We varen, op de thuisreis, op het Ems-Jade kanaal richting Aurich.
Gister, voor de sluis van Wilhelmshaven, zagen we de "Kruzenstern" en de "George Fock".
Bijlage PICT1546.jpg niet gevonden
Marjanne, die met fietsje en al gedeserteerd is, fietst op de hoge oever met me mee en maakt foto's.
Bijlage PICT1551.jpg niet gevonden
Bijlage PICT1552.jpg niet gevonden
Zo nu en dan laat ze me alleen en slaat een zijpaadje in om een verscholen dorpje te ontdekken.
Intussen vaar ik kalm verder door het bos.
Het is hier stil, geen bootje op het water en geen mens op de hoge oevers.
Behalve een eenzaam sluisje en een enkele brug waar ook al geen mens over gaat, zie ik alleen maar bomen.
Net voor het genieten overgaat in verveling, zie ik een privé visstekkie met een paar bankjes en een trap die omhoog gaat naar, vermoedelijk, een eenzaam huis in het bos.
Bijlage PICT1559.jpg niet gevonden
Een stuk verder lopen er mensen over een brug en wat zie ik zijn dat kano’s daar op het kanaal? Het lijkt er hard op dat ik de bewoonde wereld nader. De vier huurkano’s worden bemand door een vader met kinderen die amper met een peddel overweg kunnen. Met angstige smoeltjes kijken ze naar dat “héle grote” schip, met die vreemde ongekamde baardaap op het dak.
Bijlage PICT1556.jpg niet gevonden
Met mijn tenen haal ik het motorhandel helemaal terug en laat “Zeebeest” uitdrijven.
Zonder ook maar één golfje te maken, glijdt “Zeebeest” langzaam langs ze heen.
De kinderen kijken opgelucht en pa groet me met een dankbaar gezicht.
Ik mompel tegen mezelf:’Dat was dan weer je goede daad voor vandaag, straks mag je weer je eigen onbehouwen zelf zijn en een oud vrouwtje van de stoep duwen.’
Kijk daar is het klapbruggetje van Aurich, het gaat al open.
Ik vaar ineens het stille bos uit en door het bruggetje een gezellig druk haventje binnen. Marjanne staat al te wachten en pakt de trosjes aan.
Ze zegt:’Je valt met je neus in de boter, ze hebben hier een “Hafen Fest” of zo iets. Er is een gezellige markt en daar aan de overkant komen straks allerlei toneelvoorstellingen, zang optredens en zelfs een Shantykoor.’
We gaan eerst boodschappen doen in het gezellige stadscentrum, waar we een leuk varken tegen het lijf lopen.
Op de terugweg lopen we over de markt en slaan ook daar nog wat onnodigheden in.
Op het terrein bij de haven, is het feest al begonnen.
We brengen de boodschappen aanboord, zetten nog wat bier koud en mengen ons onder de feestgangers.
Marjanne zegt:’Met al die bier en eettentjes hier, ga ik vanavond niet koken, dus leef je maar uit!’
Ze is nog niet uitgesproken, of ik sta al te bestellen.
Braadworst met een groot glas bier, dat zo snel verdampt, dat ik er nog een neem.
Ook bij de sjaslick en andere snacks hoort bier.
Marjanne, die met een scheef oog naar mijn betere bluswerk kijkt, gelooft me niet, wanneer ik uitleg dat ik alleen drink uit beleefdheid, omdat dit nu eenmaal traditie is bij havenfeesten. Ergens aan de zijkant staat een groot spit met een halfwas varken dat zachtjes ronddraait.
Op een schoolbord staat dat het grote vreetfestijn om 18:30 begint.
'Oké, dan neem ik in de tussentijd nog een braadworst met bier.'
Ha, die knaap met die Admiraalspet moet wel de havenmeester zijn.
Met een vers glas bier in mijn ene hand en een broodje braadworst in de ander, vraag ik wat hij van me krijgt.
‘Helemaal niets, de eerste drie dagen lig je hier gratis maar vindt u ook niet dat het vandaag erg dorstig weer is?’
Met een hoofdknik naar een bierkraam zeg ik:’Zullen we daar verder praten?’ Even later kijk ik met bewondering naar zijn innemende capaciteiten.
Omdat een mens op één been niet kan lopen, bied ik hem nog een biertje aan.
Ook dat verdwijnt in No time, hij bedankt me en loopt naar de waterkant om met een lange haak een waterfiets te helpen afmeren.
Marjanne komt me vertellen dat het “swein fressen” een half uur later begint, het arme beest is nog niet gaar.
Geen nood, er zijn nog twee braadworsttentjes waar ik nog niet ben wezen keuren dus omkomen van de honger zal ik niet gauw.
Hoera, het zwijn is gaar! We sluiten aan in de rij, pakken een weggooi bord met plastic bestek, leggen daar een kingsize pistolet op, betalen en schuifelen door naar het spit. Met een groot vlijmscherp mes, snijdt de OGP (Opper Grill Priester) royale plakken van het offerdier en deelt dit uit aan de gelovigen.
We krijgen ons deel en schuiven door naar de bakken met; Sauerkraut, Kartoffelsalat, en de nodige sausen.
Met enig ongeloof kijk ik naar een grote dikke kerel voor me in de rij.
Vakkundig laad hij zijn bord zó vol, dat er eigenlijk bordkartonnen opzetrandjes om zouden moeten zitten.
Pasje voor pasje, voorzichtig balancerend met zijn hoog opgetaste bord, loopt hij zigzaggend tussen de mensen door, naar een bankje.
Dan gebeurt het.
Zijn hond die vastgebonden aan het bankje op zijn baas zat te wachten, staat op en trekt de riem strak.
De man, volledig geconcentreerd op het rechthouden van zijn bord, struikelt over zijn hond en gooit in een reflex zijn armen omhoog voor evenwicht.
Het resultaat is fantastisch!
Het eten vliegt hoog in de lucht, de man komt met zijn grote zware lichaam op de hond terecht, die zich lam schrikt en zijn baas een venijnige knauw in zijn been geeft.
Terwijl de arme man daar beduusd en hulpeloos op de grond ligt staan een paar opgeschoten tienermeiden, met kartoffelsalat over de kleren en in het haar, furieus tegen hem uit te varen.
Dan schiet de riem van de hond los, het beest springt naar voren en begint, onder het motto ‘binnen is binnen’, onbehouwen te schransen van al het heerlijks op straat.
Marjanne staat met gekruiste benen om niet in haar broek te pissen van het lachen, mij kan je vierkant wegdragen, ik lig blauw.
We staan met een groot glas bier voor het podium waar het shantykoor zich klaarmaakt voor hun optreden.
Tot nu toe was de muziek en zang wel aardig maar van het Shantykoor verwacht ik wat meer dan van de komiek en de “slager sanger” in Tiroler outfit -compleet met lederhose en gemsenveer -.
Het koor zet in, há een echte shanty, een die ik kan meezingen.
Opeens klimt een meisje van een jaar of vijftien op het podium en gaat voor het koor staan dansen op de muziek.
Aan haar gezicht is duidelijk te zien dat ze het Syndroom van Down heeft, dus een kind dat in de volksmond een mongooltje wordt genoemd.
Ze danst misschien niet sierlijk, maar met een overgave en een ernst die ontroert.
Na het eerste nummer neemt ze, buigend naar alle kanten, het applaus in ontvangst dat voor het koor bestemd is.
Het koor zet een nieuw nummer in en weer staat het meisje te dansen. Je ziet dat dit háár moment van “Fame” is.
Ze straalt uit dat ze in en in gelukkig is.
Weer neemt ze buigend het applaus in ontvangst maar nu klapt het publiek wel degelijk ook voor haar.
Het koor zet een meedeiner in en staat op de muziek heen en weer te wiegen.
De voorzanger, een grote vent met een wilde baard, loopt onder het zingen naar voren tot bij het meisje.
Verdomme, hij gaat haar toch niet wegsturen?
Nee, toch niet, hij gaat al zingend naast haar staan, slaat een arm om haar schouder en kijkt haar lachend aan.
Vol vertrouwen kijkt ze naar hem op en even later staan ze samen voor het koor mee te deinen. Wat hier gebeurt, is niet in woorden te vangen maar iedereen voelt aan dat er iets bijzonders plaatsvindt tussen het meisje, het koor en het publiek.
Om me heen zie ik vertederde gezichten, ook wordt hier en daar en traan weggepinkt.
Dat míjn ogen ook wat branderig aanvoelen, ligt aan sigarettenrook of zo, ik ben toch zeker geen sentimentele Duitser?
Het is al pikkedonker en behoorlijk laat, het wordt tijd om aanboord te gaan.
Net voor we het feestterrein verlaten, zie ik de havenmeester weer.
Zijn pet staat jolig scheef over een oor en hij ziet er niet al te fris meer uit. Of we nu een biertje van hem willen drinken?
Nou ééntje dan, want we wilden eigenlijk gaan pitten, omdat we morgen weer verder moeten. ‘Ach so, hoe laat willen jullie door de brug?’
‘Is zeven uur te vroeg?’
Hij kijkt zuinig.
‘Acht uur?’ Probeer ik.
'Het is natuurlijk wel zondag.’ Zegt hij.
We worden het eens op negen uur.
Daar drinken we op.
‘Zum wohl!’
Albert