Dank voor jullie positieve commentaren.
@ Kees laat het plukken van die pauw maar zitten, ik ben niet zo gesteld op dat gekriebel in mijn togus.
Omdat het nog even Kerst is, zet ik nog één verhaal op maar dan wordt het even afwachten.
Ook op volle zee wordt er - zij het bescheiden want de wachies moeten gelopen worden door redelijk nuchtere personen - Kerst gevierd.
Kerst 1963 a.b. mt. “Kylix”
Met de “Kylix”, een achttienduizend tonner van Shelltankers, hebben we op een gegeven moment vaste dienst tussen Willemstad op Curaçao en Buenos Aires in Argentinië.
Dat komt neer op twee weken varen, twee dagen stappen in Bonnes, dan weer twee weken varen gevolgd door twee dagen stappen in Willemstad.
Dankzij het systeem van twee weken op zee tegen twee dagen in de haven, is ons financiële plaatje perfect in evenwicht.
Dat wil zeggen, we houden nooit ene mallemoer over maar staan ook nooit rood.
Ideaal Toch?
De reis van Curaçao naar Bonnes, gaat een via een stuk Carib naar de South-Atlantic, langs de kusten van; Venezuela, Brits Guyana, Suriname, Frans Guyana, Brasil naar de Monding van Rio de la Plata waar we nog een glimp opvangen van Montevideo in Uruguay, waarna het nog een klein dagje varen is naar Bonnes.
De eerste keer in Bonnes kon ik, omdat ik hier al een keer of wat met schepen van de KHL ben geweest, de mannen inlichten over het betere stapwerk hier maar vooral over een paar valkuitjes.
‘Om te beginnen moet je altijd wat centen overhouden voor een taxi naar het schip, want het is bloedlink om hier ’s nachts lopend aanboord te gaan.
Ten tweede moet je hier oppassen wanneer je geld wisselt of je sigaretten verkoopt want…’
Hans onderbreekt me: ‘Sigaretten? Hoe dat zo ik heb net twee sloffen verkocht aan een van die lui.’
‘Ja, en ze hebben zeker niet afgedongen? Laat me die poen es zien.’
Hij overhandigt me, met een wantrouwend smoelwerk, de bankbiljetten.
’Benne ze vals?’
‘Ja en nee.’
‘Wat is dat nu voor slap gelul, ze benne vals of goed maar allebei ken natuurlijk niet.’
‘Toch wel, dit lijken biljetten van 500 Peso maar het zijn biljetten van 50 Peso.
Je moet naar de tekst kijken en niet naar de cijfers, kijk hier staat Cincuenta, wat vijftig betekent.
Ik pak pen en papier.
‘Vijfhonderd schrijf je zo! Quinientos en op die biljetten van jou hebben ze een nulletje erbij geplakt, krab er maar eens aan.’
Het blijkt dat Hans niet de enige is geweest die “goede zaken” heeft gedaan en daarvan krijg ik dan de verwijten over me heen.
‘Had je dat verdomme niet effe eerder kunnen vertellen?’
‘Ik vertel het je nu toch? Beschouw het maar als leergeld.’
‘Aha! Jij bent zeker ook al eens ingetrapt?’
‘Nee. Ik voer toen bij de KHL met een vast dienstje op Zuid Amerika en nog voor ik mijn eerste reis opging, hadden de ouwe lullen van de “slijmploeg” me al volledig ingelicht.’
Omdat je op een tanker, ook in de haven, je zeewacht - vier op, acht af - blijft doorlopen, kunnen we ook overdag de wal op.
Op een keer, in Bonnes komt Henk, een van de matrozen, terug aanboord met een jute zak op zijn rug.
De zak beweegt en maakt geluid, een soort van gekrijs dat me bekend voorkomt maar dat ik niet zo een twee drie kan thuisbrengen.
Hij laat de zak van zijn rug glijden en houdt de bovenkant open.
Nieuwsgierig komen we er bij staan en zien twee krijsende, onder de stront zittende, biggen.
‘Wat moeten we daar nu weer mee?’
‘Wat we daar mee moeten? Wat dacht je van liefdevol groot brengen, slachten en opvreten?
Als de olielui een barbecue inmekaar vogelen en een spit, kunnen we over een paar maanden een leuk feessie bouwen.’
Die krengetjes hebben me mijn laatste peso’s gekost dus wel allemaal effe lappen want voor vanavond heb ik een afspraakje met die griet uit de Lightship Bar.’
‘Nou niet om het een of ander,’ zegt Jackie ‘maar als ik jou was zou ik eerst even onder de douche doorrennen, jij ziet er al net zo smakelijk uit als je zwijntjes.’
Inderdaad, nu zien wij het ook, omdat een jute zak niet erg lekproef is, zit ook Henk onder de groenbruine shit, het druipt van z’n rug.
Henk kijkt over zijn schouder naar zijn rug. ‘Tering, ik dacht het zweet was!’
Cor zegt:‘Waar ga je die kleine schijtlijsters laten?’
‘Ja, dat weet ik eigenlijk nog niet, in mijn hut lijkt me achteraf toch niet zo’n goed idee, maar misschien in het douche hok, daar kunnen we die groene bagger makkelijk wegspoelen.’
‘Ja zeg, pleur effe gauw op! Straks neem je ze ook mee aan tafel.’
‘Nou, dat is niet zo’n gek idee, met een goudbruin korstje en een appel in hun bek, hmmm lekkerrr!’
‘Rot naar je eiland, met je korstje en je appels erbij, trouwens, ik denk dat ze betere tafelmanieren hebben dan jij.’
Daar kan Henk wel eens gelijk in hebben, want de tafelmanieren van Paultje zijn berucht.
Niet dat wíj keurig met mes en vork eten maar wat we niet doen is, onder het eten een knetterende scheet laten, daar een aansteker bij houden zodat er een blauwe steekvlam ontstaat en dan zeggen:’Wat een onweer hè?’
Uiteindelijk belanden de biggen in het zwembad dat nu niet met water is gevuld maar met een laagje zand.
Nu is het woord “zwembad” wel wat veel eer, voor een stalen doos van ca. 6x4x2 meter maar even zo goed kunnen we er niet meer even lekker er in plonsen, niet zolang die twee allesvretertjes er wonen.
Elke middag na het eten gaan de restjes naar Knor en Knar, dan zitten we op de rand van het zwembad met de benen over de rand en schuiven het eten van onze bewust te vol geladen borden.
De biggen, die al behoorlijk gegroeid zijn, gaan op hun achterpoten staan en proberen in onze tenen te bijten.
Ze zien er ook een beetje vreemd uit, niet roze maar heel donker met een paar lichte strepen. Ook groeien er gemene slagtanden in hun lieve bekkies waarmee ze je aanvallen als je in hun domein komt.
Henk, die ze toch goed kennen omdat hij ze het meeste voert, verzorgt en het zand ververst, durft ze de rug niet toe te draaien want ook hem willen ze bijten. Dat belooft wat voor de toekomst, wanneer ze er uit moeten voor de slacht.
Door de week loopt er overdag geen uitkijk maar werken we aan dek. De stuurman, soms samen met de leerling, houdt zelf uitkijk.
In het weekend wordt er anderhalve dag niet aan dek gewerkt maar lopen we wel onze wacht. We varen om de twee weken over de evenaar, bloed en bloed heet is de zon.
Het is zaterdag, omdat ik de namiddagwacht loop (12:00-16:00) en op het heetst van de dag sta weg te smelten op de brugvleugel waar geen schaduw te vinden is, ben ik lichtelijk afgunstig op de stuurman die lekker binnen van de airco staat te genieten.
Daar moeten ik wat aan doen!
Ik open de stuurhuisdeur en zeg:’ Stuurman, ik heb al in geen eeuwen aan het wiel gestaan. Nu zou ik dat graag een beetje bijhouden, is het goed als ik ga sturen?’
Aan zijn gezicht is niet te zien of hij me doorheeft maar hij zegt:’Ja, dat is goed, ga je gang.’ Ik trek de deur dicht en ga achter het wiel staan. De stuurman geeft mij mijn koers op en schakelt de autopilot uit.
Het is even wennen maar na een paar minuten gaat het weer als vanouds.
Kijkend naar de horizon zie ik al snel wanneer de “Kylix” weg dreigt te lopen en met af en toe een blik op het gyrokompas, dat slechts af en toe een enkel tikje geeft, controleer ik de koers. Het sturen is met dit vlakke zeetje een makkie en in de koelte van de airco kom ik weer helemaal bij.
Opeens hoor ik geschuifel achter me en komt die ouwe via de kaartenkamer de brug op.
Hij kijkt naar verbaasd naar mij en wendt zich tot de stuurman: ‘Wat nu, is de automaat stuk?’
‘Nee kapitein, maar die jongen wil het sturen niet verleren, vandaar.’
Die ouwe werpt een blik op het kielzog, dat gelukkig net redelijk recht is, knikt even maar zegt niets.
Dat speelde alweer een tijdje terug, sindsdien moet ik, op hoog bevel,bij aanloop Willemstad én Buenos Aires achter het wiel tot we afgemeerd liggen.
Terwijl mijn maats in de zon staan te zwoegen en te zweten met die zware kolere trossen, sta ik rustig op de koele brug tot “ready with engines”.
Om het een beetje goed te maken met mijn uitgedroogde maats, zijn aan de wal de eerste rondjes voor mij.
Maar om nu te zeggen dat ik het erg rot voor ze vind …
We vieren eerste Kerstdag bijna pal op de evenaar.
Uit de kerstkist komt weer de nodige prullaria.
Ik krijg een mooie asbak, jammer alleen dat ik niet rook maar ik mazzel, voor het zelfde geld was het een paar gebreide handschoenen geweest.
Paul wil zijn wollen das wel ruilen voor mijn asbak.
‘Die asbak mag je hebben maar die lelijke das kan je houwen, geef mij maar een biertje, dan lullen we nergens meer over.’
Het Kerstdiner is fantastisch goed.
Officieren en bemanning zitten voor deze ene keer gebroederlijk in een messroom.
We worden bediend door de zeuntjes, de eerste en tweede hofjood en de bediendes.
De ene gang na de ander lekker, lekker, lekker!
Na de brandende ijstaart krijgen we nog een cognacje.
Nu is het aan ons om af te ruimen, de afwas te doen, nieuwe kerstlopers op de tafels te leggen en te dekken.
Dat is in een poep en een scheet gebeurd.
Dan komen de koks en de rest van de civiele dienst plus de zeuntjes aan tafel en bedienen wij hen.
De resten van het Kerstdiner zijn voor Knor & Knar.
Het is tweede kerstdag.
Met veel moeite is een van de varkens, met een soortement lasso, uit het zwembad getakeld. Met een voorhamer slaat Roel het arme beest op zijn kop.
Het is even dizzy maar nog lang niet dood, het gekrijs gaat door merg en been.
Weer een klap en weer niet dood.
Cor roept:’Wacht even!’ en vliegt weg om terug te komen met wat gereedschap.
Met een waterpomptang houdt hij een marlspijker op de kop van het varken.
’Ja, sla maar!’
De marlspijker verdwijnt tot over de helft in de kop van het varken.
Nog een paar stuiptrekkingen en het is gebeurd.
Meteen wordt het beest ondersteboven opgehangen en de keel doorgesneden zodat het bloed er uit kan lopen.
De olielui hebben een van de lekbakken omgebouwd tot barbecue met spit en omdat ze toch al lekker aan het beunhazen waren, hebben ze van dik plaatstaal een koekenpan gemaakt van meer dan een meter doorsnee.
Het kreng is loodzwaar, niet te tillen! Het hele spul staat, samen met een berg houtskool, klaar op het achterdek.
’s Avonds zitten we met het nodige bier rond de barbecue en zingen mee met de accordeon van Paul.
Hoe het varken smaakt weet ik niet, ik heb voor mezelf maar wat sandwiches gemaakt, want
na die stuntelige moordpartij van vanmorgen kan ik geen hap van dat beest door mijn keel krijgen en zo te zien ben ik niet de enige.
Wanneer ik bijtijds, want ik heb straks de hondenwacht, in mijn kooi kruip, denk ik: ‘Ben ik effe blij dat het niet iedere dag Kerst is!’
Albert