3.
Neut is weer teut.
Na Bordeaux, waar we behalve de lading fertilizers ook bijna vriendje Neut - zwaar bezopen – in de lik achterlaten, gaan we in ballast naar Bayonne om een bulklading zwavel te laden voor Carrickfergus aan de noordoever van Belfast Lough in Ulster.
Wanneer we, tegen half drie ’s middags, de Gironde zijn af gekacheld en de loods van boord is zegt die ouwe: ’Stuur, met die Neut gaan we nog een hoop last krijgen, zijn koken is oké maar dat gezuip van hem dat is niet normaal meer. Dat verdomde zwijn is vannacht Total los door de politie uit de goot gevist en in de cel gesmeten. Het zou me niet verbazen als hij op een keer het delirium krijgt en stikt in zijn eigen kots. Geen wonder dat hij nooit lang op het zelfde schip zat maar goed, het is jouw wacht stuur, ik ga een paar uurtjes op mijn rug staan.’ Hij verdwijnt naar zijn slaaphut. Ik neus nog even in de kaart, controleer de autopilot en ga buiten op de SB vleugel in het voorjaarszonnetje zitten. De Golf van Biskaje doet haar woeste reputatie geen eer aan. Er staat een lome deining en het olieachtige water glinstert in het zonlicht. De matrozen, die voor op de bak aan het werk zijn, staan met bloot bovenlijf en met de zon op hun rug te tjetten. Ook zij zijn toe aan een beetje warmte, na de Hollandse kou en nattigheid. Om tien voor drie roep ik naar voren: ‘Jongens, berg je verf en kwasten maar op en Manuel, kom jij na pikheet even boven?’
Hoewel ik, nog geen uur na het afzetten van de loods, precies weet waar we zitten, neem ik een zichtpeiling op twee vaste punten en combineer ze met een peiling per RDF – Radio Direction Finder- . Waar de drie lijnen op de kaart elkaar kruisen, ontstaat een driehoek, hmm, een marge van anderhalve mijl, dat komt van die radiopeiling, die zijn overdag niet zo zuiver als ’s nachts, om van zon ’s op/ondergang maar te zwijgen. De echte positie is waar de twee zichtpeilingen elkaar kruisen, dat is bijna op de koerslijn in de kaart en ook in overeenstemming met het log.
Neut komt de brug op met een grote mok koffie - hij weet onderhand dat ik gruw van dat luizenwater dat ze thee noemen – en blijft nog even hangen voor een ouwehoerenpraatje. ‘Stuur, hoe laat zijn we morgen in Bayonne?’ Zegt hij met zijn piepstem ‘Hoe laat? Wel het is nu nog dik honderdtwintig mijl te gaan, dat is, als het weer niet veranderd, nog zo’n veertien uur stomen dus onze ETA is morgenmiddag een uur of vijf.’ Neut begint te glimmen. ‘Dan liggen we dus een nacht over, komt dat even goed uit!’ ‘O nee, Neut, ze laden daar dag en nacht en die zwavel wordt gestort met een lopende band die zo breed is als de Harderwijker straatweg, als dat kreng volle kracht draait gooit hij er bijna duizend ton per uur in. Nee maatje, stappen is er niet bij en dat is maar goed ook, zo meteen lig je weer ergens voor lijk in je eigen kots te baden en denk maar niet dat die ouwe je dan nog een keer uit de cel komt halen en op mij hoef je dan ook niet te rekenen, ik zeg dan mooi tegen die smerissen dat ze je mogen houden.’ Bij het woord smerissen kijkt ons kanenbraaiërtje me vuil aan. ‘Smerissen? Die kunnen voor mijn part allemaal in de stront zakken, toen ik een brommer kocht, zat ik verdomme meer op het bureau dan op die brommer. Die klootzakken wilden niet geloven dat ik al zestien was, zelfs als ik mijn paspoort liet zien zeiden ze, “nee ventje die is van je grote broer” en ik kon weer eens mee naar het bureau.’ ‘Nou Neut, dan zou ik maar nooit een rijbewijs gaan halen want dat zou weggegooid geld zijn.’ Neut, die al tamelijk rood zag, loopt nu paars aan van woede en piept:‘Maar ik héb een rijbewijs en ik héb een auto en nog steeds word ik door die gifkikkers klem gereden!’ Op dat moment komt Manuel de brug op en kijkt me vragend aan. ‘Uno momento, Manuel.’ Tegen Neut zeg ik met een stalen smoel: ‘Neut jongen, there ’s nothing in the fucking road, je koopt gewoon een etui met toneel make-up en schminkt je zelf tien jaar ouder, geen smeris die jou nog aanhoudt.’ Neut verstijft en kijkt me eerst even wantrouwend aan maar begint dan met een opgetogen piepstem te stotteren: ‘Ve verdomme zeg, da dat doe ik.’
Nadat een opgetogen Neut - bijna huppelend - de brug heeft verlaten bespreek ik, in een mengtaaltje van Spaans, Portugees, Engels en AZON (Algemeen Zeer Onbeschaafd Nederlands), met Manuel de nodige voorbereidingen voor het laden van de zwavel en besluit met: ‘Maar om te beginnen wil ik de onderste presennings, die het meest met die gele rotzooi in aanraking komen, uitruilen tegen de ouden die nog in het kabelgat liggen. Daar zijn jullie wel tot een uur of vijf mee zoet. Morgenochtend kunnen je maats alle spanschroeven van de sluitbalken met een staalborstel bewerken en dun in het vet zetten, dan kan de zwavel ze niet aantasten. Intussen kan jij alle zeildoekse kapotjes van de luchtkokers en windhappers voorgaats halen, nakijken en de gescheurde exemplaren repareren. In de la onder mijn kooi vindt je een buidel met zeilmakers gereedschap. O ja, tel ze eerst even, als we kapotjes tekort komen moeten we alsnog iets in elkaar flansen.’ Manuel, die met zijn tweeënvijftig jaar meer dan twee keer zo oud is als ik, springt in de houding, salueert en roept luid: ‘Si señor primero official!’ De boender, die best weet dat ik een hekel heb aan alles wat naar extreem militairisme ruikt, staat met een strak gezicht in de houding maar zijn pretoogjes verraden hem. ‘Lelijke Kikujo die je bent, dat bewaar je maar voor die fascistische Generalissimo van je, als je me dat nog een keer flikt laat ik je met een blik koperpoets over de kont zakken, dan kan je onder het varen de schroef poetsen!’ Met een brede grijns op zijn zwarte gezicht spurt Manuel het stuurhuis uit. Buiten draait hij zich nog even om, ‘five o clock?’ roept hij, terwijl hij een gebaar van drinken maakt. ‘Sim, a las cinco.’
Na het werk samen wat drinken is goed voor de sfeer aan boord en zolang het bij een of twee pilsjes voor het eten blijft, kan het geen kwaad. Zelf drink ik op zee geen drup, me zelf pesten met een klein beetje vind ik niets aan en teveel drinken kan met een wachtrooster van zes op zes af natuurlijk helemaal niet. Een paar minuten voor vijf komen de matrozen de brug op. Manuel, die eerst even langs mijn koelkastje is geweest, deelt blikjes bier uit en komt als laatste bij mij. Ik steek mijn hand uit om mijn blikje Sinas aan te pakken. Manuel kijkt me breed lachend aan en terwijl de anderen afwachtend staan te grinniken duwt hij me …. een blik Brasso Koperpoets in de hand. Hoewel ik me inwendig rot lach om dit geintje, doe ik alsof hij me diep beledigd heeft en hem een oplawaai wil verkopen. Terwijl Flip en Jesus staan te hikken van het lachen, zit ik Manuel na over het sloependek, rond de schoorsteen, voor het stuurhuis langs van brugvleugel naar brugvleugel en krijg hem uiteindelijk te pakken net voor we aan de tweede ronde beginnen. Wanneer ik hem in zijn kraag pak, trek hij brullend van het lachen een blikje sinas uit zijn zak en roept: ‘Una bebida para bebê.’ Flip, die de anderen ziet lachen, roept: ‘Wat zegt ie, wat zegt ie?’ Ik kijk hem aan. ‘Hij zegt “Een drankje voor de baby” maar heb niet het lef om te lachen, ik wurg je!’ Flip stikt er bijna in maar kan nog net uitbrengen: ‘Nee stuur, ik lach helemaal niet, ik zou niet durven maar ik zal aan Neut vragen of tie een bordje pap van Molenaars Kindermeel voor je maakt.’
Wordt verv.
Albert