Weer een winderig verhaaltje.
Waargebeurd, over de allereerste keer dat ik schipper was op een rotte botter, kort geleden
.
Voor het eerst botterschipper...
Ik was net 20 jaren jong, bedreven Valk- en 16kwadraatzeiler, maar een botter: dat was andere koek.
Deze botter was zelfs slàppe koek: hij was zo rot als een mispel. Overal was blik gespijkerd. Op sommige plekken was er zelfs blik over het blik geslagen waar de onderste laag blik verrot was.
Op de waterlijn aan weerszijden van de voorsteven, waar de vlakpunten boven water horen te komen, was geen sprake meer van hout. Toen een jaar later het vlak werd vervangen, bleek er op die plek alleen maar een halve mm blik te zijn.
Er was ook geen sprake meer van zeilwerk, dat is het samenstel van zware inhouten die samen het raamspant vormen rond de mastkoker. De mast leunde losjes tegen het dek, dat ritmisch meeveerde met de golven.
Bij het zeilen met een pittige bries was de puts permanent bemand. Niet om behoeftes op te doen, maar om te pompen, elke 10 seconden een puts water uit de hoosgoot naar de bun, in ploegendienst.
En tòch vond ik het prachtig. Bepaalde ongemakken, daar was ik snel aan gewend. Zoals: als je uit je slaapzak stapt, zet dan heel langzaam druk op de vloer om te checken of-ie niet drijft. En: laat nooit je spullen op de buikdenning staan.
Na een paar weken als opstapper te hebben meegevaren, werd mij gevraagd of ik schipper wilde worden. Niet zozeer om mijn opvallende kwaliteiten, maar meer omdat de botter verhuurd was en er geen andere schipper beschikbaar was.
En zo stond ik even later in Enkhuizen, net zo groen als het blik op het boeisel, de opstappers te verwelkomen. Ze waren met 16 man en we zouden met twee botters een week gaan varen.
De schipper op de VN79 was Jouke Volgers, een oude baas die zijn hele leven had gevist met botters (hij sprak altijd liefkozend over “die rotbottertjes”).
Noch Jouke, noch ik hadden beschikking over een maat, zodat we er alleen voorstonden. Dat zou erg lastig worden, merkten we al gauw.
De opstappers hadden hoge verwachtingen. Geen van hen had ook maar enige zeilervaring, er was zelfs niemand die gewoon rechtuit kon sturen.
Ze hadden hun paspoorten bij zich, want ze gingen er van uit dat we in 1 week naar Denemarken zouden gaan. En weer terug.
Zo vertrokken we met een stijve bries naar Den Oever, lekker ruimwinds. Eenmaal daar aangekomen, zoop Jouke bij cafe Max uit ellende zóveel CB-tjes dat hij amper de weg terug kon vinden.
De weergoden voorspelden ons dat het de hele week hard zou waaien uit het zuidwesten. Mooie boel met zo’n ploegje stumpers. Om hen toch nog een beetje zout water te laten proeven, besloten Jouke en ik om buiten langs de Afsluitdijk naar Makkum te gaan en de rest van de week door Friesland te scharrelen.
De volgende ochtend stond er zuidwest 7 en een gierende vloedstroom op de kont. In mijn enthousiastme (of overmoed? Of kortzichtigheid?) vlogen we met een noodgang langs de dijk, met ongereefd grootzeil (want het reefoog was uitgescheurd) en de fok te loevert met de lange haakstok er in.
Erg onverstandig natuurlijk, zo zonder maat en met een stel minkukels aan boord. Maar het was wèl kicken! Zolang het goed ging...
Ik had op de kaart gezien dat de vaargeul die evenwijdig aan de Afsluitdijk liep, voorbij het monument plotseling ophield, de diepte liep binnen 50 meter terug van 6 meter naar niks. Een paar honderd meter daarvoor was een overstapje naar een nieuw noordelijker geultje. Kon niet missen, want er lagen boeien bij.
Plotseling passeerden we met een noodgang een boeitje en ik besefte: ooooo shitshitshit, ik heb de afslag gemist. Harde wind, vol tuig, fok met loet te loevert, niemand die kan sturen, geen maat, gierende vloed op de kont. En nog erger: vlak voor de kop zag ik vloeibaar zand dat als door een kolossale pomp twee meter omhoog geperst werd, op de plek waar de geul abrupt ophield. Het flitste door mijn hoofd dat we met een klap de grond zouden raken, dat het vlak open zou breken, dat een blok zand zich in de kuip zou storten. Het stemde mij niet echt vrolijk.
Voor ingrijpen was geen tijd meer. Ik kon nog net tegen de opstappers zeggen dat ze zich vast moesten houden. Toen gebeurde het: de botter werd hoog opgetild, naar bakboord weggedrukt en in één vloeiende beweging neergekwakt in de andere geul waar hij even tot z’n berghouten inzonk en weer omhoogveerde, zonder de grond te raken. De fok stond nog steeds te loevert, we zeilden door alsof er niets was gebeurd.
De opstappers hebben nooit beseft wat er gebeurd was.
Maar tijdens het schutten in Kornwerderzand heb ik heel discreet een schone onderbroek aangetrokken.
Wim.