Peper schreef :
Albert, er is weer eens veel te leren uit je verhaal!
Groeten, Peper.
Ja vooral dat je niet moet gaan stappen met vetpriesters die Jan heten.
Hierbij de allerlaatste "Jan" en morgenavond laat gaan we verder met de "Amstelland", waarin een heel speciaal bakkie koffie aan de orde komt.
Jan. 6
Koperkoorts
Na lossen in Norwich, komt die ouwe terug van de wal. ‘Jongens, we moeten koper laden in Hamburg, volle bak 550 ton.’
Iedereen is opgetogen, wij omdat we weer eens ouderwets kunnen gaan stappen in”Sankt Pauli” en 2e vetpriester Jan, vanwege het woord “koper”.
In ballast steken we de Noordzee over, er staat een aardig briesje S.W. 6-7 en een lekker knobbelzeetje dat schuin achterin komt.
We maken af en toe een beste schuiver, maar niets om je druk over te maken.
Alleen de lichtmatroos ziet wat bleekjes en later zelfs groen maar dat laatste pas als ik begin over haring met slagroom en uitgebakken spekkies.
Zaterdagochtend vroeg stomen we de Elbe op, dat belooft een lang, wild, weekend te worden.
Niet dus!
We draaien een of andere afgelegen gribus van een haven in, waar een stel lichtertjes op de boeien liggen.
‘Bitte sehr, ihre ladung’ zegt de loods.
Onze plek voor het weekend is langszij de lichters.
De "Fähre" vaart hier niet en de Jollenführer bestellen kost een beste cent.
Onze reder, een Grunninger van Zeeuwse afkomst - ons bin zunig - betaalt van zijn leven niet voor een bootje naar de wal.
Wanneer ik tegen die ouwe zeg dat, bij geen verbinding met de wal, we dit weekend mooi anderhalve verlofdag verdienen, zegt hij: ‘Geen verbinding met de wal?
Mooi wel, laat het werkbootje maar te water, dan heb je een pracht van een verbinding met de wal.’
‘Verdomme kap, dat is weer eens een echte vuile vieze gore Grunniger knierten streek!’
Die ouwe wordt er niet koud of warm van.
‘Je kan het doen en je kan het laten, mij is het om het even.’
‘Ja lekker, een mijl of vier roeien naar de Landungsbrücken en ’s nachts met een halve schutter vier mijl terug en dat met een zware niet vooruit te branden werkboot.
Maar wees gerust, ik pak u terug, al moet ik er maanden op wachten, ik pak u terug!’
Die ouwe, die me maar al te goed kent, kijkt nu toch een tikkie zuinig.
De stemming aanboord is ver onder nul.
Alleen Jan loopt stralend rond, hij begint zelfs tevreden te neuriën wanneer hij over de railing hangt.
Hij kijkt naar “de kopermijn”, met de stupide grijns van een goudzoeker die een vette vondst heeft gedaan.
De ouwe stelt voor om maar meteen te gaan tellen.
Dat kan makkelijk, want de broden roodkoper van ca. 90 kg. liggen netjes op stapeltjes waar je omheen kan lopen.
Jan, die zich meteen als vrijwilliger aanmeldt, wordt te verstaan gegeven dat als hij binnen tien meter van de lading durft te komen, de ouwe in hoogst eigenpersoon de lijfstraffen weer zal in én uitvoeren.
We gaan met zijn drieën onafhankelijk van elkaar tellen en komen op het zelfde uit.
Gezellig is het die avond niet dus we zoeken al vroeg de kooi op.
’s Nachts om een uur of twee schrik ik wakker van een luid gevloek en geschreeuw.
Ik vlieg mijn kooi uit en ren, alleen gekleed in mijn pendek, naar boven.
Daar zie ik op de lichters Jan rondjes rennen, met die ouwe, gewapend met een end hout, er vloekend en tierend achteraan.
Opeens schiet Jan de loodsladder op met die ouwe op zijn hielen.
Nu worden de rondjes voortgezet bij ons aan dek.
Ondertussen is de hele bemanning wakker en aanwezig en moedigt beide partijen aan.
De ouwe, die nu paars aanloopt, roept ons toe om ‘die gore klootzak’ te grijpen want hij moet hem hoognodig iets ‘vertellen’.
Maar dat vinden we onsportief, dus houden we ons Oost-Indisch doof.
Omdat wij de trappen naar het achterdek als tribune gebruiken, kan Jan niet naar de vetput vluchten om zich daar op te sluiten.
Onze gezagvoerder begint buitenadem te raken en bedenkt een list.
Hij schiet het luikhoofd op en beheerst zo beide gangboorden.
Langzaam drijft hij, dreigend met zijn eind hout, Jan voor zich uit.
Jan ziet nog maar een uitweg en vliegt de mast in.
De ouwe gooit hem nog het stuk hout naar zijn kop, maar mist.
What go’s up, must come down, denkt die ouwe en hij vraagt en krijgt een stoel, een deken en een grote mok koffie.
Hij nestelt zich bij de mastvoet en kijkt, als een kat naar de kanarie, hoopvol omhoog.
Jan is intussen schrijlings op het toplicht gaan zitten en denkt er niet aan om naar beneden te komen.
Wij zien dat dit geintje nog wel even kan duren en zoeken ook onze kooien weer op.
De kok, die deze zondagmorgen als eerste opstaat, vindt de die ouwe slapend in zijn deken en de “vogel”gevlogen.
Die ouwe heeft het in de vroege ochtendnevel toch koud gekregen en is zo stijf als een plank. Voor hij als een gebroken man naar zijn kooi gaat, geeft hij opdracht om opnieuw te tellen en zeewacht te lopen, zodat we “dat stuk nageboorte van een venerische teringhoer” in de gaten kunnen houden.
Met protesten heeft hij niets te maken, hij haalt zijn pijnlijke schouders op en verdwijnt naar zijn hut.
Wanneer ik hem naroep dat hij, aangezien hij de 6-12 loopt, meteen aan de bak kan, is het zijn beurt om Oost-Indisch doof te zijn.
Dan denk ik; Hee, wacht es even, zeewacht hè?
Mooi dat ik voor iedereen anderhalve verlofdag noteer en als hij zich daar wil uitlullen, dreig ik met de bond, daar heeft hij, na een paar geintjes, een heilig respect voor gekregen.
We tellen maandagmorgen voor het laden nog een keer alles in de lichtertjes en bij het laden nog eens. Ik kan geen koper meer zien!
Dit in tegenstelling tot Jan, die steeds dichterbij komt en met een koortsachtige blik in zijn ogen naar de aanboord komende hijsen koper staart.
‘Au’ roept Jan, terwijl de tranen in zijn ogen springen.
‘Ik had je toch gewaarschuwd’zegt die ouwe en kijkt vol trots naar de punt van zijn rechterschoen, die een diepe indruk in Jan ’s achterwerk heeft gemaakt.
Tussen de middag na het eten, staat Jan als eerste op en verdwijnt naar beneden om ‘nog even een tukkie te doen’.
Die ouwe gaat ook de messroom uit, maar dan via de deur naar dek, waar hij net op tijd bij de machinekamerdeur arriveert om Jan een geweldige trap voor zijn reet te verkopen. ‘Twee- nul’ bromt hij tevreden.
Na het laden en zeeklaar maken, komen er hangsloten op de luikjes van de mangaten naar de ruimen.
s’ Nachts op zee lijkt het de Sing-Sing wel. Op de meest onverwachte momenten dwaalt de lichtbundel van de Aldislamp over dek, maar Jan laat zich niet zien.
In Rotterdam gaat de lading in een groot zeeschip. Wéér sta ik met mijn tallybook in aanslag te tellen en te turven.
Ik krijg langzamerhand het idee dat als ik nog één keer het woord koper hoor, een psychiater aan mij een beste boterham kan verdienen.
Na het lossen roept die ouwe me bij zich in zijn hut.
Daar zit ook de agent van de ontvanger.
‘Stuurman, volgens de ontvanger zijn er twee broden tekort, kan dat?’
Nu heb ik de laatste uren mijn gedachte zowat overal gehad, behalve bij de lading die me zo onderhand de strot uitkomt en het kan best zo zijn dat ik de getallen een ietsepietsie heb aangepast.
Met meer zekerheid dan gerechtvaardigd, beweer ik dat na al dat tellen met steeds de zelfde uitkomst, ik 100% zeker ben.
De agent is echter niet overtuigd en blijft op zijn stuk staan.
Ook die ouwe, die misschien aan Jan denkt, begint te twijfelen.
‘Kap ik ben er zo zeker van dat ik zou zeggen, laat maar weer uitlossen en over tallyen op kosten van ongelijk.’
‘Oké’ zegt die ouwe, die afgaat op mijn “zekerheid” ‘laat maar uitlossen.’
De agent sputtert nog wat tegen, maar durft toch de gok niet aan en tekent voor ontvangst.
We doen een reisje kunstmest van Sas van Gent naar Waterford en dan met scrapt metal van Bristol naar Passages in Spanje.
We arriveren op vrijdagmiddag maar worden maandag pas gelost.
Maandagmorgen vraagt die ouwe of hij even iets van mijn kostbare tijd in beslag mag nemen. Oei, wanneer die ouwe sarcastisch gaat doen, is het oppassen geblazen.
‘Appie mien jong, (o nee, dit wordt écht oppassen) zou jij me misschien het volgende kunnen uitleggen.
Die 2e is al drie dagen zwaar aan het stappen.
Hij heeft deze keer geen geld opgenomen, maar hij zuipt en neukt zich al het hele weekend drie slagen in de rondte, wat met zo’n rotkop zeker geen snuitjeswerk is.
Nu moet je niet denken dat ik spijkers op laagwater zoek, maar het woord “koper” zie ik in grote rooie neonletters voorbij komen en jij, jij was zo verrekte zeker daar in Rotterdam dat ik er ook ben ingetrapt.
Maar nu ben ìk er zeker van dat jij hier meer van weet, dus biecht maar op, hondsvod.’
‘Kap, hoe Jan toch noch aan dat koper is gekomen weet ik niet.
Maar ik ben tussen de middag even aan boord van dat grote schip geweest en had gezien dat onze partij koper bij nog een partij koper was gestuwd, zonder separatie materiaal ertussen, dus het was nooit meer mogelijk om te zien waar de ene partij eindigde en de andere begon.’ Even is het stil.
‘Albert m’n jong, ik ben trots op je, jij wordt nog es een echte Grunniger.’
‘Eh, dat is een compliment kap?’
Albert