“Zeebeest” doet een rondje NL.
12.
Ma. 26 – 07 -,10. NW 4. Wiss. bew.
Vandaag gaan we naar de Grevelingen maar eerst moet er gewinkeld worden. Wanneer we alles hebben neem ik - dom genoeg - de kortste weg terug, dus komen we vlak bij de watersportzaak van firma Bouwman op de kade uit. Natuurlijk moet Marjanne even kijken bij de afgeprijsde kleding en vindt een heerlijk warm vest “voor de koele najaarsavonden”. ‘Schat, volgens mij ben je helemaal mesjogge. De mussen vallen dood van het dak door de hitte maar jij moet zo nodig een dik wollen vest kopen met een voering van namaakbont.’ ’ Intussen reken ik in stilte uit hoeveel gasolie, om over bier maar te zwijgen, ik voor dat geld zou kunnen kopen. Helaas is ook die alleraardigste verkoopster het helemaal met Marjanne eens. ‘O, mevrouw het staat u zó bééldig!’ Het beroerde is dat het haar inderdaad goed staat, dus als Marjanne nog twijfelt vanwege de nog altijd forse prijs, zeg ik heel stoer:‘Hij staat je goed, neem hem maar’. Ja lui, laat maar, ik weet zelf ook wel dat ik een watje ben, maar wat wil je? Ze is mijn maatje en ik hou van die griet.
12:15 Vertrek Zierikcity. Halverwege het havenkanaal zetten we zeil en gaat de motor stop. We zeilen via;Oosterschelde, Keeten, Mastgat of Zijpe, naar Bru. Om 14:50 meren we af langs een van de vele wachtende boten voor de sluis. We moeten eerst nog een volle schutting voor laten gaan voor we om 15:10 aan de beurt zijn. Natuurlijk zijn er weer een paar boten bij die denken dat de laatste de eersten zullen zijn. Door meteen naar het midden te steken en ons strategisch voor hun neus op te stellen, kunnen de boten die wel aan de beurt zijn netjes de sluis in schuiven. Wanneer er achter me een scheldkanonnade losbarst die bewijst dat geld en fatsoen niet persé altijd samen gaan, wacht ik tot hij adem moet scheppen en roep:’Zeker jochie, dat is wederzijds, ik hou ook van jou! Ach ja, na meer dan twintig jaar van sluisindelingen maken en omgaan met opgeblazen ego-tjes, is het een ingebakken gewoonte geworden omdat soort patsers op hun vingers te tikken. Het zal wel een vorm van beroepsdeformatie zijn, lastig voor anderen maar niet gevaarlijk.
Na de sluis leggen we even aan om drinkwater te laden. We kopen ook meteen een weekkaart, waarmee je overal op eilandjes en andere plekken van het recreatieschap mag aanleggen. Daarna draaien we de Grevelingen op. ‘Zo Martje, we hebben weer genoeg zoetwater voor jouw drie hobby’s; koffie zetten, koken en afwassen.’ ‘Ho ventje, daar wil ik het nu net even met je over hebben. De laatste tijd doe jij, behalve dat je bij de afwas even met de theedoek loopt te zwaaien, helemaal niets meer in de kombuis. Daarom heb ik voor vanavond spaghetti op het menu staan, dat is een gerecht waar zelfs jij niet veel aan verprutsen kan, dus jij kookt!’ ‘Je bedoelt natuurlijk dat je eindelijk weer eens echt lekker wil eten, nou dat kan. Maar uh, als ik alles helemaal in mijn uppie moet doen, wat doe jíj dan?’ Ze lacht me liefjes toe en zegt: ‘Ik? Ik doe wat jij altijd doet, ik trek alvast een wijntje open en misschien, héél misschien, help ik je vanavond bij de afwas.’
De Grevelingen is een wijds stuk getij loos zoutwater waar, op de voormalige zandbanken een prachtige zout minnende, begroeiing is ontstaan. Om de begroeiing een klein beetje in toom te houden, lopen er op de grootste banken Kowaldski paardjes – een door meneer Kowaldski, terug gefokt ras uit de oertijd - vrij rond. We varen om bij halfzes de voormalige werkhaven van Bommenede op Schouwen Duiveland in en vinden een plekje aan een van de lange smalle steigertjes.
DOG 19,3’
Het is hier een gezellige bende van bootjesmensen die geen behoefte hebben aan een grote blauwe contactdoos voor hun “Duitse landvast” en die ook het bruisende walvertier bij de grote Marina’s niet missen. Er wapperen hier opvallend veel vlaggetjes van de Nederlandse Vereniging van Toerzeilers. Ik wijs op die rode vlaggetjes en zeg: ‘Martje, ik krijg me daar toch even een déjà-vu ervaring, niet mooi meer! Tijdens de Pinkstertrip, lag het in Lowestoft ook al zo vol met Toerzeilers, nog even, dan krijg ik een acute aanval van achtervolgingswaan. Hoewel, het clubblaadje had het dit het voorjaar over een toertocht om de zuid voor families met koters dus voor deze keer krijgen ze het voordeel van de twijfel maar laat ik niet nog zo’n vlag tegenkomen tegenkomen, dan zeg ik subiet m’n lidmaatschap op!’ Marjanne wijst omhoog naar de BB zaling waar onder de ZF wimpel ook iets roods wappert. ‘En die dan?’ ‘Sorry schat ik zie even niet wat je bedoeld, ‘k heb zeker de verkeerde bril op.’
Marjanne blijft volhouden dat ík moet koken, dus ga ik eerst eens kijken of alles er wel is. Ha, een pak spaghetti, daarmee zijn we al een goed eind op weg. Uit de bakskist haal ik; tomaten, champignons, peultjes, bosuitjes en natuurlijk een flinke bol knoflook. In de koeling ligt rundergehakt maar dat laat ik daar nog even liggen tot alle voorbereidingen zijn getroffen. Zo even door de kombuiskastjes rauzen. Een pakje tomatensaus, een bouillon blokje, oregano, peper, zout, sweet chilisaus, honing en nog een potje kruiden waarvan het etiketje weg is maar dat, volgens mijn ruim ontwikkeld chef-koksinstinct, precies datgene is wat er aan ontbreekt. Terwijl ik alle rommel panklaar maak, zet Marjanne de kuiptent op maar laat de flappen aan BB en de achterkant open, zodat we straks onder het eten uit de wind zitten en toch een mooi uitzicht hebben. ‘Martje, schenk me even een glas wijn in wil je?’ Ze zet een glas naast me neer en zegt: ’Kan je niet even wachten tot we aan tafel zitten?’ Ik zeg, terwijl ik een flinke slok neem: ‘Maar lieve schat, ik moet wel, dit is een recept uit; Koken Met Wijn.’ Wanneer Marjanne dan ook nog commentaar heeft op het in de pan pleuren van een héél pak spaghetti, is mijn geduld op. ‘Allee Madammeke, schenk me als de donder nog een gloaske wijn in en verdwijn dan rap uit mijn cuisine!’ Ze schenkt me wel in maar laat daarbij duidelijk blijken het háár kombuis op háár scheepje is en dat het alleen aan háár goedhartigheid te danken is dat ik mee mag varen. ‘Verdorie vrouw, met al mijn gezui… uh, al dat geouweneel van jou, vergeet ik bijna de Parmezaanse kaas, waar is de rasp?’
Het eten is, mede dankzij de tips die Luigi Chianti vanuit zijn mandfles in mijn oor fluisterde, weer voortreffelijk. Het enige minpuntje is een figuur op een paal, die ons het eten zowat uit de mond kijkt en zo nu en dan dingen schreeuwt die ik hier liever niet herhaal.
Na het eten kijkt Marjanne in de spaghettischaal en zegt: ’Zie je nu wel? Je hebt weer veel te veel gekookt, daar hadden we makkelijk nóg een keer van kunnen eten.’ ‘Prima, van mij mag het.’ ‘Ja, dat had je gedacht jochie, eens in de week pasta is meer dan genoeg, voer de rest maar aan de vissen. Terwijl Marjanne de rest van de spaghettisaus in een bakje doet - ‘Daar maak ik morgen met gebakken aardappels en eieren, een lekker schurrefie voor tussen de middag van.’ - begin ik slierten spaghetti naar de meeuw op de paal te gooien. Het mormel vindt het lekker en vreet in no time de helft van die witte slierten op. Dan gooi ik hem een stukje brood toe. Hij laat het, zonder er naar om te kijken, langs zich heen vliegen, zodat het in het water belandt waar een van zijn collega’s er korte metten mee maakt. Het volgende stukje komt recht op zijn kop af, hij ontwijkt het en weer vreet een ander het op. Marjanne zegt: ’Hij is vol, geef de rest maar aan de anderen.’ ‘Dat weet ik nog zo net niet, volgens mij is hij het resultaat van een affaire van zijn vader met een Napolitaans Oehoetje van lichte zeden, vandaar zijn voorliefde voor pasta en grof taalgebruik. Wacht maar eens, we doen meteen even een vergelijkend warenonderzoek dan zijn we er vlug genoeg achter.’ Ik gooi tegelijkertijd een stuk brood en een flinke schep spaghetti in het water. Terwijl de controle groep zich als één man op het brood stort, laat ons proefpersoon zich met een verontwaardigde schreeuw van zijn paal vallen en stort zich op de spaghetti. Nog voor de slierten weggezonken zijn heeft hij ze te pakken. ‘Nu weet ik het zeker, als dit geen waterdicht bewijs is, jij hoorde toch ook dat hij heel duidelijk riep, Niènte pane, pasta solo’.
Di. 27 – 07 -,10
Vanmorgen vroeg regende het licht maar nu, net na het vertrek om 10:05, begint het op te klaren en schijnt de zon tussen de wolken door. Het wordt een kort tochtje, na een half uur liggen we gemeerd aan een steigertje op het eiland “Dwars in de weg”.
DOG 2,4’
Ik hang het 2 pk. Honda Geweld achter “Loodje”, vul het tankje bij en pak Marjanne ’s rugzak aan. Ik trek “Loodje” stijf tegen de zwemtrap aan ‘Kom er maar in.’ We gaan verse stores halen in Brouwershaven, een ritje van hooguit anderhalve mijl maar in een rubberbootje van 2.2m voelt dat aan als een wereldreis. Zo laag op het water in een klein bootje, lekker lui achteroverliggend met mijn hoofd aan BB en mijn voeten aan SB buitenboord, denk ik; ’Het is waar, de hoeveelheid lol bij het varen, is omgekeerd evenredig aan de afmetingen van de boot’. Met andere woorden, ik ben geweldig aan het genieten.
We komen bij de aanloop van Brou. Ook zonder kaart weet ik dat ik niet te vroeg BB uit moet gaan. Onderwater loopt daar een dammetje waar zelfs ons kortstaart motortje zijn schroefje op kan verspelen. Boven het nauwe gat van de openstaande keersluis, zit de havenmeester in zijn hokje verkeersagentje te spelen. Beurtelings zet hij de lichten aan de ene kant op rood en andere kant groen. Aan de inkomende vaart vraagt hij, via het tweeweg communicatiesysteem, of ze een plaatsje voor de nacht willen of alleen boodschappen willen doen, waarna hij ze een plekje toewijst. Ons vraagt hij niets, wij zijn te klein om zijn belangstelling te wekken. We kachelen heel de haven door tot aan het eind en knopen “Loodje” vast bij het plein waar Vader Cats, in brons vereeuwigt, wijs staat te wezen. Voor we destijds in Zierikzee een huis kregen, hebben we hier in Brou nog een half jaar in een vakantie-chalet gewoond. Veel is er niet veranderd. De jachthaven is uitgebreid en er zijn wat winkels en horeca toestanden bijgekomen - waarvan het grootste deel buiten het seizoen waarschijnlijk gesloten wordt – maar voor de rest is Brou nog steeds het zelfde dorp als in de jaren tachtig.
We vereren de supermarkt met een bezoek, waarna Marjanne zich uitleeft in de viswinkel. We komen weer buiten met bakjes vissalade, een gerookte makreel en een grote bak verse mosselen in de rugzak. Marjanne heeft een flinke bak kibbeling met remouladesaus in haar hand en ik loop te watertanden met een heerlijk broodje haring met lekker veel uitjes en een plakje zuur. Onder het toeziend oog van Vader Cats genieten we van onze snack. Marjanne laat me weten dat die bak kibbeling toch iets teveel voor haar is dus, galant als ik ben, help ik haar uit de brand en kaan de rest op. We stappen in Loodje en hebben een mooi ritje terug naar “Dwars in de weg”. Terug aan boord gaan de mosselen los in de puts en worden een meter diep buitenboord gehangen. Daar kunnen ze verder verwateren en blijven vers.
Terwijl Marjanne het eiland verkent, ga ik snorkelen. Nu het niet hard waait is het water helder genoeg om een metertje of drie weg te kijken. Niet dat het hier op een tropische lagune met koraal en kleurige vissen lijkt maar toch is het wel interessant met wat planten, krabben en een of andere platvis die zich, bij mijn nadering, snel in het zand werkt. Na een halfuurtje heb ik het wel bekeken dus klim ik aan boord en spoel, op het voordek, met de douchezak het zoute water van me af. Es kijken, waar blijft Marjanne, zal ik haar tegemoet gaan? Ja waarom niet, kan ik meteen even kijken waar de paardjes uithangen. Met wat in vieren gesneden appels in een plastic tasje, wandel ik tussen de struiken door op zoek naar die biefstukken op poten. Op een smal zandpaadje met aan weerskanten dicht struikgewas en kleine bomen, hoor ik opeens, klopper de klop, klopper de klop, achter me. Net op tijd ga ik aan de kant staan, want met een noodgang komen er zes paardjes door de bocht galopperen. Zonder in te houden stormen ze langs me heen. Waar een stukje verderop de struiken over gaan in grasland, zie ik verschillende groepen paardjes staan grazen. Ik loop kalm op een van de groepjes af.
Even kijken ze op, dan grazen ze weer verder zonder zich ook maar iets van me aan te trekken. Op een meter of vijf afstand blijf ik staan en hou een partje appel op mijn uitgestrekte hand. Een van die knollen komt onverschillig dichterbij en pakt met haar lippen die lekkernij van mijn hand. Meteen word ik omsingeld door de rest van de bende. In korte tijd ben ik uitverkocht maar dát geloven die vreetmachines niet. Van alle kanten sporen zachte neuzen, die tegen mijn ribbenkast duwen, me aan om nog meer uit dat tasje te halen. Jammer dan, ik heb niet meer. Voorzichtig doorbreek ik de kring van “vrienden voor het leven” en loop verder. Een paar volhouders lopen gezellig nog een stukje met me mee, besnuffelen me nog even met een blik van ‘Zijn er nou echt geen appels meer?’ en houden het dan ook voor gezien. Omdat ik Marjanne nergens zie ga ik weer naar de aanleg plaats en kom daar net op tijd aan om mijn maatje aan boord te zien stappen. We trekken een fles wijn open en leggen wat toastjes, Franse kaasjes, en garnalensalade op de kuiptafel. Hier zitten we dan, op een van de mooiste plekjes in Nederland volop te genieten van eten, drinken en het uitzicht. Al met al wordt het een latertje voordat ik de mosselen kook op een bedje van groenten met een flesje oud bruin, flink peper en verder niets. Van het mosselnat maak ik met wat azijn en mosterd een lekker “dopie.” Intussen heeft Marjanne het stokbrood gesneden en haar beruchte knoflooksaus gemaakt. ‘Alles klaar? Aanvalluh!’
Voor we uitgegeten zijn, de afwas af is en alles is opgeborgen, is het al donker. Marjanne pakt haar boek en gaat onder de kuiptent zitten lezen.
‘Zeg Martje.’ Ze kijkt op van haar boek. ‘Het is nu donker, dus die paardjes liggen nu natuurlijk te slapen. Wat zou je er van denken wanneer ik met het grote vleesmes naar ze toe sluip om een flink stuk malse biefstuk te bemachtigen?’ Marjanne verblikt of verbloost niet. ‘Ach schat, als je toch gaat, snij dan meteen wat lende lappen voor de hachee.’
Albert