Jan 3.
We liggen in een haven aan de aan de Spaanse noordkust en ik wil ‘s avonds de wal op.
‘Wie gaat er mee stappen?’
De kanenbraaiër ‘Wacht even, ik ben bijna klaar, ik moet alleen nog mijn vloertje dweilen en dan snel even douchen.’
Jan, de tweede machinist, zegt: ‘Ik ben al klaar, ik heb me van de week nog gewassen.’
Voor de rest is er niet veel animo en wanneer ik bij die ouwe ga kijken zit die te typen, met één vinger, dus dat kan nog de héle avond duren.
Na een half uurtje komt de kanenbraaiër tevoorschijn, schoon en geurend als een bordeel.
Jan geurt ook, maar niet naar aftershave.
Bovendien heeft hij al een stuk of wat pilsjes op.
‘Ja zeg, an de wal kost een pilsie veel duurder en ik wil toch ook wat overhouwe om te neuke.’
We lopen de kaai af, die is nog niet in gebruik.
Wij liggen daar omdat we moeten wachten op een plek aan de loskaai.
Er zijn nog stukken die niet verhard zijn dus lopen we daar door het zand.
Dat doet me denken aan een maandje terug in Engeland.
Daar liepen we ook door het zand van een nieuwe kaai.
Jan zag daar een stukje elektrakabel, zo dik als mijn pols, net boven het zand uitkomen.
‘Ha, koper.’
Jan begon te trekken en kreeg een meter of drie boven, maar geen tamp.
Toen trok hij aan de andere kant een stuk van vier meter boven, maar ook daar geen tamp.
Jan vroeg ons even te wachten want hij ging een ijzerzaag halen.
Op onze bezwaren ging hij niet in en hij ging snel aan boord.
Hij kwam terug meteen ijzerzaag en boog zich over de kabel.
Op dat moment werd er een sterke zaklamp op ons gericht en zei een ongeïnteresseerde stem, dat het hém niet zoveel kon schelen, maar dat wij het misschien wel aardig zouden vinden om te weten dat er een paar duizend volt op die kabel stond.
Terwijl ik daaraan terug loop te denken zegt Jan: ‘Hé moet je daar kijken.’
We bevinden ons bij de uitgang, maar Jan wijst naar een grote coaster die aan het eind van de kaai ligt.
We lopen door tot we voor het schip staan.
Het is gloednieuw en komt net van de werf die voorbij het hek ligt, daar leiden nog wat kabels en slangen heen, maar zo te zien is het klaar voor de reis.
Nergens aan boord brand er licht.
‘Laten we aan boord gaan, gewoon even kijken’, oppert Jan.
Nu blijft het - Jan kennende - vast niet bij kijken alleen, maar toch stem ik toe.
De machinekamer zit op slot, maar dat kan me niet schelen want ik ben toch niet zo dol op motoren.
Op de brug aangekomen, kijk ik mijn ogen uit.
Wat een luxe!
Alles wat wij niét hebben vindt je hier wel.
Autopilot, Deccanavigator, radar, slingerruit, VHF en nog veel meer.
We besluiten dat we toch wel een souvenirtje mee behoren te nemen.
Omdat de andere dingen allemaal verbonden zijn met antennes en ander ongemak, valt de keus op het slingerruit.
Jan, die als goed machinist op alles bedacht is, heeft ook als hij gaat stappen, altijd wat klein gereedschap bij zich.
Dit keer komen een Bahco en een zijkniptangetje goed van pas.
Het slingerruit zit gelukkig in het meest aan SB zittende raam, zodat na het verwijderen van de laatste moer, ik er hangend over de brugvleugel net bij kan.
Ik wurm me nog wat verder over de rand en zeg de kanenbraaiër dat hij mijn benen goed vast moet houden.
Jan drukt langzaam het spul naar buiten en ik kan mijn handen achter de rand krijgen.
Nog een laatste duwtje en plots hang ik ondersteboven met een apparaat dat tig keer zo zwaar is als ik verwacht had vier etages boven het dek.
Ik kan geen kant meer op en krijg het danig benauwd als ik naar beneden kijk, maar dat ding loslaten, daar denk ik niet aan.
Jan, die natuurlijk gezien heeft wat er gebeurde schiet te hulp en samen sjorren ze me weer omhoog.
We brengen de buit aanboord en opeens heb ik geen zin meer in stappen.
Mijn stapmaats vinden het onzin, maar ik sta achteraf toch te trillen op mijn benen.
De volgende middag kunnen we naar onze losplaats.
Langzaam varen we voorbij het bewuste schip.
‘Mooi schip’ zegt die ouwe tegen de loods.
‘Ja zeker, Capitano maar vannacht zijn er dieven aanboord geweest die een slingerruit hebben gestolen.’
‘Wat een tuig’ zegt die ouwe en knipoogt naar mij, ‘ ze moeten ook altijd de zeelieden hebben.’
De loods beaamt dit en zegt vervolgens, ‘maar ze hebben geluk gehad dat de wachtsman lag te slapen, want ook al is dat een oude man, hij kan goed overweg met zijn pistool.’
Albert.