hun vakantie zou tenminste niet bedorven zijn.
We werden royaal onthaald in het luxe restaurant van de Club Nautico. Ik had nog een schone witte broek, Alain kwam in een ietwat smoezelige bermuda en zijn onafscheidelijke donkerblauwe marinetrui. De vader van Lisabella, de eigenaar van de Scarab, hief het glas en bedankte ons, zeezigeuners, voor de assistentie en “patientio” met hun wilde meiden. De avond viel en halfdronken liepen we met de meisjes naar de steiger. Maria trok Alain mee in de Orichalque, Lisabella en ik namen bezit van de Scarab, en het grote ovale bed dat voorin het schip zat.

De zon was al lang op toen ik wakker werd. Lisabella kwam met een grote mok koffie en broodjes naar me toe.
“Wakker worden Fitz, ik moet je haar nog knippen.” Waarachtig kwam ze even later aan met een kam en twee scharen; zette me op een kartonnen doos op de steiger en begon zorgvuldig mijn haar te fatsoeneren. Aanmoedigende kreten klonken vanaf de andere boten. “Jammer dat je niet hier kan blijven Fitz, ik had je graag beter leren kennen!”
“Ik kom nog wel eens terug, maar dan met m’n eigen boot!”
“Als je ooit in Madrid bent bel ons dan. Ons huis staat altijd voor je open.” Ze legde de laatste hand aan mijn kapsel. “Kom we gaan ontbijten.”
Ze veegde de losse haartjes weg, ik trok mijn hemd aan en samen liepen we naar het restaurant.
Alain had nog geen teken van leven gegeven, die had weer eens te veel gedronken, een euvel waar hij nogal vaak mee te kampen had.
Een verfomfaaide Maria kwam even later binnen met Alain in haar kielzog. Ze gingen samen aan een tafeltje zitten en bogen zich naar elkaar toe, fluisterend.
“Hm, die hebben elkaar gevonden,” zei Lisabella.
Dus zo dronken was Alain niet, concludeerde ik en zei dat op zachte toon tegen Lisabella die begon te giechelen als een ondeugend schoolmeisje.
“Straks heb je er nog een bemanningslid bij,” proestte ze. Dat ze de plank niet zo ver mis sloeg bleek later.
Alain wenkte me. “We moeten even praten, ik wil hier voorlopig blijven. Wat wil jij?”
Ik begreep het volkomen. Lisabella had het goed aangevoeld. Alain had kennelijk zijn maatje gevonden. “Prima, Alain, ik pak de trein wel. Ik wil wel zo’n beetje naar huis toe.”
“Dan kan je toch best nog wel een paar dagen hier blijven?” protesteerde Lisabella die het gesprek tussen Alain en mij had gehoord.
Ik troonde haar mee naar buiten. “Er is een verschil tussen twee lui die jullie boot naar binnen slepen of dat een knaap die twintig jaar ouder is dan Maria hier blijft rondhangen terwijl zij bij hem aan boord verblijft. Ik denk niet dat jouw – of haar ouders dat zo op prijs stellen.”
Ze haalde haar schouders op. Kennelijk vond ze het niet zo spannend wat die twee met elkaar uitspookten. “Het is vakantie, en we mogen best een beetje lol maken.”
“Ik gun Alain alles, we trekken immers al ruim een half jaar samen op. We hebben best wat avonturen samen beleefd, maar ik wil geen spelbreker zijn.”
Ik wilde niets liever dan zo snel mogelijk vertrekken. Spanje kwam mij m’n neus uit, een cultuur die me totaal niet lag; het vuile zeewater, de smerige stranden, de taal die ik niet sprak – ik wilde weg, waarheen dan ook.
Ze brachten me naar Aguilhas. Daar was een station met een verbinding naar Murcia en verder naar Valencia. Het afscheid van Alain had moeite gekost, tenslotte hadden we samen heel wat meegemaakt. Maria had hem echter helemaal in haar ban en voor geen prijs wilde hij haar verliezen. Tot nog toe had hij geleefd als een zeezwerver, niettegenstaande het kostbare zeiljacht maar dreigde hij aan drank en sigaretten te zullen bezwijken.
De vader van Lisabella duwde me op de valreep nog een paar biljetten van tienduizend peseta’s in mijn handen en bedankte me nogmaals voor het veilig binnenbrengen van de Scarab. Ik kreeg hun adres en telefoonnummer in Madrid, “Je bent altijd welkom en we zullen een beetje op je vriend letten.”
Kennelijk werd de verhouding die tussen Maria en Alain was ontstaan toch geaccepteerd. ”Tant mieux,” dacht ik.
Ik liet alles wat Alain paste achter, alleen een broek en een overhemd plus wat ondergoed was het enige dat ik meenam. En uiteraard mijn rijkleding.
De foto’s uit M’Diq waren zorgvuldig opgeborgen in een leren envelop, want dat was het enige tastbare aan herinneringen dat ik nog had. De plastic zak met de honderdzevenenzestig duizend dollar was bedekt met wat vuil ondergoed.
Laat in de avond bereikte ik uiteindelijk Valencia, een grote stad met mooie boulevards en een monumentaal station. De eerstvolgende trein naar Nîmes vertrok pas tegen een uur of zes in de ochtend.
Ik vroeg me af of het de moeite zou lonen een hotel op te zoeken, of dat ik gewoon op het station zou blijven wachten. Die beslissing hoefde ik echter niet te nemen. Een stel grimmige Guardia met honden aan de lijn joeg letterlijk alle mensen het station uit dat zijn poorten straks zou sluiten.
Niet ver van het station vond ik een hotelletje; de gérant beloofde me vroeg te zullen wekken zodat ik op tijd zou zijn voor de eerste trein richting Frankrijk.
De trein vrat de kilometers tussen Valencia en Nîmes. Rondom een uur of een stond ik op het station van de Franse stad, waar ik over moest stappen op de trein naar Toulouse. Vandaar kon ik de Corail naar Parijs nemen en dan was het nog maar een paar uur naar Nederland.
Ruim driekwart jaar was ik weggeweest, had héél veel beleefd, maar ik vroeg me nu in alle ernst af of ik weer aan de slag kon komen.
Betrekkelijk snel echter, had ik een baan gevonden. Ondertussen had Roberta mij wat werk bezorgd via haar uitgeverij zodat ik mijn eigen geld niet behoefde aan te spreken. Ik had nu ruim driehonderd duizend gulden op mijn rekening staan, iets dat ik zorgvuldig voor iedereen verborgen hield. De oude 2CV die ik had gekocht, deed ook geen hoge welstand vermoeden. Roberta wist evenmin iets van het geld dat de wapenverkoop had opgeleverd.
Een groot staatsbedrijf zocht een sales-engineer, ik toog daarop af en smaakte het geluk direct aangenomen te worden. Behalve een riant salaris ontving ik een royale onkostenvergoeding en een auto die van één van de voormalige directeuren was geweest. De oude 2CV kon naar de schroothoop, waar het ding in feite ook thuishoorde.
Eén van de eerste dingen die ik toen deed was contact opnemen met Assadourian, mijn Londense relatie, die me direct uitnodigde voor een bezoek.
We ontmoetten elkaar in het Hyde Park hotel waar we elkaar hartelijk de handen schudden. “Kattia heeft me alles verteld; toch niet ongevaarlijk wat jullie daar hebben gedaan!”
Ik haalde mijn schouders op. “We hebben er niets van gemerkt, heeft Félix het wrak nog leeg gekregen?”
“Met moeite. Tijdens de derde run werden ze gezien en moesten toen afhaken. Ze zullen het wrak nu een tijdje met rust laten.”
“Ben ik je nog een commissie schuldig?”
“Als je iets voor me wilt doen, dan niet.”
“Zeg het maar, als ik het kan, doe ik het.”
“Goed, laten we naar mijn kantoor gaan.”
We namen een taxi die ons naar een groot bakstenen gebouw bracht vlak
achter Harrod’s. Het kantoor lag op de begane grond. Het personeel bestond uit zijn vrouw en twee dochters van midden twintig, knappe maar zwaar gebouwde meisjes. Assadourian zag mijn snelle blik en beantwoordde die met de opmerking dat hij alleen met familie werkte.
“Jullie hebben een grote vliegtuigindustrie die toestellen bouwt voor korte en middellange afstanden. Momenteel lopen er onderhandelingen tussen Zimbabwe en deze fabriek – ik begreep natuurlijk allang dat Assadourian doelde op Fokker Aircraft – om een aantal nieuwe vliegtuigen te kopen die worden gefinancierd door de EU.” Hier stopte hij even met zijn betoog want de dame des huizes kwam binnen met een grote kan koffie.
“We gaan straks naar de zwager van Robert Mugabe, die door ons Uncle Edward wordt genoemd. Uncle Edward kan een eventueel contract bespoedigen en er voor zorgen dat het getekend wordt. Momenteel onderhandelen ze met Hollandse ministers, die delen hier en daar wat smeergeld uit, maar tot nog toe zit de zaak muurvast.”
Langzamerhand begreep ik waar de reis naar toe ging.
Een uur later kwamen we bij een gebouwencomplex dat direct naast Buckingham Palace stond en Buckingham Gate heette. Appartementen van enige miljoenen ponden maakten deze buurt tot een van de meest dure en begeerde stukjes van Londen.
Er werd open gedaan door een donkere, eenarmige, vrouw die ons binnenliet. In de niet al te grote salon zat een Afrikaanse man, alleen gekleed in een pantalon, op de vloer. We werden allervriendelijkst begroet en gingen eveneens op de vloer zitten. Onwillekeurig moest ik aan Marokko denken, de bruiloft van de zuster van kleine Mohammed. Daar zaten de gasten ook op de vloer die bedekt was met een grof geweven tapijt.
Uncle Edward sprak idiomatisch en perfect Engels. Er werd mij een beeld geschetst van de actuele situatie ten aanzien van een komende transactie, waarin hij, Uncle Edward, een belangrijke stem had.
Ik aan mijn kant lichtte mijn mogelijkheden toe. “Ik ken deze organisatie redelijk goed, maar afhankelijk van hun orderportefeuille kunnen ze bij tijd en wijle ontzettend arrogant zijn. Ik weet wel bij wie ik moet zijn om een contact tot stand te brengen.”
Er werd over andere onderwerpen gesproken, over politiek en economie, Uncle Edward gaf zijn commentaar, weloverwogen legde hij het verschil uit tussen de Afrikaanse opvattingen en de westerse, Europese politiek. “Met de Amerikanen willen we al helemaal niets te maken hebben,” was het oordeel van Uncle Edward.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 03 jan 2009 10:22 #53533

  • Albert 45
  • Albert 45's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 12573
Hoi Lannes, dit is écht heel goed. :D
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 03 jan 2009 10:50 #53537

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
@Albert,

Dank je Albert, ik hoop dat je het vervolg ook goed vindt.
8)
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 03 jan 2009 12:01 #53543

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
We gaan weer verder met Deel I - Naar het Zuiden

De volgende dagen kenmerkten zich door de afwezigheid van wind en noodgedwongen dieselden we zuidwaarts.
Gwyneth met haar gevoelige bleke huid had erg veel last van de zon en ik piekerde me suf hoe ik een zonnetent voor haar in elkaar kon zetten. Ik begon in de voorpiek te zoeken of daar niets iets bruikbaars opgeborgen lag tussen de spullen die de vorige eigenaar van het schip had achter gelaten. Op de bodem onder een van de bedden vond ik een pak canvas dat naderhand een soort wintertent bleek te zijn die perfect over de giek paste. De zonnetent was geboren en het werd meteen een stuk aangenamer aan boord waardoor de temperatuur in de kajuit zelfs dragelijk werd.
“O wat ben ik je hier dankbaar voor,” riep Gwyneth, die niet wist waar ze het zoeken moest. “Dit soort warmte ken ik helemaal niet!”
We hadden Cabo Silleiro al lang achter ons gelaten en voeren nu langs de Portugese kust.
We dieselden nu tussen Esposende en Porto; de wind was nog steeds weggebleven en van een “Portugese Noord” was tenslotte niets te merken geweest. Die wind, die door de velen was voorspeld kwam maar niet. Eigen ervaringen zijn toch de beste, dacht ik moedeloos. We waren ruim een week onderweg, de waldagen natuurlijk meegerekend, maar het tempo lag nu niet bepaald hoog. Niet dat ik me verveelde, Gwyneth was heel aangenaam gezelschap en nu ze geen last had van de felle zon voelde ze zich erg op haar gemak. Voor het eerst tijdens de reis kon er ook warm gegeten worden en vermaakte zij zich met de talloze Engelse boeken die ik had meegenomen.
Waar ik bang voor was geweest was dat we elkaar na enige tijd niets meer te zeggen zouden hebben, maar daar was gelukkig geen sprake van. Ze was allesbehalve gewoontjes maar had gewoon gebrek aan ontplooiing gehad. Ze woonde en leefde in een uithoek van Engeland, een dikke dagreis van Londen af en was natuurlijk opgegroeid in haar eigen besloten kringetje. Nu ze daarbuiten trad zoog ze elke ervaring op als een spons water. Dat was misschien de reden geweest dat Julia haar jongste dochter gestimuleerd had om met Roger en Debbie naar Zuid Frankrijk te gaan, waar ze misschien wel teleurstellingen zou opdoen maar zeker ook meer ervaring. Ja, ik begreep het wel.
Roger en Debbie bleken zich allerminst te vervelen want af en toe hoorden we haar hard lachen en af en toe zag ik haar spiernaakt aan dek lopen en dan weer onder hun zonnetent verdwijnen. Roger had er wel degelijk aan gedacht om zoiets mee te nemen.
Iets anders wat me enigszins deed verbazen was de afwezigheid van scheepvaart. Geen vrachtschepen, geen vissers, afgezien van een enkel licht aan de westelijke horizon dat natuurlijk alleen ‘s nachts waarneembaar was.
Ook voeren we buiten de reikwijdte van de meeste vuurtorens die op gezette afstanden aan de kust stonden opgesteld, meestal bij havenplaatsen, kliffen of onbewoonde eilandjes.
De verschijning van Cabo Roca in de vroege morgen deed me naar de marifoon grijpen. “Zin om Lissabon binnen te vallen?”
“Nee, Robert, daar is geen tijd voor. De Libelle moet de verhuur in, ik heb nog maar een dag of tien, dus het is kantje boord.”
“Begrepen, ik vind Lissabon ook niet zo. Maar als we bij São Vicente de hoek om gaan, wil ik een stop maken in Lagos en eventueel Vilamoura. Daar kan ik misschien uitvissen of mijn vriend Alain daar onlangs geweest is.”
“O.k. Laten we dan in Lagos afscheid nemen, blijft Gwyneth bij jou?”
“Dat moet ik nog met haar bespreken........”
“Hier is Deb, die wil even met Gwyn tokkelen.”
Gwyneth hoorde haar naam noemen en nam de hoorn over. Het gesprek dat volgde was in het Welsh.
“En, heb je al besloten wat je wilt?” vroeg ik aan Gwyneth.
“Ja natuurlijk, als je het goed vindt blijf ik bij je aan boord. Ze trouwen toch niet eerder dan na het seizoen.”
“Daar ben ik blij om, ik begin aan je te wennen.”
“Hè wat ben je flauw.”
Toch had haar beslissing tot gevolg dat ze zich zelfverzekerder gedroeg, ze beschouwde zichzelf nu niet meer als gast aan boord maar als een partner. Het ontging me niet maar was ik zeker niet rouwig om deze wending.
Nog steeds geen wind. De Rhan koerste nu recht op Cabo Espichel af, de zuidelijke kaap onder Lissabon. Aan de enorme baai waaraan Lissabon lag hadden we duidelijk de voorsteden zoals Cascaïs, kunnen zien liggen.
De zee was spiegelglad en in de verte lag Espichel in een waas van nevel gehuld.
Gwyneth had uiteindelijk de stoute schoenen aan getrokken - beter gezegd uitgetrokken - en was in haar blootje onder de zonnetent gaan liggen nadat ze een oud badlaken over de kussens had gelegd en zedig een handdoekje om haar heupen had geslagen. “Niet spieken,” had ze tegen me gezegd. Ik had uit de bilge twee biertjes genomen en er een voor haar opengemaakt. Ik ging schuin tegenover haar zitten en bestudeerde haar kegelvormige borsten met de puntige gladde tepels.
“Zit niet zo naar mijn tieten te kijken, anders durf ik niet meer bloot.”
Als antwoord trok ik het handdoekje weg dat haar billen bedekte. Ze protesteerde echter niet en ik legde het weer over haar heen nadat hij een kus op haar billen had gegeven, dat haar een gegiechel ontlokte.

In de vroege ochtend van de vijfde dag gerekend vanaf het vertrek uit La Coruña rondden we Cabo São Vicente. De vorige avond hadden we de gekke ervaring gehad dat het vuurtorenlicht voor langer dan een uur was uitgevallen. Nog bij daglicht hadden we de kleine witte dorpjes op de hellingen van de kust zien liggen en 's avonds gekeken naar de miniatuurlichtjes op de wal. Dan was het een merkwaardige gewaarwording als je plotseling helemaal geen licht meer ziet nadat je dagenlang langs een verlichte kust gevaren hebt.
Gwyneth werd zelfs een beetje bang, zoiets als een kind dat op een afgelegen plek plotseling in het donker staat. Na en uur of zo sprongen alle lichten weer aan en ook het zware vuurtorenlicht draaide weer vrolijk zijn rondjes.
“Waarschijnlijk een gesprongen zekering,” grapte ik waarop Gwyneth zenuwachtig begon te lachen. Dit was haar tiende dag op zee en ze had nu al heel wat meegemaakt. Van het ene onverwachte in het andere.
Roberta zou het nog niet tot het einde van Amsterdam Bay hebben gebracht, stelde ik met genoegen vast. Maar aan haar wilde ik liever niet meer denken.

Geankerd in de kleine baai van Sagres, lag de “New Horizon L” het jacht van een Hollandse straatjongen die het tot vermogend zakenman had gebracht. Ik wees Gwyneth op het jacht dat net van stapel was gelopen en vertelde haar het verhaal dat achter de bouw van het superjacht schuil ging.
Gwyneth dacht eerst dat ik haar voor de gek hield. “Zoiets is in Engeland uitgesloten. Een onbemiddeld iemand kan tot op zekere hoogte rijk worden maar nooit zoals de persoon zoals jij die beschrijft. Onbestaanbaar ook dat iemand de titel van “prins” kan kopen. De Britse high society zou ter plekke doodvallen.”
Het eeuwige klassenverschil in Engeland. Ik had het zelf aan den lijve ondervonden. Ik had de gravin van zus en zo van haar stok zien vallen toen ze in gesprek raakte met Roberta, die haar toesprak in haar zorgvuldig gecultiveerde high brow: Roberta in haar schitterende Gucci outfit en de gravin van zus en zo in een tot op de huid versleten jas van een niet meer te determineren bontsoort. Niettemin was ze een volle nicht van de Engelse koningin!
Ik kon niet nalaten Debbie dat verhaal te vertellen, wat had ik een verschrikkelijke hekel aan dat krankzinnige kastensysteem. Eén zichtbaar scheutje donker bloed in je lijf en je behoorde al meteen tot een ander slag burger.
Vlak bij de Lhotes Do Martinhal, tussen twee eilandjes in, lieten we het anker vallen. Roger liet de dinghy in het water zakken en kwam met Debbie naar de Rhan.
Gwyneth was al bezig met de toebereidselen voor de lunch en ik zette een fles koude witte wijn op tafel.
“Ze zijn druk bezig de Algarve te ontwikkelen. Golfbanen, jachthavens, straks wordt het hier een onbetaalbaar gebied. En waar moeten we dan heen?” Roger hief het glas. “Dan gaan we met z'n allen naar Turkije.”
Roger vroeg naar mijn plannen. Wat ik ging doen ná de zoektocht?
“Weet ik nog niet. Ik heb een dak boven mijn hoofd en wat geld op de bank, genoeg om van te leven, en zeker voldoende om iets te beginnen.” Gwyneth kwam met roereieren en brood. Het Welsh was weer niet van de lucht.
“Zou je er niet iets voor voelen om je boot te vercharteren? Ik heb inmiddels twee zeilboten van twaalf meter. De meest courante lengte. Met jouw boot en eventueel nog een vierde, kun je een aardig inkomen creëren. Het seizoen van de Med loopt van mei tot oktober. Gemiddeld brengt elke boot in het hoogseizoen 3000 mark per week op.” Roger rekende in marken omdat zijn clientèle voornamelijk Duits was.
“Ik zal erover denken. Ik zal eens zien wat de naaste toekomst brengt. Ik heb erop gerekend een jaar vakantie te houden, dus voorlopig moet je niet op me rekenen. Maar we zullen contact houden, tenslotte moet ik Gwyneth ook weer bij jullie terugbrengen.”
Roger keek me een moment verbaasd aan en wilde iets zeggen toen een vermanende blik van Debbie hem daarvan weerhield. Ik had mijn aandacht elders en merkte eerst niets van de gespannen stilte die viel.
Roger vroeg mij om mijn logboek en schreef daarin zijn adres en telefoonnummer in Menton. “En breng Gwyneth heelhuids terug.”
Ik gaf mijn call sign aan Roger. “Een thuisadres heb ik niet meer.”
“Gebruik dan mijn adres als postadres - als je er een nodig hebt!”
“Dat aardig van je. Dank je.”
We schudden elkaar de hand. “Wel thuis en tot spoedig.”
Debbie kuste haar zuster en er vloeiden wat traantjes. “Nou zusje, hou je taai en tot over een paar weken.”
Ze roeiden weer terug naar de Libelle en hoorden we even later het anker ratelen terwijl de motor al ronkende geluiden maakte. Gwyneth was bezig te boel op te ruimen toen ook ik het anker hieuwde en langzaam in de richting van Vilamoura voer.

De volgende twee dagen gebruikte ik om inlichtingen in te winnen over de Orichalque, maar niemand had ooit van de naam gehoord en de naam van Alain zei al helemaal niets.
“Het is hier wel mooi,” merkte Gwyneth op.
Tot onze beider verassing stak er een zachte noordenwind op die wat verkoeling bracht en haastig braken we de zonnetent af en hesen de zeilen. Gwyneth voelde zich inmiddels helemaal thuis aan boord en kende al de meeste instrumenten. Gek genoeg werkte in de Strait het Decca systeem weer zodat we redelijk nauwkeurig konden navigeren. In Gibraltar zou ik bij Sherpard’s een Loran C op de kop zien te tikken. Gwyneth was echter verrukt van de Algarve, van het heldere water en de prettige zeilwind, dus werd besloten dat we de kust zouden blijven volgen. Dat pleziertje gunde ik haar tenslotte graag.
De volgende dag lopen we pas tegen het einde van de middag tegen Tarifa aan dus besluit ik maar om door te halen naar Gibraltar. Gwyneth is opgewonden door het idee: een Britse enclave in Spanje, ze had er veel over gehoord en gelezen en nu zou ze het met eigen ogen kunnen bekijken.
Ik zet direct koers naar Sherpard’s net achter de landingsbaan van de luchthaven. Een grote lange baan van lichten wijst me de weg ook al had ik die zelfs met gesloten ogen kunnen vinden. Een half uur later liggen we tegen de kant, vlak bij de plek waar ik een paar jaar eerder zo vaak aangelegd had. Het is nog niet zo laat in de avond maar pas morgen zal de douane komen, daar is het nu te laat voor.
“Kom meid, kleedt je aan, dan gaan we een afzakkertje halen of eten wat.”
Erg veel aansporing heeft Gwyneth niet nodig maar toch haalt ze snel een borstel door het haar en trekt een schone spijkerbroek en polo aan. Ze pakt haar nieuwe docksides, die ze nog steeds niet gedragen heeft en trekt die aan. Ze blijken prima te passen en arm in arm lopen we in de richting van Main Street.
Ik ga weer naar de Admiraal Nelson, maar ik tref er ditmaal geen Franky aan, maar wel de waard die me blijkt te herkennen. “Jullie waren die dranksmokkelaars uit Marokko,” zei hij trots op zijn goede geheugen.
“Die vriend van mij, met die snor, is die hier nog wel eens geweest?” vraagt ik zo langs mijn neus weg.
“Jazeker, een jaar of drie geleden was hij hier met een of andere Spaanse juffrouw. Ze waren toen van plan om naar het Caraïbische gebied te gaan. Daarna heb ik ze nooit meer gezien.”
We bestellen allebei een bord spaghetti en krijgen er een fles Chianti bij. “Van het huis,” zegt de waard.
Ik herinnerde me de laatste keer dat we hier geweest waren. Toen had ik een dikke fooi achtergelaten.
“En Franky,” vraagt ik later aan de waard, “Is die nog met zijn verpleegster getrouwd?”
“O ja, ik krijg nog regelmatig een kaart van hem. Ze hebben nu twee kinderen en wonen ergens in Connecticut. Blijven jullie lang?” vraagt de man.
“Misschien een paar dagen. Ik heb nu een eigen boot en we zijn al een tijdje onderweg. Gwyneth komt van Falmouth. Ik ben nu op zoek naar die oude vriend van mij van een paar jaar geleden en nog een ander stel, die van die grote schoener.”
“Je bedoelt Robyn en Duncan,” zegt de waard.
“Precies, die bedoel ik.”
“Nou die zijn nog niet zo lang geleden hier geweest. Kwamen bunkeren en onderdelen halen. Hebben hier bijna een week gelegen. Hij chartert nu ergens in Griekenland, als ik het goed begrepen heb.”
Ik bedank de waard voor de Chianti en reken af.

Ik word wakker doordat ik Gwyneth hoor scharrelen. Ik kijk op de klok boven mijn kooi en zie dat het al 0800 is. Ze staat in haar slipje de koffie op te schenken. Wat een beeld van een figuurtje heeft ze toch, merk ik voor de zoveelste keer op.
Ze neemt de koffie mee naar buiten en komt terug om een klein tasje op te halen. “O.k. - meekomen, de kapster is er!”
En een geweldige kapster is ze! Een half uur later kijkt ik in de spiegel en zie het resultaat. Vergenoegd ziet ze dat ik blij ben met het resultaat. Ze borstelt en ze blaast de losse haartjes weg en doopt een spons in een kommetje warm water en begint aan een zeer aangename hoofdmassage.
“Waar heb je dit geleerd? Je bent goddelijk!”
“In Bristol. Secretaresses zijn er namelijk genoeg, ook knappe en goede. Wees dus praktisch en kies een beroep waarmee je overal je geld kan verdienen, dus ben ik kapster geworden. Julia, mijn moeder, moet zowat elke drie jaar een andere baan zoeken, doordat het bedrijf waar ze werkt wordt overgenomen, of ze gaan failliet, of er is geen werk genoeg enzovoort. Ook al ben ik niet dom en had ik gemakkelijk kunnen studeren, vroeg ik me af waarvoor? Ik heb vorig jaar Sean Connery's haar geknipt, vlak voor de opnamen van een film, en ik moest elke dag terugkomen om het weer in model te brengen terwijl er ik weet niet hoeveel kappers op de set rondliepen. Ik heb daar ook nog een mooi getuigschrift voor gekregen en een persoonlijke bedankbrief van hem! Ik kon in Londen zo aan de slag bij Christian, dus kan ik mezelf prima redden.” Vlot veegt ze het losse haar op - het meeste is weggewaaid - en doet het en een plastic zak die later in de afvalbak verdwijnt.
Deze avond zoeken we een visrestaurant op en smullen we nog een keer uitgebreid.
Omdat ik een flink bedrag had besteed bij Sherpard’s was het liggeld gratis. Ik had de voorraad Ome Freddie’s aangevuld en nog een paar flessen van het een en ander waaronder een fles Grande Dame in een mooie verpakking. Die was bedoeld voor een speciale gelegenheid die misschien in de nabije toekomst lag. Zeker wist ik dat natuurlijk niet.
Toen ik er mijn laatste bestelling deed, riep een van de managers mij nog iets na. “Kunt u zich nog die lui van die MTB herinneren die gelijk met u en uw vriend hier waren?”
“Jazeker, dat was dat Amerikaanse stel.”
“Juist, nou die zijn vorig jaar in Tanger gepakt met een volle lading hash. Die zitten voorlopig een jaar of tien!”
Ik borg dat nieuwtje goed op in mijn geheugen. Wat was ook alweer het laatste zinnetje geweest van Kattia toen ik met die Phantom onderdelen bezig was?
T.z.t. Zou ik eens met hem bellen en kijken wat die ouwe Felix intussen uitgespookt had.

Gwyneth had de wekker gezet en was zowaar al weer eerder op dan ik. Het was nog stikdonker, geen enkel hoorbaar geluid zo vroeg in de ochtend. Ze had weer haar oude plunje aangetrokken: een wollen trainingsbroek en de sweater met slijtplekken. Ondanks die oude kleren zag ze er geweldig uit. Er woei een zachte noordwestenwind, prima voor de oversteek. Gwyneth had de koffie overgegoten in de thermoskan en die in de kuip gezet. Langzaam dieselden we de haven uit terwijl we samen grootzeil en genua hesen. De Rhan zette er meteen de sokken in en voer al sissend en bruisend in de richting van Puenta Europa.

In Benamáldena kwam de naam Orichalque bekend voor. Het meisje dat in de Capitaneria stond keek wat registers door en pakte toen een ringband van drie jaar terug. “Dat was die man met dat manke been. Ik herinner me hem nog wel. Het was ergens in augustus, omstreeks deze tijd dus. Ja, hij is hier toen van 15 tot 18 augustus geweest en was volgens een aantekening hier op weg naar Gibraltar.”
Ik bedankte het meisje voor haar inlichtingen, we draaiden de boot in de havenkom en gingen nu op weg naar Garrucha. Dat was het laatste wat ik wilde doen om Alain te vinden. Het had geen nut om de hele Med af te zoeken omdat het voor mij al vast stond dat hij met Maria naar de Caraïben vertrokken was. Hij had er geld genoeg voor. Ik waagde het ook te betwijfelen of de gele Scarab er nog lag. Maar goed, wie niet waagt die niet wint.
“Een klein 150 mijl naar Garrucha. Dit is een stom vervelende kust. Ik kan me nu herinneren dat Alain en ik op weg waren naar het zuiden van Frankrijk toen hier ergens onze gasfles leeg raakte........... Hé. Daar maken we een stop, dat was een leuk haventje.” Ik vertelde haar over de vriendelijke mensen die het haventje van Aguadulce exploiteerden. “Het zal er nu wel anders uitzien, ze hadden toen grootse plannen.” Ik mat de afstanden op de kaart. “Ja, het lijkt me leuk om daar nog eens naar toe te gaan en daar nog eens rond te kijken. Wij werden er toen heel hartelijk ontvangen.”

Het was nog steeds hommeles met de wind. Dan weer wel, dan weer niet, ik werd er gek van.
“Zullen we het er bij laten zitten en verder gaan dieselen,” mopperde Gwyneth, “Hier is ook niks aan.”
Ik moest haar volledig gelijk geven en zette de motor aan. Gwyneth vroeg weer om de zonnetent. Ze wilde proberen een beetje kleur te krijgen,

Vroeg in de ochtend bereikten we de Golfo de Almeria. Aguadulce stond wel op de kaart, maar werd niet met name genoemd. Een andere jachthaven lag er een paar mijl voor, nl. Roquetas de Mar. Ik herinnerde me nog heel goed dat we toen linksom de haven waren binnengelopen dus had de Duitse projectontwikkelaar de haven misschien een andere naam gegeven. Ik besloot erop te gokken en liep voorzichtig de haven binnen. Ik zag het havengebouw liggen en wist nu dat ik goed gegokt had. Alleen lagen er nu grote motorjachten en die waren er toen niet geweest. De haven was flink uitgebreid, het restaurant herkende ik direct, daar hadden we toen gegeten.
We maakten vast voor het havengebouw en ik sprong op de wal om me te melden. Hetzelfde vriendelijke meisje van toen stond in de receptie. Ze herkende me natuurlijk niet. “Het is hier mooi geworden,” kon ik niet nalaten om te zeggen. “Een chique haven.” Het meisje, iets ouder nu, keek me verrast aan. “Bent u hier dan eerder geweest?” Een vlaag van herkenning trok over haar knap gezicht. “Ja, ik weet het weer. We waren net open en u kwam met die manke meneer. U had geen gas meer en ik moest een taxi bellen!”
“Fantastisch, dat u dat nog weet. Is die vriend van mij nog wel eens terug geweest?”
“O ja, vaak. In gezelschap van een meisje, Maria. Ze kwamen hier vaak eten.”
“Drie jaar terug, om deze tijd. Ze kwamen toen nog een keer eten, ze vertelden dat ze op weg waren naar Amerika. Ze zouden naar de Azoren gaan en daar tot de kerst wachten op de Passaat.”
“U heeft ze daarna niet meer gezien?”
“Nee, daarna niet meer. Ze had een goede vriendin, die ligt nu hier met haar boot.”
“Een grote gele Scarab?”
“Ja die! De familie heeft hier nu ook een appartement gekocht. Die zijn vorig jaar opgeleverd.”
“Zijn ze hier?”
“Ik denk het wel, ik zal voor u informeren.” Ze raadpleegt een lijst met namen en draait een nummer. “Wie van de familie wilt u spreken?”
“Lisabella.”
“Señorita Lisabella por favor.”
Ze gaf hem de telefoon, “Ze komt.”
“Hallo?”
“Lisabella?”
“Si.”
“Lisabella, dit is Robert, de vriend van Alain. Ik lig met mijn boot in de haven hier. Heb je zin om met ons te gaan lunchen?”
Lisabella was sprakeloos van verbazing. “Hoe heb je ons gevonden? Natuurlijk wil ik met jullie eten, geef me een half uur de tijd, dan knap ik me even op!”
Gwyneth was aan boord gebleven en had alles opgeruimd. “En, je ziet er opgewonden uit. Is er iets gebeurt?” Ze keek me afwachtend aan.
“Jawel. Bij puur toeval ontdekte ik dat de vriendin van Maria hier een appartement heeft. We hoeven dus niet naar Garrucha! Trek maar wat van die mooie dingetjes aan, we gaan uitgebreid lunchen.”
Terwijl Gwyneth zich aan het optutten was, schoor ik me snel en zorgde ervoor dat ik er presentabel uitzag. Meer nog dan de Fransen waren de Spanjaarden erg gesteld op decorum, zeker aan tafel.
Gwyneth zag er uit als een snoepje. Ze had zich iets opgemaakt en had de linnen broek aangetrokken met een mooie blauwwit gestreepte polo. Een klein zijden shawltje had ze om haar hals geknoopt.
Tot mijn vreugde zag ik Lisabella al zitten, een donkere jongen zat naast haar. Ze stond op en omarmde me die op mijn beurt Gwyneth voorstelde.
“Dit is Jorge, mijn verloofde. Je vindt het toch niet erg dat ik hem heb meegenomen?”
“Nee natuurlijk niet, kom ga zitten.” Ik hielp Lisabella in haar stoel die ik voor haar naar achteren schoof.
“Nog steeds een gentleman?” plaagde Lisabella.
Ik wist even niet hoe te beginnen. Gwyneth nam het woord en vertelde dat we eigenlijk op zoek waren naar Alain, voordat ze verder zouden trekken naar Zuid Frankrijk. Intussen werden de menukaarten gebracht en het aperitief besteld.
“Ja Alain,” zei ze nadenkend. “Dat heeft al met al toch heel wat voeten in de aarde gehad.”
“Hoe dat zo, ik dacht dat de familie het er niet zo moeilijk mee had. Althans zo leek het,” merkte ik op.
“Mag ik wat zeggen,” interrumpeerde Jorge vriendelijk. “Alain is een beste kerel, maar zijn drankgebruik maakte hem voor ons onacceptabel. Ik ben de broer van Maria, dus ik weet dat mijn ouders aanvankelijk weinig bezwaren hadden. Alain is beschaafd, hij had wat geld en een klein pensioen, maar die drank! ‘s Middags was hij al niet meer in staat om nog wat te doen. Natuurlijk bleef hij altijd correct, maar wij konden hem nergens mee naar toe nemen of hij viel wel onder de tafel.”
Ik kon niet anders doen dan het beamen. Daarom bleef Alain het liefst aan boord om te drinken, zodat hij niet van anderen afhankelijk hoefde te zijn om weer heelhuids aan boord te komen.
“Nou ja,” Lisabella kuchte, “Drie jaar geleden wilden ze trouwen en toen wilden haar ouders geen toestemming geven.” Ze keek liefdevol naar Jorge, die langzaam met zijn hoofd knikte. “En toen zijn ze weggegaan, zonder verder iets te zeggen. “We hoorden later dat ze naar Amerika waren gezeild,” voegde Jorge er aan toe. “Af en toe horen we iets van ze, ze zijn daar getrouwd maar of ze kinderen hebben weten we niet.” Dat is het verhaal,” zei Jorge.
“Het spijt me oprecht te horen dat het zo gegaan is. Toch ben ik blij dat hij Maria gevonden heeft en dat ze nu bij hem is. Of ze hem van de drank af krijgt durf ik niet te zeggen en ik waag dat te betwijfelen. Maar ze is oud en wijs genoeg om haar eigen beslissingen te nemen.”
Jorge hief zijn glas. “Je hebt misschien wel gelijk. Wij kunnen er toch niets aan veranderen. Ik drink op jullie gezondheid!”
Nadat dit obstakel was genomen, brak het ijs en ontstond er een geanimeerd gesprek. Natuurlijk was Lisabella nieuwsgierig hoe ik in betrekkelijk korte tijd in kennelijke welstand was geraakt. Alain had gelukkig nooit iets gezegd over de Algerijnse kwestie, merkte ik, dus ik vertelde haar dat ik in zaken zat en dat ik een paar meevallers had gehad en nu een lange vakantie nam. Wat bovendien de waarheid was.
“En Gwyneth, is dat je vriendin?”
“Dat is iets voor de toekomst. Ze is nog jong.”
“Maar wel wijs genoeg, volgens mij is ze verliefd op je.”
Jorge was aan het vertellen over de uitbreidingsplannen van de haven. Hij had zich ingekocht en vertegenwoordigde de belangen van de Duitse projectontwikkelaar die zwaar in dit gebied investeerde. Dit was nog het prettige deel van Spanje. Voorbij Cabo de Gata leek het alsof daar een ander soort mensen woonde. Minder vriendelijk. Hier voelt men zich thuis. Verder hadden ze nog projecten op Mallorca. Ook dat was een geliefd vakantieoord van veel Duitsers.
“Dit is inderdaad en prettig gebied,” beaamde ik. “En zeker een uitstekende haven, klein maar fijn!” Maar zo langzamerhand wilde ik wel weg. Ik wist wat ik weten wilde, op één ding na. “Hebben jullie een adres van Alain?”
“Jazeker,” Lisabella diepte uit haar tas een roodleren adresboekje op terwijl ik het mijne opensloeg. “Ze wonen op St Thomas, in Charlotte Amalie, American Virgin Islands. Poste restante Orichalque.”
Ik schreef het adres nauwkeurig op. “Als jullie me nodig hebben kunnen jullie me via dit adres bereiken en gaf het kantooradres van Roger's chartermaatschappijtje. Daarna gaf ik het velletje papier aan Jorge.
“Dat is wel héél toevallig!” Jorge keek opgewonden naar het stukje papier. Hij gaf het aan Lisabella. “Dat is het adres van Rüdiger!”
“Kennen jullie die dan,” vroeg ik meer dan verbaasd.
“Dat is de zoon van de CEO van de Duitse ontwikkelingsmaatschappij. Die is hier nog niet zo lang geleden geweest.”

“Gwyneth is zijn aanstaande schoonzuster,” vertel ik lachend om het bizarre toeval. Deze onverwachte ontwikkeling had niemand kunnen voorzien. Ik vond het bijzonder vermakelijk. Ik herinnerde me nu dat Roger me deze haven genoemd had, heel in het begin van onze kennismaking.
Lisabella en Jorge lachen een beetje zenuwachtig. Ook zij hebben dit niet kunnen voorzien en vragen zich nu af of ze ons wel met de nodige egards hebben ontvangen. Ik zie het aan hun gezichten.
“Jorge, zou ik hier even kunnen telefoneren? Uiteraard betaal ik de kosten, het is met Engeland.”
“Ga je gang, kom mee naar het kantoor, daar kun je ongestoord bellen.”
Ik zoek het nummer van Felix Kattia op in de hoop dat hij er is. Een begin van een plan begint bij me in beeld te komen.

Niet veel later stapt ik vergenoegd aan boord.

Een dikke 300 zeemijlen scheiden ons van Mallorca. Gwyneth verheugd zich er op, ook al is het nog ruim twee dagen zeilen. We hebben weer diep water onder de kiel en zijn blij dat we van de kust af varen. ‘s Nachts zet ik de marifoon uit om het obscene gekrijs van de vele vissers niet aan te hoeven horen. Gegil, gefluit, gejoel. “Is dat altijd zo?” vraagt Gwyneth.
Ik knik. “In het zuiden van Spanje wel, in het noorden valt het wel mee.”
“Zullen we eens kijken of we een vers visje kunnen vangen?”
“Misschien sla je wel een haai aan de haak” zegt Gwyneth lachend, maar ik moet ineens aan die hamerhaai denken die zo onverwacht bij het duiken naar die wapens te voorschijn kwam. Ik lach fijntjes naar haar en laat haar de stevige boothengel met de reel zien. “Misschien kunnen we een tonijn vangen.”
“Ha, een tonijn, nou dat zal wel.” Ze kijkt nogal sceptisch naar de haak met het kunstvisje er aan.
Ik zet een honderd meter lijn uit en steek de hengel in de koker aan de achterpreekstoel. “Wacht maar af! Er komst vast wel wat!”
“Een zeemeermin,” plaagt ze.
“Die heb ik al. Een met rood haar. Die is in Engeland stiekem als verstekeling aan boord gekomen. Alleen moet ze nog twee benen krijgen om met haar prins te trouwen,” fantaseer ik verder.
“Maar die heeft ze al, dat is dus geen beletsel.”
“Geen beletsel?” vraag ik. “Voor wat?”
“Om te trouwen suffie.”
“Wil de roodharige zeemeermin dan trouwen?”
“Jawel.” Gwyneth's stem klinkt een beetje nerveus.
“Met wie dan wel?”
“Met een of andere zeeman.”
Op dat moment slaat de boothengel bijna dubbel. Met een knal breekt de lijn en Gwyneth begint zenuwachtig te lachen. “Gered door de bel.”
“Dus de zeemeermin heeft al benen,” onderzoek ik verder.
“Ja.”
“De roodharige zeemeermin?”
“Ja.”
“Dan moet de roodharige zeemeermin eens kijken onder de vloer naast de kombuis. Daar ligt een vierkante doos, op die doos staat een dame. Die doos moet mee naar de kuip.”
Zenuwachtig stapt Gwyneth de kajuittrap af en trekt het vloerluik open. Daar ligt een langwerpige doos met gouden opdruk. “Grande Dame,” staat op de doos. Gwyneth’s hart gaat bonkend te keer. Ik sta achter haar met twee dunne glazen. “Kom mee naar de kuip.”
Gwyneth volgt me met de doos in haar trillende handen.
“Maak de doos maar open.”
Ze opent zenuwachtig de doos en trekt de fles er uit die er in zit. “Champagne?” Ze klinkt verbaasd. “Hebben we dan wat te vieren?”
“Jawel.”
“Wat dan.”
“Onze roodharige zeemeermin heeft nu twee benen gekregen.”
Gwyneth laat de fles bijna vallen, maar zet die voorzichtig in de kuip. “Waarom heb je me zo lang laten wachten, moest dat nou?” Iets van verwijt klinkt in haar stem. Ze gaat bij me op schoot zitten en kust me zachtjes op de mond.
“Nee, ik wachtte alleen op de juiste gelegenheid om te kijken of het ook van jou kant af kwam.”
Ik open voorzichtig de fles, desondanks vliegt de kurk er met een knal af en snel vul ik de glazen.
“Gwyneth, zou je nu officieel als capitaine van de Rhan en van al onze volgende schepen, willen verklaren of je met mij ook in die àndere boot wil stappen?”
“Ja Robert, dat wil ik.”

We maken allerlei plannen voor de nabije toekomst. We willen met elkaar trouwen maar ik denk allereerst aan Debbie en Roger. Die zijn natuurlijk bezig met hun eigen geplande huwelijk dus vindt ik enig overleg wel op z'n plaats.
Gwyneth is daar niet zo van overtuigd maar legt zich verder bij de situatie neer. Ik kan me heel goed voorstellen dat Debbie het niet leuk zou vinden als Gwyneth het eerste trouwt terwijl zij moet wachten tot het seizoen voorbij is.
Samen nemen we het besluit om Mallorca maar te vergeten en direct naar Cap Martin te zeilen.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 04 jan 2009 15:35 #53662

Hey Lannes, haast te gek voor woorden! Prachtig om te lezen! Ik bleef zelfs op om het hele verhaal te lezen.

Kom je niet in de problemen met die namen te vermelden enzo?
Er is een plaats waar het leven langzaam gaat,
Waar je zonder stress met de zon opstaat.
Er staat een huis op een strand,
Waar je niemand ziet.
Waarom wonen wij daar niet?
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 04 jan 2009 15:52 #53663

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Het is de eerste keer dat ik dit publiceer. Het wordt wel een boek, wat ik nu heb geplaatst is ongeveer het midden, toen ik met de bootjes begon. Daarvoor had ik renpaarden - maar daar zal niemand op dit forum belangstelling voor hebben dus heb ik die hoofdstukken achterwege gelaten.
Wat jullie hier gelezen hebben, zijn de èchte feiten. Het boek, dat vrijwel klaar is, is meer een roman - niet omdat het verzonnen is maar omdat ik een ander soort taal gebruik, meer in overeenstemming met de lezer die zich niet direct identificeert met boten, paarden en de manier van leven..

Ik ga nog een of twee hoofdstukken plaatsen, niet in chronologische volgorde, omdat de hoofdstukken redelijkerwijze los van elkaar gelezen
kunnen worden.

Ik hoop wel op een beetje feedback van jullie want jullie vormen mijn 'proeflezers' - Albert bijvoorbeeld heeft geen proeflezers nodig, alleen moet hij bij zijn verhalen een zuurstofapparaat leveren, want je komt letterlijk niet meer bij. Van het lachen.
Je leest hier over twee werelden, die elkaar soms wel raken maar ieder op zich een eigen verhaal vormen.

Vanavond komt het vervolg.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 04 jan 2009 16:38 #53667

  • groom
  • groom's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 10109
Wat een verhaal!!
Kost me een volledige accu van mijn laptop (een oudje) om het geheel, met plezier, uit te lezen.
Hoe staat het met mevrouw Lannes? Of is Gwyneth niet meer van de partij?
En nu ben ik tevens benieuwd naar het doel van de reis met je nieuwe boot. Zitten hier ook zulke spannende verhalen aan vast? :wink:
Wanneer speelde deze verhalen?
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 04 jan 2009 17:47 #53670

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Het verhaal begint oorspronkelijk en met de eerste hoofdstukken in 1966.
De jaren van mijn wilde haren met een huwelijk in 67 tot het overgaat in 78.
In 79 kwam ik terug in NL - ging weer samenwonen met mijn ex totdat ik letterlijk van de paarden stapte en met de 40er naar het zuiden zeilde.
Het verhaal loopt door tot aan het einde van de jaren 80 en ik daarna naar Afrika ging. Daarmee houdt de eerste serie op.

Hoe het met de dames afloopt zul je wel in de komende afleveringen kunnen lezen.

Ik heb eenmaal een verhaal geplaatst (geschreven in het Engels) op Sailing Anarchy - daar reageerden ze zo ongeveer als jullie dat doen. "Wanneer komt er meer" en "ga jij Tistan Jones vervangen?"

Ik heb daarna niets meer gepubliceerd totdat ik doof werd.
Net zoals Henk de Velde, die ik ken, (hij kent mij ook bij mijn echte naam), ga ik mijn eigen weg. Wat wij gemeen hebben is da we alletwee absolute einzelgängers zijn en ieder ons eigen gang gaan.
Daarbij heeft hij veel meer reizen gemaakt dan ik en wat dat betreft zijn er maar weinigen die hem nadoen of na kunnen doen.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 04 jan 2009 18:46 #53678

  • rakadam
  • rakadam's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 1935
Hoi Lannes,

Mijn complimenten met je verhaalstijl.
Het blijft boeien.
We hebben er na Albert een verhalenverteller bij.
Ik ben benieuwd naar het vervolg en naar je boek.
Veel succes!

Zeilersgroet,
Rakadam
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 04 jan 2009 19:47 #53692

  • RobertS
  • RobertS's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 949
Publiceren! Het leest als een trein!
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 04 jan 2009 19:55 #53697

  • Lannes
  • Lannes's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker is geblokkeerd
  • Berichten: 2435
Hier komt het volgende deel.
Er zit nog een hoofdstuk tussen maar is niet echt maritiem te noemen en gaat meer over onze persoonlijke verhoudingen.
Dit hoofdstuk is wel een beslissende fase in het boek.
Laat me weten of dit jullie kan boeien.

De Orca

Na een maandenlang verblijf aan de Rivièra kijken de meisjes onwennig naar het tumultueuze Londense verkeer.
Wekenlang heb ik voor Gwyneth mijn plannen met betrekking tot de komende operatie geheim gehouden. Ook Debbie heeft er geen weet van.
Ze zijn verrast. Gwyneth heeft zich nooit met mijn zakelijke affaires bemoeit, zij had haar immers eigen werk dat haar volledig in beslag nam. Daarnaast was ze altijd met het huis bezig.
“En nu? Wat moeten wij nu gaan doen?” vraagt Gwyneth. “Moeten wij hier blijven, of kunnen we mee? Ik verlang er wel weer eens naar om op een boot te zijn,” Gwyneth kijkt veelbetekenend naar haar zuster. “En jij moet eens ophouden met dat gemok over Roger. Zo lang heeft jullie relatie niet geduurd! Of heb je soms iets uitgevoerd waar wij niets van weten?” Ze kijkt Deb heel scherp aan. Die krijgt plotseling een hoogrode kleur, kennelijk probeert ze iets te verbergen. Gwyneth heeft een sterk vermoeden, ze kent haar zuster tenslotte beter dan wie ook.

Een paar dagen later staan we bij het verlaten schip. Ik heb in een zware aktetas de scheeps- en verzekeringsdocumenten van de boot, die is geregistreerd op de Virgin Isles onder de naam Orca.
De meisjes kijken ietwat geïmponeerd naar het hoge dekhuis en het lange, open werkdek. Ze volgen me onwennig als ik een deur in het dekhuis openmaakt en naar binnen stap.
De schipper, stuurman en machinist hebben ieder een eigen hut, verder is er een mess, kleine keuken, en een gemeenschappelijke slaapruimte met stapelkooien voor de bemanning. In totaal ruimte voor vijftien man.
De kapiteinshut ligt direct onder de brug, is in tamelijke wanorde achtergelaten maar heeft een dubbele kooi en nog een tweede, een zeekooi. De kapitein zal van de eerste gebruik hebben gemaakt in de haven en de tweede op zee.
Debbie gooit haar bagage op de zeekooi. “Nemen jullie maar dat andere bed, deze is van mij.”
Ik laat de meisjes alleen en ga naar de brug. De brug en de kaartenkamer beslaan het hele oppervlak van het bovendek. De instrumenten zijn overzichtelijk gerangschikt. De handboeken van de werf voor het opstarten van generatoren, koelmachines, en de hoofdmachine, blijken ook nog aanwezig te zijn, ordelijk gesorteerd op een plank in het stuurhuis.
Er staan drie zware generatoren in de machinekamer; een voor de ijsmachines, een tweede voor de verzorging van het boordnet en de hydraulische lieren en een derde als reserve.
Op goed geluk start ik de generator van het boordnet. Die slaat prompt aan, een aantal wijzers op het schakelpaneel springt naar voren, daarna is er licht en water. Verder dan dat durft ik voorlopig niet te gaan.
De machinekamer doet me duizelen. Overal kranen en afsluiters, schakelpanelen, rheostaten, een complete werkbank, een lasapparaat - het is een wereld op zichzelf. Het schip is gebouwd voor de zwaarste condities op zee, voor visserij op de Noord-Atlantische oceaan, de Indische, noem verder maar op!
Achter de machinekamer liggen de “holds” - de grote vriesruimtes.
Ik verlaat het schip en zoekt Gerald op, mijn maatje bij Sherpard's.
“Ik weet misschien wel een machinist voor je. Er ligt hier een knaap die als machinist gevaren heeft, tenminste dat zegt hij. Zal ik hem eens polsen?”
“Ja, zonder een machinist ben ik wekenlang bezig om uit te zoeken hoe alles aan boord werkt.”
Ik doe een bestelling en keer weer terug naar de “Orca”.
De meisjes zijn bezig de kapiteinshut schoon te maken, een werkje waar ze kennelijk wel plezier in hebben. Als ik de trap af loop naar het werkdek ziet ik een tengere donkere jongen staan die over de verschansing leunt en naar de in- en uitgaande schepen kijkt.
“Hallo, kan ik iets voor je doen?” vraag ik.
De man draait zich om en zegt met een vreemd Engels accent dat hij door Gerald gestuurd is.
“Ben jij soms de machinist?”
De man knikt, hij heet Jaweck en is van Poolse afkomst.
Bijzonder praatlustig is hij niet en als we door de machinekamer lopen knikt Jaweck en controleert hier en daar wat afsluiters en leest de peilglazen af. “Alles is rechttoe rechtaan,” zegt hij. “Niets bijzonders.” Hij knikt nog een keer en wacht kennelijk op een reactie van mijn kant.
“Kom maar mee naar mijn boot,” zegt hij dan. “Ik hoor dat jij ook een zeiler bent.”
De boot van Jaweck is een van de vreemdste zeilboten die ik ooit heb gezien. Het schip is gebouwd door een man met oorspronkelijke ideeën. Het jacht is een meter of zestien lang, geheel van staal. Alle lasnaden lopen schuin en exact evenwijdig aan elkaar en vormen een hoek van 45° met de waterlijn. “De huidplaten vallen op die manier soepel over de spanten heen. Vrijwel geen vervorming,” zegt hij.
“Het is een schip dat gemakkelijk door een man gezeild kan worden,” legt hij uit en alle onderdelen heeft hij zelf gemaakt.
De motor is een zware Scania diesel uit een vrachtwagen, die door hem zelf tot scheepsmotor is omgebouwd.
“Ik heb je maar een week of twee nodig.”
Jaweck knikt. “Dat komt goed uit, ik wil naar Amerika, als ik wat extra's kan verdienen dan graag.”
Hij verteld dat een maandloon in Polen hooguit zestig dollar bedraagt, daarom heeft hij vrijwel geen contant geld.
“Als ik je tweeduizend dollar geef voor die twee weken, kom je daar dan mee uit?”
“Dat zou geweldig zijn,” Jaweck wordt er bleek van. Tweeduizend dollar is klaarblijkelijk een enorm bedrag voor hem.
Hij komt met allerlei technische details aanzetten als ik hem vraag in hoeverre het schip vaarklaar is. “Laten we de hoofdmachine maar eens starten. Dan weten we meer.”
Eerst moet de motorolie worden voorverwarmd. Dat gebeurt door de motorolie door een warmtewisselaar heen te pompen en vervolgens weer terug te voeren naar de hoofdmotor.
Een uur of wat later draait de hoofdmachine en staat er een boiler aan voor heet water.
Jaweck laat aan Deb en Gwyneth zien hoe het elektrische fornuis werkt. Tegen de avond komt hij vertellen dat het schip in feite vaarklaar is. De oude crew heeft nog laten bunkeren voordat ze van boord gingen, dus de tanks zijn vrijwel vol.
Jaweck gaat terug naar zijn eigen boot en ik kijk hoe het de meisjes vergaan is. De kapiteinshut is opgeruimd, de slaapzakken liggen in de kooien. Het badhokje achterin de kajuit heeft ook een beurt gehad, maar het blijft er enigszins afgeleefd uitzien.
De meisjes prefereren de douches van de marina en verdwijnen met hun toilettasjes in de richting van de gebouwen.
“Morgen een paar overalls kopen, dit schip is bepaald geen jacht,” zegt ik tegen mezelf.

Het verontrust me dat Adrian nog niets van zich heeft laten horen. De hele operatie staat en valt met de komst van die duikers.
Ik bel met de nieuwe bewoners van Beausoleil maar die kunnen me niet helpen. Na hun aankomst is Adrian direct vertrokken, waarheen weten ze niet en kunnen het dus niets zeggen.
Voordat we de stad ingaan om te eten komt Jaweck de hoofdmachine afzetten. “Die draait goed, ik hoor geen verontrustende dingen. Er is ook meer dan voldoende smeerolie aan boord, de verwaarlozing is alleen maar verf.”

Ik loop met Gwyneth en Deb de stad in, misschien weet de waard van de Admiraal Nelson wel een oplossing.
“Duikers? Waar maak jij je nou druk over? Er zit hier van alles, Amerikanen, Engelsen, Italianen, en zelfs een Hollander!”
“Wat weet je van die Hollander? Komt die wel eens hier?”
“Vaak genoeg, hij werkt van tijd tot tijd op de booreilanden voor de Libische kust. Daar doet hij onderhoudswerk op grote diepte!”
“Dat is de man die ik zoek,” zeg ik ietwat opgewonden.
“Ik denk dat hij je aardig moet vinden want die jongens zitten echt niet om geld te springen. Die verdienen een massa poen daar. Je kunt hem vinden in San Felipe, daar ligt zijn motorjacht.”

De eerste nacht op de Orca is er een van onrust. Alles is anders, niets op het schip is vertrouwd. Het lijkt alsof de geesten van de oude bemanning nog rondwaren. De kapiteinshut ruikt naar schoonmaak middelen, ook de meisjes woelen in hun kooi. ‘s Nachts is het vrij koud buiten. Jaweck heeft er gelukkig aan gedacht de verwarming aan te zetten.
Ik stap uit m'n kooi, voorzichtig om Gwyneth niet wakker te maken en loop de trap op naar de brug. Daar ziet ik de duizenden lichten van de stad, de haven, de lichten van Puenta Europa aan de Europese kant en die van Puenta Almina aan de Afrikaanse kant. Verderop liggen de marinedokken, die voornamelijk door de US Navy worden gebruikt.
Terwijl ik een beetje in gedachten verzonken om me heen kijk komt Debbie de brug op. “Jij kan dus ook niet slapen,” stelt ze vast.
Er is een kleine dinette. Er staat een tray bier op tafel en ik trek er twee blikjes uit en geeft er een aan Deb.
“En nou ga jij mij eens vertellen, wat daar in Menton gebeurt is, ik heb Beausoleil verkocht omdat jullie zo aandrongen, ik heb een prachtige winst op het huis kunnen maken omdat jullie daar ook hard aan meegewerkt hebben, en toch zit het me niet lekker! Gwyneth denkt dat je iets uitgespookt hebt, waardoor Roger kopschuw is geworden.”
We zitten op de bank en Debbie strekt haar lange benen. Ze zegt niets maar staart strak voor zich uit.
Tenslotte komt ze tot een besluit: “Het probleem in Menton, waardoor Roger weggegaan is, ligt voornamelijk bij mij. Om te beginnen, ik heb hem pas vorig jaar leren kennen in Hamburg, in een disco. Toen hij de “Argo” naar Menton bracht, is hij mij in Falmouth komen op zoeken en is drie weken bij ons gebleven. Ze tikt zenuwachtig met haar lange nagels op het hout van de tafel. “En Gwyneth heeft heimwee!”
“Dat is een prettig vooruitzicht. Dus na mijn boot en het huis ben ik straks ook Gwyneth kwijt! Ik heb allebei goed kunnen verkopen, dat wel, materiële schade heb ik dus niet geleden, maar ik vind wel dat jullie een beetje met me aan de haal zijn gegaan. Allebei, wel te verstaan”
“Ja dat is misschien wel zo,” zucht ze.
“En, als ik het ook goed heb, dan had Roger geen schuld aan jullie scheiding?”
Ze slikt. Ze durft het haast niet te bekennen, zie ik. Ze heeft ons voor de gek gehouden. Ik spreek het niet uit maar ze ziet wat ik denk.
“Nee.”
“Ik had al zo mijn twijfels. Dan laat de rest zich makkelijk raden, jij hebt buiten de deur geneukt en Roger heeft jullie betrapt of heeft het ontdekt, een van de twee.”
“Correct.”

Nog buiten mezelf van woede over de gemene streek die Roger geleverd is, loop ik de volgende dag naar San Félipe, een haven die net aan de Spaanse grens ligt.
Ik zag direct waar de Hollandse duiker te vinden was, want ik ontdekte een stoer gelijnd Hollands motorjacht tussen alle andere jachten, dat zonder twijfel wel van hem moest zijn.
Ik liep naar het schip waar op dat moment een tank van een man het dek afspoot.
“Een goeiemorgen. Ben jij een zekere Jan?”
De man was van mijn leeftijd en had een grof, maar vriendelijk gezicht. “Dat klopt, die ben ik.”
“Mijn naam is Robert, ik ben van die tonijnenvisser die bij Sherpard’s ligt. Ik heb een probleem, heb je misschien wat tijd voor me?”
“Ik ben net met verlof, dus tijd heb ik zat. Kom aan boord!”
Het achterdek stond volgeladen met kratten bier. Sommige leeg, de meeste vol. Jan zag me kijken.
“Hier, neem er een,” en duwde een ijskoud pilsje in mijn richting. “En vertel, wat is het probleem?”
“Het zit zo.......en ik begin te vertellen vanaf dag 1 dat we met het gezonken schip bezig zijn geweest. “Enfin, dat is het verhaal.,” besloot ik.
“Kijk, kijk, kijk, dat is nou eens een leuke klus. Ja daar voel ik wel wat voor. Wat ik ervoor wil hebben? Daar moet ik nog over nadenken. Heb je bier aan boord?”
Jan was inmiddels aan zijn derde pijpje bezig terwijl die van mij nog voor de helft vol zat.
“Ik zorg wel voor een paar traytjes Ome Freddie, of heb je liever Grolsch?”
“Grolsch is uitstekend, maar daar ga ik netjes van praten, Ome Freddie zoals jij dat noemt, drinkt wat sneller weg!”

‘s Middags komt Jan aan boord, hij heeft knul bij zich die hij “Ratje” noemt. De jongen is van gemengd bloed, iets oosters, Aziatisch en een scheut Europees. Hij spreekt een mengelmoes van talen, maar geen enkele perfect. “De beste onderwaterlasser die we hebben, hij heet Radja,” zo introduceert Jan de donkere jongen.
Voor alle zekerheid heb ik tien kartons Heineken export laten brengen. Jan en Ratje werken er zich al met grote snelheid doorheen.
Ik zie Jaweck aarzelend bij de loopplank staan en wenk hem aan boord waar ik hem voorgestel als de machinist. “Ik maak nog een rondje schip, zal ik de hoofdmachine weer opstarten? Dan hebben we minder opwarmtijd nodig als je gaat afvaren.”
“Da’s een hele goeie, die jongen,” zegt Jan, “Hoe kom je daaraan?
“Via Gerald van Sherpard’s. Hij komt uit Polen.”
“Nu terzake,” Jan pakt z'n volgende biertje, “Wij hebben een maand verlof. Een paar duikjes kunnen we dus nog wel maken. We hebben onze eigen spullen, hoe staat het met jou? Kun jij duiken.?”
“Ik kan niet eens zwemmen, laat staan duiken. Ik heb een dubbel geperforeerd trommelvlies dus hou mij weg van het water!”
Het gezelschap begint daarop hardop te lachen.
We maken het af en bezegelen onze deal met een handdruk. Een trilling gaat door de boot heen gevolgd door een wolk zwarte rook uit de schoorsteen. Die zien we niet maar ruiken die wel. De hoofdmotor draait zacht ronkend maar nauwelijks voelbaar. “Een goeie boot,” zegt Jan die waarderend kijkt naar het lange werkdek. “Een echte all-rounder!”
We maken een rondje door het schip. “Wat een beest,” zegt Jan en wijst op de hoofdmotor. “Hoeveel pk?”
“Iets van drieduizend.”
“Ziet er allemaal goed uit. Alleen zouden we nog wel een extra man kunnen gebruiken om als buddy te dienen.”
Ze verlaten de machinekamer, ik gebaar dat ik niets kan verstaan.
“We moeten nog een andere duiker hebben die ons in de gaten houdt als we in het wrak zitten.” Ik knik. Maar ikj wil echter de crew zo veel mogelijk beperken. “Kan een van de meisjes helpen? Ze hebben allebei maandenlang duikles gehad.”
“Het zou kunnen. Maar dan nog ben je onderbemand. “Als wij duiken, dan kunnen we daarna niet nog eens allerlei sjouwwerk gaan doen.”
Dat begrijp ik. “Dan zoeken we er nog iemand bij.”

Maar dat blijkt niet nodig te zijn: op de kade staat een verfomfaaide Adrian.
“Ik kan niet.........” begint ik als Adrian me onderbreekt. “Mag ik eerst even mijn verhaal doen?”
Als we op de brug aan tafel zitten schuift ik hem een flesje Heineken toe. “Vertel.”
Adrian vertelt dat hij Beausoleil had verlaten toen de nieuwe bewoners aankwamen. Daarna had hij de trein genomen en was in Cannes uitgestapt. Hij kon niet via de gebruikelijke weg naar Gibraltar omdat de politie in Engeland hem op de telex had gezet. Wegens een aantal vechtpartijen en veroordelingen voor excessief geweld. Dus ging hij liftend naar Spanje toe.
“Waarom? Ik heb je genoeg reisgeld gegeven!”
Adrian haalde zijn schouders op. “Onderweg ben ik een paar keer opgepakt door de Gendarmerie. En in Spanje heb ik in de cel gezeten wegens een ruzie met een junk. Daarom ben ik er nu pas.”
Ik besluit hem niet te laten vallen, tenslotte is hij al een aardig tijdje bij ons in dienst. Wanneer dit achter de rug is, kan hij verder zijn eigen weg gaan zoeken.
“In orde, blijf dan maar aan boord en zoek een slaapplaats op. Er zijn genoeg lege kooien beneden.”
Jaweck, Jan en Ratje staan op het dek en buigen zich over de zware buitenboordmotor van de bijboot die op twee jukken voor op het dek staat vastgesjord.
“Fuck Amerikaanse motor, die loopt niet meer! Voor de oudijzerbak!”
“Niet meer reparabel,” zegt Jaweck. “Totale revisie noodzakelijk.” Hij laat me de verrotte tandwielen in het staartstuk zien.
“Daar is geen tijd voor. Moet ik een nieuwe kopen?” Ik aarzel om een beslissing te nemen. Dergelijke motoren kosten meer dan een kleine auto.
“Ik ga wel eens even mijn oor te luisteren leggen,” zegt Jan. “Je hebt zeker liever een Zodiac of iets dergelijks?”
“Jij snapt het,” antwoord ik.
“Heb jij eigenlijk wel duikspullen voor die meiden?” vraagt Jan.
“Nee, maar we hebben er een duiker bij. Een oude kennis van me die zojuist aangekomen is. Heeft een complete SAS training gehad. Heb je daar iets aan?”
“Prima, maar die kan wel spul van mij gebruiken, het is niet nodig om materiaal voor hem aan te schaffen. Koop voor die meiden maar een paar wetsuits met handschoenen, snorkel en masker. Ik kom straks wel kijken of het spul past. Kom Ratje, we gaan een paar biertjes halen.”
Ik ga aan de kaartentafel zitten en probeer de lijst op te maken voor Sherpard’s. Jaweck heeft ondertussen een vrieskist schoongemaakt en ingeschakeld.
“Wat wil jij,” vraagt ik aan hem. “Die jongens zuipen alleen maar bier.”
Jaweck denkt na. “Af en toe een Cuba Libre met ijs is wel lekker,” zucht hij. “En ijs hebben we voldoende.”
Tevergeefs zoekt ik Gwyneth en Debbie. Als ze nergens te vinden zijn kijkt ik of hun bagage nog aan boord is. Zijn ze alsnog vertrokken? vraagt ik me af. Ik loop hun hut binnen en zie hun geopende reistassen staan. Ik kijk nog een keer op de brug en hoor dan een onderdrukte lach. Ik loop naar buiten en klim de ladder op die naar de flying bridge gaat, het hoogste gedeelte van het schip.
Achter de windschermen van de gesloten verschansing van de flying bridge, liggen de twee vermisten in hun blootje te zonnen. Ze merken niet dat ik naar ze kijk, onbewust van mijn aanwezigheid. Hun lichamen glanzen van de zonnebrandolie, de lichte driehoeken tussen hun benen lichtten op in hetzelfde overvloedige zonlicht. Nou ja, laat ze maar, ergens moeten ze toch een beetje vrijheid en privacy hebben.
Ik breng het bestelformulier naar Sherpard’s en teken een cheque.
Wanneer ik terugkeer naar het schip loopt, Adrian onwennig heen en weer. “Ik verveel me, kan ik iets doen?”
Ik geef hem een biljet van tien pond. “Ga maar een biertje drinken in de Admiraal Nelson. En geen ruzie maken!”
Jaweck komt de machinekamer uit, bezweet en al. Alle motoren zijn in orde behalve een ijsmachine, Daarvan is de compressor kapot en moet vervangen worden.”
“Maak daar een aantekening van en doe er verder niets aan. Die hebben we toch niet nodig.”
De bus met de bestelde proviand komt voorrijden en toetert.
Ik wil de loopplank al aflopen maar Jaweck houdt me tegen. “De kraan, we tillen de pallets aan boord met de kraan.”
De een na de andere pallet wordt op dek gezet en uitgepakt. De meisjes horen wat er beneden hen gebeurt en komen netjes aangekleed helpen.
Jaweck kijkt met verbijstering naar de hoeveelheid kartons bier. Ook de meisjes zetten grote ogen op. Als alles is verstouwd, nemen ze er zelf eentje. “Vanavond eten we gezamenlijk in de Admiraal, morgen nog een laatste controle en dan weg.”
Jan en Ratje komen triomfantelijk terug. “We hebben wat gevonden, een Mk V met een 75 pk Mercury, nagenoeg nieuw, in Mil Spec uitvoering. Voor 5000 pond. En niet zeuren,” voegt Jan er met een knipoog aan toe.
“Laat maar brengen, en haal jullie spullen aan boord, ik zal aan Gerald vragen of jullie hun bestelwagen mogen gebruiken.”
“Laat die meiden maar meekomen, dan kunnen we nu hun spul uitzoeken.” Jan wenkt de meisjes.
We lopen gezamenlijk naar de rij shops tegenover de kade. Het wordt al warmer ontdek ik. Het voorjaar duurt maar kort, de zomer zet snel in.
“De ruzie bijgelegd?”
“O – heb je het gehoord?”
“Ik heb alles gehoord. Eén van de redenen dat onze maatschappij geen vrouwen meer in de compound wil hebben. Die neukgleuven zorgden voor zoveel onrust dat de directie meer tijd nodig had voor het indammen en beslechten van ruzies dan dat er gewerkt werd. Totaal onbruikbaar in ons soort werk..” Ik schrik niet van de ietwat grove taal van Jan. Dit soort lui heeft geen tijd voor mooie praatjes. Het risico van hun werk is daarvoor te groot.
De meisjes verstaan niets van de onderlinge discussie en kwebbelen in hun Welsh met elkaar. In de duikshop passen ze een aantal wetsuits, Jan geeft wat adviezen over maskers en snorkels en is de zaak daarmee tamelijk snel beklonken.
“En, zijn jullie nu vaarklaar?” Het was de eerste vraag die Félix me stelde toenik hem verslag uitbracht van onze vorderingen.
“Ja, we varen vanmiddag uit en naar we mogen aannemen zijn we morgenochtend op de locatie.”
“Uitstekend. De coaster die ik beschikbaar heb is met een paar dagen in Cadiz. Het is de Esmeralda, thuishaven Liverpool.”
“Heb je haar call-sign?”
“O ja, GRXZ.”
“Laat haar elke dag uitluisteren op 2182 kHz, om 0800, 1200 en 1800. De oorspronkelijke naam van ons schip is “Orca” - begrepen?”
“Dus “Orca” roept “Esmeralda” - is dat het?”
“Correct.”
“Nog een laatste vraag, wat is je target?”
“Zoveel mogelijk, maar zeker vijfhonderd kisten – als ze er nog liggen!” Dat hoop ik tenminste.
“Nou ik hoop dat je allebei je benen breekt,” wenst Félix me toe als een variant op “Hals und Beinbruch.”

Een Amerikaanse truck stopte voor het schip. Jan springt op. “Ga je geld maar vast halen, daar komt onze bijboot.”
Met de kraan worden de twee grote kratten aan boord gehesen en op het dek gezet. Ik ben al de loopplank af en overhandigde de envelop aan de bestuurder van de truck die in de vrachtwagen het geld gaat tellen.
“Klopt. O ja, de spullen zijn splinternieuw en dus nooit gebruikt!. Hou daar rekening mee.” En verdwijnt daarna weer met gezwinde spoed.
Tegen de havendienst zeg ik dat we een proefvaart van een week of twee gaan maken voor de nieuwe eigenaren maar dat we wel weer terugkomen. Vervolgens wordt de Orca uitgeklaard.

Aan boord is alles in gereedheid gebracht voor het vertrek. Jaweck is in de machinekamer, Adrian en Ratje staan klaar bij de landvasten. Jan staat naast mij op de brug, Gwyneth en Deb kijken naar buiten. “O.k. Eerst achter los, roer helemaal naar bakboord! Lekko maar!” roept hij. “Nu de boegschroef, kijk we zijn los.” Langzaam glijdt het schip naar voren in de richting van de haven.
“Dat is heel wat anders dan een zeilschip hè,” merkt Jan gnuivend op.
Ik genoot van het speelgoed, zoals ik het later uitdrukte. Ik druk op een knop van de intercom. “Jaweck, brug!”
“Jaweck, machinekamer.”
“Als alles in orde is, kom dan naar de brug.”
“Dek!” toeterde ik.
“Ja Robert?”
“Naar de brug komen als jullie klaar zijn!”
Allemaal staan ze op de brug. Twee ijskoude kartons Heineken wachten al. Gwyneth begon uit te delen. “Dames en heren, op een goede vaart en behouden thuiskomst: proost!”

Een wachtregeling hoefde niet ingesteld te worden. Jan, die ervaring heeft met de beroepsvaart, kan mij ieder gewenst moment aflossen. Jaweck hoefde maar om het uur een blik in de machinekamer te werpen, voor de rest kon hij alles op de brug uitlezen en bijhouden. Buiten het havengebied begon het schip te bewegen op de deining van de Strait.
De morsehandle staat nauwelijks naar voren en toch lopen we al twaalf knopen. “Laat de machine maar even rustig aan lopen, dat is beter.” Jaweck controleert nu de standen van de meters.
Adrian en Ratje zijn op het werkdek bezig de twee grote kratten uit te pakken. Jaweck blijft zijn oog gericht houden op de meters op het grote instrumentenpaneel. Zonder trillen staat de toerenteller iets onder de 750.
“Ga langzaam naar 1000 omwentelingen.”
Ik duw de morsehandle lichtjes naar voren terwijl de naald van de meter in de richting van de 1000 toeren kruipt.
De naald van de log liep naar 16 knopen. De vermogensmeter staat nog onder de helft. “Waauw, dit is een snelle tante.” Jaweck knikt in mijn richting terwijl ik al mijn aandacht nodig heb voor het drukke scheepvaartverkeer.
“Wat is de koers Jan? Iets van 94° ?.”
“Ja, hou dat maar aan.”
Een uur later lagen we al ruim buiten de grote scheepvaartroute en schakelde Jan de stuurautomaat in. “Nu lust ik wel weer een biertje.”
Om 1900 hadden we het licht van Isle de Alboran op een mijl aan bakboord. Naarmate de hoofdmachine warmer werd, was deze sneller gaan draaien - inmiddels liep het schip iets meer dan 17 knopen.
“Neem maar wat gas terug, we gaan te snel. Zoals we nu gaan komen we om 0200 bij ons doel.” riep Jan tegen me.
“Juist niet, iedereen kan nu nog een nacht goed slapen, misschien komt er daarna niet zoveel meer van.”
“Nee, dat kon wel eens wezen,” gaf Jan toe.
“Neem jij de wacht even over, ik ga eens beneden kijken.”

We hadden laat gegeten; Gwyneth en Debbie waren bezig met de kombuis, Adrian lag al in z'n kooi, Ratje en Jaweck waren aan het kaarten. Het ritmische geklop van de zware Detroit diesel hoorde je beneden iets luider dan op de brug, toch was de Orca een stil schip te noemen.
“Moet je eens kijken,” zegt Jan als ik weer op de brug ben en dan duwt hij de rheostaat naar voren. Bij 1250 omwentelingen komt het schip uit het water. “Ze planeert al bijna,” fluistert hij verbaasd over dit fenomeen, “Ze kan tot 1750 omwentelingen, dat betekent dat ze nog veel sneller kan.”
De Orca, klokte al bijna 20 knopen.
“Dat weten we dan ook weer.”
Jan schakelde weer terug naar de automaat. “Typische boot.” Alle twee lopen we naar buiten en kijken naar de sterrenhemel en de vlakke zee voor ons, hier en daar flikkeren lichten van bakens of lichten van ver passerende schepen.
“Daar is iets,” Jan wijst op een flakkerend licht, schuin voor de boeg.
“Ik ben nachtblind, ik zie niet zo goed,” Ik zie nu toch ook wel iets. Jan loopt de brug binnen en komt even later met een kijker terug en tuurt. “Daar brandt wat. Een mijl of anderhalf, twee vooruit.”
“We gaan kijken.” Fitz lacht. “Jan, gooi het gas er eens op!”
Ik blijf buiten staan en houdt het flakkerende licht in de gaten. Ik zie plotseling dat het een schip is dat in brand staat.
Ik ren naar binnen en druk op de bel van het brandalarm; Jaweck verschijnt als eerste op de brug. “Brand?” vraagt hij.
“Ja, maar niet bij ons. Daar!” Jan en ik wijzen naar het flakkerende licht dat nu snel dichterbij komt. Jaweck schiet weg en even later gloeit er een rode lamp op het instrumentenpaneel van de bluswaterpomp.
Als we het brandende vaartuig naderen zien we dat het een groot zeiljacht is dat vanaf het achterdek in brand staat.
Adrian en Ratje hangen de Zodiac al in de kraan. Ik ben blij dat Adrian het ding direct gebruiksklaar heeft gemaakt en ook heeft afgetankt. Hier spreekt duidelijk de discipline en training van een voormalige SAS man.
Jaweck komt op de brug. “Je hoeft nu alleen de afsluiter bij de brandspuit open te zetten en je hebt water.” Jan slaat hem op de schouder. “Je bent geweldig,” zegt hij gemeend.
Adrian en Ratje hebben de Mk V in het water, de motor loopt en voorzichtig varen ze naar het brandende schip. Jan neemt het roer over. “Ik vaar achter hun spiegel langs. “Jij zet de spuit op het vuur, nu alleen maar hopen dat het geen vloeistofbrand is, maar er is geen andere manier om het schip te redden.”
Ik klim de steile ladder op naar de flying bridge. Daar staat de blusmond op een pedestal, onderaan bij de voet is een afsluiter. Ik draai die open en wacht totdat Jan de boot achter de brand heeft gebracht. Dan druk ik de hendel van de watertoevoer open waardoor een dikke zware straal uit de blusmond komt. Het vuur valt in een waaier van vlammen uiteen en na enkele minuten spuiten, dooft het geheel. “Stop maar,” roept Jan door de intercom. “Er komen mensen aan boord!”
Ik kom naar beneden. “Dat werkt perfect, ik had er geen idee van hoe efficiënt zo'n installatie is!” Ik loop de trap af naar het dek waar een aantal angstige mensen staan te gebaren. Gwyneth en Debbie proberen ze te kalmeren. “Ga met ze naar de mess, wij bekommeren ons wel om de rest.”

Adrian zit nog met Ratje in de Zodiac. “Ga een lijn klaarmaken, Robert, wij gaan nog eens op dat jacht kijken, geef ons een stel lampen!”
Ik trek twee Maglights uit hun klampen en gooit die Adrian toe. “Ik zorg ondertussen wel voor een sleeplijn,” schreeuw ik. “Weet jij waar die ligt?”
Adrian roept dat ik in het kabelgat moet kijken, daar ligt genoeg van dat spul. De Mercury komt tot leven, langzaam gaat het richting het zeiljacht dat als een witte schaduw op het water ligt. Het schip rookt nog steeds, maar de brand is uit.
Dan springen er twee schijnwerpers aan en zetten het jacht in een spookachtig licht dat door de rook wordt weerkaatst.
“Vraag of de schipper van het jacht naar de brug komt,” roept ik door de intercom.
“Je klinkt als een echte gezagvoerder,” grapt Jan die door de ramen naar buiten kijkt.
“Toch héél oplettend van je dat je het vuur zag.” Jan glimlacht trots.
Gwyneth komt met een kleine man op de brug. Zijn kleding ruikt naar vuur en rook. De man is nog steeds overstuur door de brand op zijn jacht. Nerveus gaat hij zitten. Het is allemaal te snel gegaan: het vuur en de onverwachte verschijning van deze grote boot.
“Ik kan niet zeggen hoe ik u moet bedanken,” zegt de man alsof hij de cliché uit een boek opleest. Zijn Engels klinkt moeizaam, hij zoekt naar woorden.
“Zou jij wat te drinken willen halen?” vraagt ik aan Gwyneth, “En kom er dan bij zitten.” Ik wil haar als getuige als straks een verklaring wordt opgemaakt.
Jan kijkt naar buiten en ziet dat de Zodiac bezig is een zware sleeplijn over te zetten. “Ik ga Adrian en Ratje even helpen, ik laat je nu verder alleen.” Hij laat het roer over aan Jaweck.
“U ziet, voor uw schip wordt gezorgd. Kunt u mij vertellen hoe de brand ontstaan is? Maar eerst wil ik graag wat gegevens hebben, de naam van uw schip, uw naam als schipper, de thuishaven en de naam van uw assuradeuren. Verder maak ik een protocol op van de afgelopen gebeurtenissen, voor mijn logboek, de autoriteiten en uw verzekeringsmaatschappij.”
De man geeft daarop zijn naam, de naam van het jacht en die van assuradeur. De thuishaven was Cannes, het schip was eigendom van een werkmaatschappij van Mr Campos, de naam van de eigenaar die nu bij mij aan tafel zit.
“Een stom ongeluk,” vertelde Mr Campos die weer tot zijn positieven begon te komen na de glas whisky die Gwyneth hem ingeschonken had.
Hij was gestruikeld over de genuaschoot terwijl hij naar de barbecue liep waar wat vlees op lag. Toen hij tegen de barbecue aanviel was deze omgevallen tegen een fles cognac die op het dek stond en dat had de brand doen ontstaan. Toen kwam plotseling dit schip en ........
“O.k. - de rest van het verloop weten we. Rest ons nu de vraag hoe de toestand op uw boot is.”
Er was inmiddels verbinding gemaakt tussen de Albertine, het jacht van Mr Campos en de Orca. Twee autobanden dienden als strekker.
Ik zag dat Adrian op de Albertine was achtergebleven en dat Jan alleen terugkwam.
“En – hoe is de toestand?”
Jan haalde zijn schouders op. “Momenteel? Het achterschip is uitgebrand, de motor is wellicht nog intact, maar dat weten we niet zeker. Voor de rest valt het wel mee. Adrian zoekt naar de noodhelmstok, als die tenminste van metaal is, dan maakt dat het slepen makkelijker, anders moeten we een noodroer maken.” Ik wendde me tot Mr Campos, de eigenaar van het jacht.
“Ik stel voor dat we uw schip naar de dichtstbijzijnde haven slepen. Dat is in dit geval Almeria. Ik heb intussen uitgerekend dat het een kleine 70 mijl is, dus morgen kunt u daar zijn. Wij hebben voldoende accommodatie aan boord om uw gezelschap onder te brengen.” Een protocol werd opgemaakt en enerzijds door Gwyneth en Jan als getuigen getekend en anderzijds door Mr Campos en een lid van zijn gezelschap.

Bij daglicht bleek de Albertine langer te zijn dan de Orca. Jan had de vorige avond Ratje overgebracht die Adrian moest helpen het zware zeiljacht onder controle te houden. De Albertine bleek nog wel bestuurbaar, zij het maar nèt.
De Albertine was een houten klassieker, gebouwd door Camper & Nicholson eind dertiger jaren. Ze had onlangs een zeer kostbare restauratie ondergaan en was het puur geluk geweest dat de Orca juist op tijd kwam. In het andere geval was zij reddeloos verloren geweest.
“Dit is geen jacht,” stelde Mr Campos vast.
“Nee, zeker niet,” beaamde ik. “Dit is een bergingsschip en wij zijn op weg naar een klant. Maar die klant heeft geen haast, die kan wel even wachten, wij slepen u nu naar Almeria. Daar zullen de experts van uw assuradeur wel eerst willen kijken alvorens u het jacht ter reparatie bij de werf kunt aanbieden.”
Campos bedankte ons nogmaals, stond op en volgde Gwyneth naar de mess.
“Dit kan een aardig sommetje opleveren,” grijnsde Jan. “Een meevallertje voor jou.”
“Laten we maar eens afwachten. We zijn er nog niet en het geld staat nog niet op de bank!”
“Goed dat je er aan gedacht hebt om op basis van een Lloyd's open rule te werken. Nu is het officieel vastgelegd dat ze professionele hulp hebben aanvaard.”
“Uitstekend stuurman,” nu grijnsde ik ook.

Campos vroeg gebruik te mogen maken van de radiotelefoon en voerde een aantal gesprekken met het vaste land. “Waar breng je ons naar toe? Naar welke haven precies?”
“Aguadulce. Een uitstekende haven met een uitstekende service.”
“Prima, dan laat ik daar de experts naar toe komen.”
Ik had kort daarvoor een al gesprek gevoerd met Lisabella en haar het verhaal van de Albertine verteld. Het bleek dat Roger bij Jorge en haar zijn intrek genomen had. “Ik breng de Albertine morgen binnen.”
“We hadden die barkas nu goed kunnen gebruiken,” mopperde Jan.
“Een volgende keer,” beloofde ik.
“Was dat maar waar. Dit zou ik mijn hele leven wel willen doen.”
“Eerlijk gezegd, ik ook,” moest ik volmondig beamen.
We kregen de Albertine naar binnen. Vraag niet hoe. Tenslotte lag ze voor de kant, waar een schare toeschouwers de verrichtingen van de crew van de Orca gadesloeg. Een luid applaus klonk toen de laatste lijn vast lag.
Roger kwam aan boord en omhelsde me. “Wat ben ik blij om je te zien.”
“Hola, kom even mee naar de brug, ik heb je wat te vertellen.”
Ik bracht Roger op de hoogte van de afgelopen gebeurtenissen in Menton, hoe ik het huis had verkocht en ook dat ik inmiddels op de hoogte was van hetgeen er tussen hem en Debbie had plaatsgevonden.
“Ze is aan boord. Hou daar een beetje rekening mee.”
“Maak je daar niet druk om. Ik ben er al lang overheen. Trouwens, er is een minder goed bericht, iets dat je nog niet weet. Jouw vriend Alain is overleden; Maria wacht momenteel op beter weer en komt dan hierheen. Ze heeft een zoontje van anderhalf. Ze zegt dat jij de Orichalque hebt geërfd.”
“Maar Maria is toch de wettige erfgename? Ze zijn toch getrouwd!”
“Dat is zo, maar Maria wil de Orichalque niet hebben. Te veel herinneringen en zo, en het is Alain's wens geweest dat jij het schip zou erven.
“Dat is nu wel het laatste nieuws dat ik had willen horen.” Ik zweeg, maar kreeg een plotselinge ingeving. “Waarom ga jij haar niet halen? Een jonge vrouw met een kind kan toch niet alleen de oceaan over.”
Daar had Roger nog niet bij stil gestaan. “Dat is misschien niet eens zo'n gek idee. Tijd heb ik er wel voor. Ik zal het met Lisabella overleggen.”
Ik keek even vreemd op. “Ja – Roger lachte – zij voert nu de directie over de haven hier.”
Debbie had zich in de mess verscholen want zij durfde Roger niet onder ogen te komen. Ze haalde opgelucht adem toen de Orca de kleine haven verliet, “Tjee, wie had dat nou kunnen denken,” zei ze tegen me.
Ik had nog met een van de experts gesproken. “Uitstekend gedaan, u kunt wel op een goede honorering rekenen. Zonder uw tussenkomst zou het schip reddeloos verloren zijn geweest.”
Ook Campos had me bedankt.
“Ik zal contact met u houden over de financiële afwikkeling,” zo beloofde hij.
Jan had de Orca in de kleine baai voor anker gelegd; de Zodiac hing in de kraan en werd op dek gezet.
“Een drankje voor iedereen en dan allemaal naar de brug.”
“We hebben een dag vertraging, eigenlijk twee want we moeten ook weer terug, maar jullie hebben fantastisch werk geleverd. Volgens de experts van de verzekering kon het niet beter gedaan worden. Wat er verder uit voortvloeit, zullen we wel zien. Maar we gaan nu weer verder, proost allemaal.”

“Merk jij nou dat je al twee dagen niet geslapen hebt?” Jan stond achter het stuurwiel en manoeuvreerde het schip op koers.
“Nee, de adrenaline stroomt nog steeds door m'n bloed.” Maar mijn gedachten waren bij Alain, die nu ergens in een graf lag bij Charlotte Amalie.
“Jan, leg de boot eens stil. Ik ben iets vergeten.” Ik liep naar de marifoon en riep de haven op die we zojuist hadden verlaten.
“In orde Robert we zorgen er voor. Stuur jij een boot?”
Adrian, die nog op de brug was, hoorde het gesprek en was al bezig de Mk V in het water te zetten. Ratje stond bij de kraan en bediende de knoppen. “Die twee werken goed samen. Daar ben ik blij om!” Jan knikte. “We hebben geboft.”
Anderhalf uur later waren ze terug met een grote platte doos. “Wat moeten we daar mee doen,” vroeg Debbie.
“Leg die maar in het ijs, je ziet later wel wat er in zit.”

“Nog 118 mijl. Dan lig je op je plek. Vanavond om 2000. Vroeg genoeg?” Jan komt achter de kaartentafel vandaan.
“Te vroeg. Een uur of tien is beter. Dan vallen we bij het duister binnen, beter dan dat onze komst gezien wordt.”
Ik wijst op de kaart. “Hier is het licht van Kaap de l'Aiguille, het heeft maar een heel beperkte reikwijdte, hooguit een mijl of twee, drie. Meer bedoelt als waarschuwing voor de rotsen die daar onder water liggen dan als hulpmiddel voor de navigatie. Het wrak ligt net achter de dieptelijn van 50 meter.”
“Wat ik voorstel te gaan doen is dit...............” ik zet zijn plan uiteen. “Volgens mij is dat de beste manier om niet opgemerkt te worden.”
‘s Avonds lopen we tegen Kaap Ferrat aan, Ferrut zoals de Arabieren het schiereiland noemen. Tot vlak aan de kust is het water diep genoeg. Zonder exacte peilingen kan ik de plek van het wrak niet vaststellen, maar ik weet me zo ongeveer de plek nog wel te herinneren. Het anker wordt voorzichtig neergelaten, ook al is er geen kip te zien, het geluid over water draagt ver.
Ratje en Adrian hebben de eerste wacht, en worden daarna afgelost door Debbie en Jaweck.
Of het nu toeval is of niet, we liggen vrijwel boven op het wrak. Jan ziet het onder de waterspiegel liggen als hij ‘s morgens de wetsuits tevoorschijn haalt en toevallig over de verschansing kijkt. Gwyneth zorgt voor de eerste koffie. “Willen jullie ook nog wat eten?” vraagt ze maar Jan en Ratje duiken liever op hun nuchtere maag. Adrian gaat mee en fungeert als buddy. De eerste duik is een verkenningsduik, maar kan evengoed de nodige tijd in beslag nemen. Iedereen is intussen aan dek, druk bezig met het overboord zetten van de drijflichamen die anders de netten boven water houden.
Na een korte duik komen Jan en Ratje boven water. “Het ruim ligt nog merendeels vol met langwerpige kisten. We zullen er een openbreken om te controleren of we de juiste te pakken hebben, daarna haken we een ballon aan elke kist zodat ze blijven zweven.”

Jaweck komt naar me toe. “Dit gaat niet werken. Je kunt beter de kisten aan dek nemen en die later buiten het zicht vanaf het land onderdeks brengen. Dat gaat sneller en geen kans dat we de kisten ergens onder water kwijt raken.”
Ik zie dat hij gelijk heeft en samen trekken we kist voor kist over de kabelrol in de achtersteven. We hebben ongeveer zestig kisten op het dek liggen in nog geen uur tijd. Maar Jan en Ratje mogen die dag niet meer duiken en moeten nu minstens twaalf uur rust nemen.
Snel wordt de Zodiac in de kraan gehangen en wordt het anker, schakel voor schakel bijna, opgehaald. Dan zetten we met grote vaart koers naar open zee.
We breken een kist open en ik neem een verpakte bundel uit de kist. Het wapen gaat van hand tot hand. Ze werpen er even een blik op en daarna wordt de kist weer gesloten. De luiken van Hold No 1 worden geopend en kist voor kist wordt in het ruim geladen. Zelfs met hulp van de kraan is het zwaar werk. De kisten zijn onhandelbaar en nèt te zwaar voor een persoon. Jan en Ratje zijn uitgeput.
“Om een uur of zes vanavond, pakken we de volgende lading,” zegt Jan. “Een uurtje meer of minder rust maakt ook niet uit.”
Het is nauwelijks 0900 en de eerste lading hebben we al binnen.
Ze zijn moe, bezweet en vuil bovendien.
“Kunnen we hier zwemmen?” vragen de meisjes.
“Nee,” zeggen Jan, Ratje en ik tegelijk. “Hier zwemmen rifhaaien en hamerhaaien.” Ik vertel ze over het incident bij het wrak toen ik er met Alain was.
Jan komt op het lumineuze idee om de barkas te vullen met zeewater. “Dan hebben we een soort jacuzzi.” De meisjes gillen opgewonden.
Het zeewater kolkt de barkas in en na een minuut of tien is de boot vol. In een oogwenk strippen de meisjes en gooien hun bezwete kleding op het dek en springen dan in de boot, gevolgd door Ratje en Adrian, daarna volgen Jan en Jaweck.. Het water is ijskoud en ze slaken een paar harde gillen.
“Hé kap,” roept Jan, “haal eens een lekker koud pilsje voor ons! Wat hebben we een mooi uitzicht vandaag.” zegt hij met een geaffecteerde stem en kijkt naar de blote borsten van Deb en Gwyn die net boven het water uitsteken.
Ja die Jan, wat zouden we zonder hem moeten beginnen.

We brengen de dag door met luieren en gooien af en toe een lijntje uit. De twee zusjes zijn de flying bridge op gegaan en liggen uit de wind in de zon. Tegen een uur of vier start Jaweck de hoofdmachine en varen we met geringe vaart terug naar de kaap. Adrien heeft de hele middag lijnen gemaakt met karabijnhaken er aan. Binnen een half uur koppelen we veertig kisten aan elkaar die door de lier achter elkaar het dek op worden getrokken, dan volgen in hetzelfde tempo nog eens veertig. Daarna volgt het verdere ritueel. We varen weer totdat we uit het zicht zijn van eventuele nieuwsgierigen die ons vanaf het land kunnen zien en verstouwen gezamenlijk de tachtig kisten. Bij elkaar een gewicht van 4 ton dat opgeruimd moet worden. Jaweck en Adrian staan in de hold en Gwyneth en ik haken de kisten een voor een in de kraan.
“We gaan terug naar de ankerplaats en blijven daar vannacht liggen. Morgenochtend gaan we verder.”
Er steekt die nacht echter een harde wind op en de volgende dag staat er een holle zee. Van duiken komt er die dag niets.
“Blij toe,” zegt Ratje, “M'n bloed voelt aan als Coca Cola.”
Jan zit achter de radio en luistert naar een stel Arabische zenders. “Hebben die niet iets van een weersverwachting?” Jan schudt. “Nee, maar dit kan wel even duren. Zelfs als het weer nu omslaat en beter wordt, duurt het toch nog een dag of twee voordat we weer kunnen duiken.”
“Dan doen we er beter aan een ankerplaats op zoeken, maar niet onder de Algerijnse kust.” Ik wil zo snel mogelijk van deze plek weg. Twee mijl verderop, zeewaarts, is het water al meer dan een kilometer diep. Daar kunnen we zeker niet voor anker gaan liggen.
“Laten we maar naar Almeria gaan,” besluit ik tenslotte.
“Adrian, doe jij een wachie?” Jan wil ook naar kooi, We hadden de derde fase van het decompresseren ingekort omdat er nauwelijks nog lucht in de flessen zat. Ook hij had last van restanten kooldioxide in zijn bloed. Maar dat was hij wel gewend. Welterusten!
“Neem je rust,” zei Adrian, “Ik heb genoeg slaap gehad.”
Gwyneth lacht vrolijk toen ik onze hut binnen kwam. Ik zag dat er een lege wijnfles op mijn schrijftafel stond. “Ik zal er nog een gaan halen. Ik lust ook nog wel wat.”
Ik kwam terug met een geopende fles en zag dat de twee zussen bij elkaar in bed lagen. Gwyneth had haar ogen tot spleetjes geknepen, een teken dat ze op oorlogspad was.
“Kom er maar bij. Ruim een week lang zie ik je vrijwel niet, langer nog! Neuken doe je niet met me en Deb heb je ook droog gezet. Ik weet dat neuken met de bemanning verkeerd is, maar we zijn niet van steen. Dus doe vannacht maar eens je best!” Ze voelden zich duidelijk verwaarloosd en lieten me dat ook duidelijk blijken..

De zee was die nacht behoorlijk ruw geweest maar naarmate we de Spaanse kust naderden knapte het weer zienderogen op.
Ik trok er op uit met de rubberboot om de nodige telefoongesprekken te voeren met Félix, die natuurlijk in spanning zat hoe de operatie verliep. Op dit punt kon hij gerustgesteld worden, de coaster kon beter uit Cadiz vertrekken en naar Almeria komen. Het overladen kon net zo goed daar gebeuren.
Van Lisabella, die ik een kort bezoek bracht, hoorde ik dat Roger onderweg naar St Thomas was om Maria, het kind en de Orichalque op te halen. Die zou dus nog ruim een maand of twee wegblijven.
“Er zijn wat brieven voor je bezorgd.” Lisabella fungeerde als postadres van mijn firma zolang ik nog geen vaste thuisbasis had.
Eén bericht kwam van Louis Campos die ons nogmaals bedankte en mededeelde dat er een uitkering ten gunste van mij zou volgen van 12% van de verzekerde waarde van de Albertine, een remuneratie voor redding en berging van de het grote jacht. Als ik hiermee akkoord zou gaan, gaarne per omgaande bevestiging. De uiteindelijke schade was veel groter gebleken dan het aanvankelijk geleken had, iets dat in het voordeel van mij had gewerkt.
“Je hebt voor goede publiciteit gezorgd,” bedankte Lisabella me. “Dank zij de krantenberichten hebben wij veel bezoek gekregen.”
Ik had een lang gesprek met Assadourian die ondertussen het project in Ghana had stilgezet. “Maak je missie maar af en probeer een koper te zoeken voor het schip.”
Politieke beslissingen als deze werden dagelijks genomen; Afrika is nu eenmaal een moeilijk land voor lange termijnprojecten, zoals de geplande visconservenfabriek in Ghana.
Assadourian kennende, zou deze de Orca wel met winst doorverkopen. Daar mocht je wel op rekenen.

De tijd dringt, ook al is er nog geen week voorbijgegaan sinds we op de Orca zijn, het gedwongen nietsdoen maakt de crew ongeduldig.
Zelfs Jan begint te mopperen, daarom besluit ik direct te gaan varen. “We moeten het er maar op gokken.”
Laat in de avond zien we het licht van Kaap l'Aiguille recht vooruit. Een uur later liggen we op onze plek. Nu maar wachten tot het eerste daglicht. De zee is nog wel wat in beweging maar Jan vindt dat ze nu maar moeten doordouwen. Nu ze wat ervaring hebben opgedaan, komt Jan met een ander plan. “Morgen kijken we of het werkt.”
Ik blijf die nacht op de brug. Twee grote gastankers laten uren lang hun kerstboomverlichting zien zodat ik bang ben dat ze op de rede blijven liggen, maar dan verdwijnen ze uiteindelijk toch achter de kaap.
Jan en Ratje staan om zes uur op en drinken met mij samen koffie op de brug. Ze bespreken het nieuwe plan. De zee is voldoende rustig, omstreeks half acht komt de zon in zicht. “O.k. - nu opschieten. Jaweck en Adrian staan al bij de kraan, de meisjes staan klaar in hun wetsuits. Zij fungeren vandaag als buddies terwijl Adrian meegaat naar het wrak. Jaweck en ik moeten de kisten afkoppelen en aan dek leggen. De eerste hijs kan beginnen.

Na een half uur seint Gwyneth dat ze kunnen gaan trekken. Kist voor kist schiet over de kabelrol en wordt afgekoppeld. Dan komt de Zodiac en haalt de lijn op die meegenomen wordt naar het wrak. Dan komen de volgende kisten. Ditmaal hangen er tachtig aan de lijn voordat ze ermee op moeten houden. Nu hebben ze in een haal honderdtwintig kisten binnen. De meisjes laten nieuwe flessen zakken. Ze gaan nog een haal doen, seint Gwyneth, daarna stoppen!
Nog eens vijftig kisten komen boven. Het decompresseren duurt eindeloos. Ze zijn te lang onder water gebleven op die diepte. Na twee uur komen de drie boven, meer dood dan levend en volkomen uitgeput. Ze blijven in de boot zitten totdat de kraan ze aan dek zet. Met moeite doen de duikers hun uitrusting af en blijven puffend op het dek zitten. Het anker komt ratelend omhoog, ik klim naar de brug en Jaweck verdwijnt in de machinekamer. Langzaam maakt de Orca vaart in de richting van open zee.
Jan en Adrian komen op de brug. “We doen nog een duik, daarna moeten we ermee stoppen. We kunnen niet veilig duiken met de gewone gasmengsels. Ik neem m'n petje af voor Alain, hoe heeft ‘ie het voor elkaar gekregen om alleen zoveel kisten boven water te krijgen,” zegt Jan bewonderend.
's Middags ruimen we de kisten van dek, tegen vieren kruipen we weer naar de kust. Ondertussen hebben we een aantal lege flessen weer gevuld met lucht en bereiden we de laatste duik voor. Ratje last onder water een hijsoog aan een nieuw luik dat door de kraan kan worden opengetrokken. Achterelkaar komen de kisten aan dek en dan nog een enkele duik. Ze hebben een behoorlijke hoeveelheid binnen, misschien iets minder dan verwacht, maar het duiken op die diepte houdt teveel gevaar in.
Voor een deel wordt het luik opengetrokken zodat de duikers makkelijker bij de lading kunnen komen en niet meer door het schip hoeven te zwemmen.

Nu gaat het moeizamer, de duikers moeten dieper het wrak in en blijven sommige kisten haken. In totaal halen we nog honderd kisten op. Stoppen en afnokken, gebaren ze naar hun buddies. Nu nog decompresseren en dan wegwezen.
De beschikbare tijd is te kort. Iedereen is op vanwege de toenemende spanning en stress. We kunnen ieder moment ontdekt worden en die wetenschap bezorgt ons de koude rillingen.
Uit de vrieskist wordt de platte doos gehaald die ik in Almeria had gekocht. We staan allemaal aan de railing als de krans overboord gaat.
“Ter nagedachtenis aan Alain,” memoreer ik.

Felix is teleurgesteld over het aantal kisten dat ze hebben geborgen maar moet er noodgedwongen genoegen meenemen. Als ik de kisten in het ruim van de coaster zie is het inderdaad belachelijk weinig wat we naar boven hebben gehaald. Toch had het niet meer kunnen zijn, daarvoor was heel wat meer materiaal nodig geweest.
We ontmoeten elkaar in Gibraltar waar ik een cheque in ontvangst neem voor de afgeleverde goederen.
“En, wat ga je nu doen?” Félix kijkt me afwachtend aan. “Waarom koop je het schip niet?”
“Daar ga ik over nadenken, laten we eerst maar eens kijken of je cheque gedekt is,” grapte ik.
Het telefoontje naar Assadourian om te melden dat we terug zijn en dat ook de missie afgelopen is, confronteert iedereen met de werkelijkheid van alledag.
“Wat ga je nu doen,” is ook de vraag die hem Jan stelt.

Dan komt ik tot de verontrustende ontdekking dat ik het zelf niet weet. De afgelopen dagen zijn langs me heen gegleden, als een droom, als een stukje onwerkelijkheid. Het liefst zou ik gewoon zijn doorgegaan, met de mensen die me nu zo vertrouwd zijn. Ondanks onze onderlinge verschillen in afkomst en nationaliteit, vormt de crew van de Orca een team, zelfs een heel hecht team, dat op voet van gelijkheid en solidariteit met elkaar werkt.
De berging van de Albertine was daar een sprekend voorbeeld van.
Maar wat nu? De Orca is te duur om alleen maar als woonschip te gebruiken. Een expeditieschip? Ja, maar dan moet er meer accommodatie komen en een verbouwing op een schip komt meestal vele malen duurder uit dan verwacht.
Onverwacht komt Jan met een verhaal over een speciaal schip, dat ergens in Holland ligt en ooit is gebouwd om in geval van een dreigende oorlog de koningin en haar kinderen in veiligheid te brengen. Een verhaal dat mij aan het denken zet en tegelijkertijd het vage plan dat ik heb een wat vastere basis geeft. “Zou dat schip er nog liggen?”
Jan kijkt me aan, “Luister, er is niemand die een dergelijk schip kan kopen, behalve dromers, maar die hebben in de regel geen geld. Kom met cash en dan zul je zien voor hoe weinig je zo'n ding op de kop tikt.”
“Goed, ik hak de knoop door. “We brengen de Orca naar Rotterdam.”

Het komt iedereen goed uit. Jan gaat naar vrouw en kinderen in Boskoop, Adrian kan het niet schelen zolang hij ergens maar een thuis heeft, terug naar Engeland kan hij niet. Jaweck wil zoveel mogelijk ervaring opdoen op zee, en de meisjes? Nou ja, die hebben zo hun eigen plannen. Ratje blijft op de boot van Jan in Gibraltar. Hij houdt een oogje in het zeil en let dan tegelijkertijd ook op Jaweck's boot tijdens diens afwezigheid.
Ik geeft hem een dik pak travellercheques en legt hem uit hoe hij iedere keer er een kan uitscheuren. Ratje knikt voldaan en geeft hem een hand. “Tot ziens, in goede gezondheid,” zegt hij vormelijk.
Als je de horizon kunt aanraken is het einde van je reis nabij.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.

Re: Naar Het Zuiden 04 jan 2009 20:20 #53707

  • RobertS
  • RobertS's Profielfoto
  • Offline
  • Gebruiker
  • Berichten: 949
Wederom complimenten. Ik zit nog steeds bijzonder geboeid te lezen.
Alleen ingelogde leden kunnen reageren.
Tijd voor maken pagina: 0.180 seconden
Gemaakt door Kunena
   
   
   
   
© Zeilersforum.nl