Dank voor jullie aanmoedigende woorden, nu weet ik weer waarvoor ik het doe.
Omdat ik als de dood ben dat Henk het O.B.N. (Old Boys Netwerk) inschakelt om mij weer op de sluis te krijgen, komt hier alweer het vervolg.
“Zeebeest” doet een rondje NL.13.
Wo. 28 – 07 -,10 Wiss. bew. NW 4.
08:40 Vertrek, Dwars in de weg.
Vrij van de steiger gaan de zeilen er op en kruisen we richting Ossehoek. Marjanne wijst op een groene schouw en zegt: ‘Is dat niet die schouw die ook in Trintelhaven lag?’ Ik pak de kijker om de naam te lezen. ‘Verrek, je hebt gelijk het is de “Climax”, die lui blijven er maar mee te koop lopen, ‘t is gewoon niet netjes meer.’ Brouwershaven laten we links liggen.
We zeilen langs Skaerendieke – Scharendijke voor de niet Zeeuwen – keren bij de Brouwersdam om en kachelen, eerst voor het lappie, dan met ruime wind naar de plaat “Hompelvoet”, waar we een tegenzons rondje omheen zeilen.
We gedragen ons als echte plassenzeilers, want in plaats van een boterhammetje uit het vuistje onder het varen, draaien we de zeilen weg en laten de kromme spijker vallen om op ons gemak uitgebreid te kunnen lunchen. Hoewel ik na de lunch aangeef dat ik, veiligheidshalve, even naar het lek moet luisteren, denkt mijn bemanning (m./v.) er anders over. ‘Albert schat, ik moet hoognodig weer eens een flink stuk rennen, laten we alvast een plekje zoeken in die werkhaven van Bommenede, dan kan jij gezellig op je fietsje met me meegaan.’ ‘Als jij zo nodig moet rennen, van mij mag je maar helaas kan ik niet met je mee, mijn banden zijn veel te zacht en ik ben helemaal vergeten waar de pomp ligt.’ ‘Als je niet wil dan hoef je niet maar je bent wel een watje.’ Ik antwoord niet maar toon haar een vette grijns. Hoewel ik best genoten heb van het zeilen, vind ik het onderhand wel genoeg ook. Al dat heen en weer scharrelen, zonder een duidelijke bestemming, is toch niet zo leuk als het lijkt. ‘Goed schat we zoeken de haven op.’ Ik draai het anker eruit. Met alleen de Genua op en voor een westelijk windje, dat is afgenomen tot niet meer dan1-2 bft, drijven we, met een enkele rimpel voor de boeg, langzaam naar de haven. Binnen de ingang is de wind helemaal weg, dus mogen de 21 paarden van de BUKH het zware werk doen.
Aan het eind van een van de steigers is nog een plekje met vrij uitzicht. Marjanne wijst en zegt: ‘Daar wil ik liggen!’ ‘Ja baas, zeker baas en als je dan ook nog even de goedheid wil hebben om voorop te gaan staan met een trosje, komt het dik voor elkaar’ Aan de andere kant van de steiger liggen een paar nichtjes van “Zeebeest” twee LM ’s 27. In de kuip van de eerste zitten twee families aan bier, fris en chips. Hoewel “Zeebeest” een héle voet groter is dan die armetierige zevenentwintigjes, doe ik helemaal niet uit de hoogte tegen dat gewone volk maar zeg vriendelijk: ‘Goedemiddag, is dit het LM hoekje?’ Ik krijg een vrolijke grijns als antwoord en een twee man sterke vastmakers ploeg stapt de steiger op om de lijntjes aan te pakken. We hoeven niet eens naar de rood wit geruite “Theedoeken” te kijken, om te weten waar ze vandaan komen, dat horen we meteen aan het gezellige Brabants accent. Wanneer de touwtjes vast zitten en de motor gestopt, gaat het gesprek, hoe kan het ook anders, over de LM ’s en het verschil tussen de 27 ft. en de 28 ft. Behalve dat de 28’een afsluitbare stuurhut heeft en nog wat van die kleinigheden, zeilt de 28’ dankzij de vinkiel een stuk hoger aan de wind. De 27’ daarentegen heeft, dankzij zijn bolle vormen minstens net zoveel binnenruimte als de 28’. Dan komt de snelheid aanbod. Volgens schipper A loopt zijn boot veel harder dan die van schipper B en dat komt omdat hij, A dus, een veel betere zeiler is dan B en dat die slome B nooit fatsoenlijk zal leren zeilen, al wordt hij honderd. Nu steekt B van wal en legt, met veel humor, uit wat er aan die luizenbos van een A en zijn schip mankeert en dat A niet beter zeilt maar heel valselijk met een langere mast en meer zeiloppervlak vaart. Na elkaar nog een flink stel beledigingen naar het hoofd geslingerd te hebben gaat het gesprek richting vakantie houden. Nu blijkt dat ze broers van elkaar zijn en dat de twee gezinnen gezamenlijk optrekken. Dat ze elkaar graag jennen en behalve broers ook dikke vrienden zijn, hoeven ze me niet te vertellen, dat kan zelfs Jules de Korte nog wel zien.
Marjanne, die in de botte waan verkeert dat ik niet genoeg beweging krijg, zegt: ‘Ik ga deze keer niet hardlopen, ik ga wandelen en jij gaat mee!’ Oei, ik ken die toon, al zal ze me hoogst persoonlijk de wal op moeten kietelen, mee zal ik. Marjanne kennende, zal dat “wandelen” meer op een geforceerde mars zonder bepakking, met blaren, gaan lijken. Nu heb ik daar al lang geleden een uitstekende remedie tegen gevonden, ik neem een camera mee. Je staat versteld van hoeveel mooie plekjes en vergezichten er gewoon om schreeuwen om op de kiek gezet te worden. Nu moet je, voor het nemen van een artistiek verantwoorde foto, alle tijd nemen en vooral stil staan. Dat dit ten koste gaat van wat zij noemt “Gezonde lichaamsbeweging"? Het zij zo, kunst gaat bij mij voor sport. Marjanne ziet dat anders. Wanneer ze mijn camera in de smiezen krijgt zegt ze: ‘O nee he! Om de tien meter stilstaan en straks terug aan boord negentig procent wissen om dat ze zogenaamd niet zijn wat ze moeten zijn. Nou mij beduvel je niet, je bent gewoon lui!’ Ik trek mijn meest onschuldige gezicht uit de kast en zeg: ‘Foei, schatje toch, deze woorden treffen me diep in mijn blanke zieltje, als je zo door gaat, zie ik genoodzaakt echtscheiding aan te vragen op grond van geestelijke wreedheid.’ Ze zegt niets maar met de blikken die ze me toewerpt, kun je een supertanker laten zinken. Terwijl Marjanne haar bootschoentjes verruild voor open sandalen, struin ik – veiligheidshalve - alvast de wal op en neem meteen de eerste kiek voor mijn master foto-shoot.
We wandelen, met de nodige tussenstops, naar het end van de haven. Aan de landzijde van de dijk zien we iets dat misschien bij een dijkdoorbraak is ontstaan maar ook een best slenk van voor de inpoldering kan zijn. Hoe dan ook, het is een heel mooi hoekje in het voor de rest strakke Zeeuwse landschap.
Marjanne sleept me mee rond de werkhaven en gunt me amper de tijd om een opname te maken voor mijn toekomstige expositie in het Booijmans van Beuningen. ‘Wacht even schat, deze krijgt als titel, “Bordjes met vergezicht. Een compositie in blauw en groen”, let op mijn woorden, die wordt nog heel veel geld waard.’
‘Zeg schat, ik ben er nog niet helemaal uit hoe het volgende kunstwerkje moet gaan heten, wat dacht je van “Wolken boven Goeree”? Hoewel, echte wolken zijn het niet, het lijken meer nevelslierten. Wacht, dat is het! Ik noem het ”Een beneveld Goeree”, of zou ik daardoor last krijgen met de Dominee van Ouddorp?’
Marjanne geeft me een knuffel en zegt: ’Lieverd, van kunst weet je misschien niet veel, maar ouwehoeren kan je als de beste.’
Do. 29 – 07 -,10 Wiss. bew. Nw3-4
‘Wat, alweer naar Brouw? Je kan me wat moppie, ik wil zeilen.’ ‘Ja maar jij wilt vanavond toch ook lekker eten, niet dan?’ Ja natuurlijk maar je hebt eergister al een rugzak vol stores ingeslagen, heb je dan niet meteen voor vandaag ingekocht?’ ‘Nee, natuurlijk niet, ik wil zo vers mogelijk inslaan.’ ‘Iedere dag vers? Wat een onzin! Dan had je eens een reisje op, bijvoorbeeld, de “Zeeland” van Wijsmuller moeten meemaken. Zes weken, of langer, aan een stuk op zee en op het laatst alleen nog maar witte bonen in tomatensaus te vreten, dat was heel normaal, daar werd je een échte kerel van.’ ‘Lieve jongen, dat kan allemaal wel waar wezen maar eerlijk gezegd heb ík er geen enkele behoefte aan om een echte kerel te worden.’ Ze neemt een uitdagende pose aan en vervolgt: ’Of ben je soms niet tevreden met me in mijn huidige vorm?’ ‘Foei, lellebel die je bent, ga je schamen.’
11:10 Vertrek Bommenede Met de motor net in zijn werk, kachelen we langzaam naar Brouw.
Met een ruime bocht varen we naar binnen. Deze keer vraagt de verkeersagent/havenmeester wel wat we komen doen. ‘We komen alleen even twaalf kratten bier en twee dozen jenever inslaan.’ ‘Zo, dat kan gezellig worden, het is te hopen dat u morgenochtend niet wakker wordt met hoofdpijn.’ Hij schakelt van rood naar groen. ‘Vaart u maar door tot net voor de bocht aan BB.’ We meren af op het toegewezen stekkie en terwijl Marjanne met haar rugzak de wal op struint, ‘Ik ben zo terug!’ vul ik de drinkwatervoorraad bij. Veel gaat er niet in maar ik weet uit ervaring dat je iedere gelegenheid tot waterladen meteen moet aangrijpen, want “jenever can tell” wanneer je weer aan het zoetwaterinfuus kan.
Het “Ik ben zo terug!” van Marjanne duurt dik drie kwartier. Nu niet bepaald een nieuw snelheidsrecord maar het had erger gekund. Terwijl ze me haar rugzak overhandigd vraagt ze me: ‘Waarom had je winterwortels op mijn boodschappenbriefje gezet?’ ‘Ha, heb je ze?’ Ja, dat wel maar waarom wil je die dingen hebben, ga je soms hutspot maken? Dan moet ik nog een keer de wal op, voor uien, gehakt en klapstuk.’ ‘Nee, het is niet om te koken, denk eens aan; Vijf december. Schoorsteen. Liedje zingen. Schoentje zetten en een grote winterpeen voor …. ?’ ‘Het paard van Sinterklaas! Dus we gaan weer naar Dwars in de weg?’ ‘Nee, als jij het er mee eens bent wil ik nu naar de Stampersplaat, die is niet alleen een stuk groter maar daar lopen ook veel meer wandelende biefstukken rond.’
Bij het uitvaren laat de verkeersagent ons even wachten op een paar schepen die naar binnen willen. ‘Kijk Martje, daarom voel ik me zo thuis in Brou, het is hier net Purmerend, daar staan de verkeerslichten ook altijd op rood.’ Het is amper een half uurtje varen naar de Stampersplaat, zodat we om 13:10 afgemeerd liggen aan het steigertje. We gaan eerst wat broodjes met de nodige Zeeuwse delicatessen wegwerken. Daarna ga ik - voor het eerst sinds lange tijd -, in het zonnetje op de zachte kuipkussens serieus naar het lek liggen luisteren. Dat de tijd vliegt wanneer je al je aandacht op je werk richt, blijkt wel uit het feit dat wanneer Marjanne met een mok koffie in haar hand mijn aandacht trekt, het al half vier is.
Na de koffie pak ik de zak winterpenen en hak ze stuk voor stuk in hapklare brokken. ‘Ga je mee?’ Wanneer we door de struiken op het eerste stuk prairie komen is er geen knol te bekennen. Ook komen ze niet tevoorschijn wanneer Marjanne luidkeels roept: ‘Poes, poes, poes, mellekie, mellekie.’
We lopen verder en zien in de verte de eerste knollen.
Dat ook oer-paarden gek op wortels zijn, blijkt meteen al.
Van alle kanten komen ze op me af.
De leidende merrie, niet de grootste maar wel de pinnigste van de kudde, komt even kennis maken met Marjanne. ‘Ben ik in beeld, zit mijn haar goed?’
Ze vinden het heerlijk, terwijl ze nog met veel gekraak de harde stukken peen tussen hun kiezen vermalen, staan ze al tegen me aan te duwen voor meer.
Om te zorgen dat iedereen iets lekkers krijgt, moet ik er af en toe een paar, vriendelijk doch resoluut, aan de kant duwen.
Vooral de Akela is nogal opdringerig, bovendien bijt en slaat ze af en toe waarschuwend naar de andere leden van Scouting Sealand. Wanneer ik wat afstand neem - na dat achteruit slaande hoeven vlak langs me heen tegen de ribbenkast van een ander knol knallen -, volgt ze me meteen en staat er bij of ze van de prins geen kwaad weet.
Nadat ze zich er van overtuigt heeft dat er echt niets meer te halen valt, leidt de Akela de troep naar een van de zoetwaterbronnen en heeft totaal geen aandacht meer voor die twee mensen die maar weer aftaaien richting “Zeebeest”. Zelfs wanneer ik me nog een keer omdraai en ze luidkeels uitmaak voor ‘Stelletje opportunisten!’, geven ze lauw-sjoege.
Terug op de steiger zien we dat er nog een boot is bijgekomen en dat een ander aanstalten maakt om ook hier aan te leggen. Voor we aan boord stappen, doen we onze bemodderde nep Crocks uit.
Marjanne haalt worst en nog wat hartigheden tevoorschijn en ik trek, zuiver om het niet denkbeeldige gevaar van uitdroging voor te wezen, een paar grote kouwe keilen open.
We raken gezellig aan de praat met de buurtjes. Het blijkt dat zij uit Amsterdam komen en een bakkerij hebben en hoofdzakelijk bakken voor de horeca. De vrouw vertelt dat zij zelf uit een echte bakkers familie komt. Ze zegt: ‘Ik zag dat u uit Purmerend komt, daar heeft een neef van mij ook een goedlopende bakkerij.’ ‘O ja? Waar dan?’ ‘In het stadje vlak bij de sluis.’ ‘ U bedoelt toch niet Harry de Groot?’ ‘Ja zeker, Harry is de vijfde generatie die daar een zaak heeft.’ Ik kijk even peinzend naar de vrouw, ik weet niet hoe goed ze Harry kent en hoe ze reageren zal. Dan zeg ik: ‘Ik denk dat Harry niet alleen de vijfde maar ook de laatste generatie van Bakkers de Groot is.’ Hoe bedoelt U?’ Even kijkt ze gechoqueerd, dan proest ze het uit van het lachen, wanneer ik zeg: ’Nou, ik denk eerlijk gezegd niet dat er nog een opvolger komt, want vriend Harry is niet alleen een heel aardige kerel maar ook zo ruig als een kokosmat.’
Albert