Neut 5.
Een snuifje knoflook, vooral niet te veel.
‘Wat krijgen we nou Neut, ben jij nog helemaal niet naar je nest geweest?’ Het net is zeven uur in de ochtend wanneer ik, na het porren van de matrozen, de kombuis in loop voor een bak pleur. In het hoekje naast het fornuis zit Neut, met een lege jeneverfles in zijn handen, op een krukje tegen het schot geleund, lodderig voor zich uit te staren. Neut recht zijn rug een beetje en probeert tevergeefs om twee ogen tegelijkertijd op het zelfde voorwerp – in dit geval míjn aanminnig smoelwerk - te richten. ‘Stuurman, je bent een klootzak.’ ‘Dank je Neut, ik vind jou ook lief.’ Neut reageert hier niet op en vervolgt: ‘Die ouwe is ook een klootzak.’ Ik schep een dozijn eetlepels koffie in de pot en zeg: ‘Neut jongen, ik sta versteld van je mensenkennis, dat is echt niet iedereen gegeven, mijn complimenten man.’ ‘Die govvedommesse fiessemaker is ook een klootzak.’ Zegt Neut. Ik knik en zeg, terwijl ik kokend water in de koffiepot schenk: ‘Goed zo jongen, gooi het er maar uit. Wat vind je trouwens van onze tweede fietsenmaker?’ Neut denkt diep na voor hij tot de conclusie komt, ’Da’s een kklootzak.’ ‘En Flip?’ ‘Da’s een eh kklootzak en Jesus is ook een klootzak.’ ‘Nou Neut ik weet niet of meneer pastoor het daar mee eens is maar goed, dat is jouw mening. Dan blijft alleen Manuel nog over, laat me raden, Manuel is zeker ook een klootzak?’ Neut kijkt me opeens, met bloeddoorlopen varkensoogjes, vuil aan en zegt: ‘Manuel is geen klootzak, Manuel is me vriend en wie an me vriend komt, komt an mij!’ Voor ik in de gaten heb wat die idioot van plan is, staat hij naast zijn krukje en graait een uitbeenmes uit het slagersblok. Ik wacht niet af of hij echt wilde plannen heeft en plaats mijn vuist met kracht onder zijn borstbeen. Neut vouwt zich dubbel en hapt, naar adem als een goudvis op het droge. Ik wring zijn pols om, het mes klettert op de tegelvloer. Ik hou hem nog even vast en wacht af. Neut die langzaam weer op adem komt, begint te huilen als een klein kind. ‘Gaat het Neut, ben je een beetje gekalmeerd?’ Neut snikt en knikt van ja.’ ‘Mooi, dan ga je nu naar je kooi, kom maar mee.’ Ik breng hem naar zijn hut en wacht tot hij in zijn kooi ligt, doe het licht uit, sluit zijn deur en ga terug naar boven. In de kombuis tref ik Manuel, die zich net een mok koffie inschenkt. ‘Bom dias Manuel.’ ‘Good morning stuurman.’ Nadat ik Manuel heb verteld dat Neut ziek is, vraag ik hem om een dagje in de kombuis te staan. Manuel stemt aarzelend toe maar begint te glimmen wanneer ik hem vier extra overuren toezeg.
Later ben ik, met samen met Jesus en Flip, bezig om tegen het naar binnenstuiven van die rottige fijne poederzwavel, over alle windhappers en luchtkokers zeildoekse hoezen aan te brengen. Daarna leggen we de laatste hand aan het laadklaar maken en gaan ontbijten. Omdat de vetpriesters al voor achten hebben ontbeten en nu in de vetput zitten, ontbijt ik in de matrozen messroom. Dan zit ik niet in mijn uppie en het is wat makkelijker voor Manuel. De deur gaat open en die ouwe steekt zijn kop om de hoek. Hij werpt me een super vuile blik toe ‘O, zit je hier.’ Hij ploft neer op de bank bij Flip, die vlug opzij schuift om geen kwaaie Groninger stijfkop van een kilootje of negentig op schoot te krijgen. ‘Neut, koffie!’ Brult die ouwe. Een breed lachende Manuel steekt zijn snuit door het luikje. ‘Yes capitano uno momento.’ Stomverbaasd kijkt die ouwe me aan. ‘’ Wat krijgen we nou, waar is die graatloze stokvis gebleven?’ O, die is ziek cap’, daarom staat Manuel een dagje in de kombuis.’ ‘Een dagje? Maar één dag ziek? De ziekte van Bols zal je bedoelen.’'Nee cap, die jongen is er echt heel beroerd aan toe, het schijnt dat hij af en toe een aanval van migraine heeft maar een dagje in het donker liggen doet wonderen.’ Manuel komt binnen met die ouwe zijn mok en een bord bacon and eggs. Blij verrast valt die ouwe aan.
Waarom ik het voor Neut opneem? Wanneer die ouwe weet wat er werkelijk aan de hand is, staat Neut straks met zijn koffer op de kade en ben ik een van mijn matrozen kwijt aan de kombuis. En laten we eerlijk zijn, met een figuur als onze Neut aan boord, hoeven we ons echt niet te vervelen.
Die ouwe die, na het verslinden van een stevig ontbijt, wel iets maar nog lang niet alles van zijn kwaaie bui kwijt is, zegt: ‘Met jou ben ik nog niet klaar mannetje, wacht maar af, ik pak je terug.
De voorman van de walploeg komt zeggen dat we over een half uurtje onder de chute kunnen. Met Jesus en Flip begin ik alvast wat op te korten – alle extra trossen weghalen - zodat we alleen nog op “stootgaren” liggen. Het schip dat geladen onder de chute ligt gooit zijn trossen los en laat zijn kop door een sleepboot van de kaai trekken. Dan slaat hij langzaam vooruit, laat de sleeptros slippen en vaart de rivier af naar buiten. Wij verhalen tot onder de chute en meren af. ‘Flip, loop nog even een rondje achterop en sluit alles wat nog open staat, die gele troep is zo fijn die dringt zelfs door tot in je klerenkast.’ Zelf laat ik het stalenluik van het kabelgat zakken en draai de knevels vast. Wanneer ik achterop via het sloependek naar het stuurhuis loop, zie ik nog een luik van de machinekamer-lichtkap op een kier staan. Jammer heren machinisten dan maar even geen frisse lucht, overal zwavel is erger. Ook hier draai ik alle knevels vast. In het stuurhuis, voor ik het journaal invul, blaas ik even in de mk lulpijp. Ik krijg de oppervetpriester aan de lijn. ‘Meester, ik heb net je kap luchtdicht afgesloten, dus als je het benauwd krijgt weet je waar het van komt.’ ‘Dank je stuur, ik gooi meteen de hulpkar stop.’ Inderdaad dat ding zuigt zijn zuurstof regelrecht uit de mk zelf en wanneer de vetpriesters met vier pootjes omhoog op de plaat liggen, heb je heel wat uit te leggen.
De chute wordt boven luik 2 gedraaid en de lopende band begint te rollen op een kwart van zijn maximum snelheid, nog altijd genoeg voor tweehonderdvijftig ton per uur. De eerste twee minuten komt er niets, dan kreunen de rollen van de band onder het gewicht van een laag zwavel van bijna een meter dik. Meteen is het aan dek niet meer uit te houden want hoewel alles via de brede chute –stortkoker - in het ruim dondert, stuift er een flinke wolk zwavel omhoog die zich over het hele schip verspreidt. De operator, die met een knoppenkastje voor zijn buik het hele spul bedient, staat in een soort duikpak met zuurstofslang in het gangboord en laat de chute langzaam heen en weer bewegen om die gele bende ook tot onder de gangboorden en het marsendek te krijgen. Daarboven, achter de ramen van het stuurhuis zie ik in het ruim alleen nog maar wolken van fijn geel poeder. Opeens klinkt er aan de wal een sirene en even later komt er niets meer van de nog altijd doorlopend band. De operator drukt op een knop van de afstandsbediening, waarop de band langzaam tot stilstand komt. Dan loopt hij de wal op, gooit zijn zuurstof kap af en opent een telefoonkastje onder aan de stellage van de chute. Hij maakt contact met wie er dan ook aan de andere kant hangt en begint, hevig gebarend, een gesprek. Hoewel ik hier boven - afgezien van het feit dat ik een geen rad Frans kan volgen - niets hoor, kan ik door zijn gebaren en lichaamstaal alles aardig volgen. Vrij vertaald komt het neer op; Wat is aan de hand? … Nou en ? …Wel verdomme alweer? Het is ook altijd wat met dat klereding. … Nee, laat maar ik kom zelf wel even. Ik loop naar buiten de brugvleugel op en vraag de operator wat er loos is. Van zijn hele verhaal begrijp ik alleen dat er iets stuk is en dat het wel even duren kan voor de hele reutemeteut weer werkt. Nee, een tijd kan hij niet noemen.
Onderweg naar beneden om die ouwe in te lichten, voel ik mijn ogen al branden van die klotige zwavel. Wanneer ik bij die ouwe binnenstap lopen de tranen over mijn wangen. ‘Zo stuur, dat zijn zeker tranen van spijt en nu kom je je excuses aanbieden? Nou jong, je kan het schudden, ik pak je terug!’ zegt hij en kijkt me wreed grijnzend aan. ‘Moment cap.’ Ik loop door naar zijn badcel en begin de zwavel uit mijn gezicht te spoelen. Terwijl ik mijn snuit droog met mijn mouw, leg ik uit dat er aan de wal iets kaduuk is en we maar moeten afwachten wanneer ze weer verder gaan met laden. Die ouwe, die toch al niet erg blij was, begint een aardig stukje achteruit te bidden. Omdat ik van mening ben dat je altijd en overal je best moet doen om iets nieuws te leren, luister ik goed en sla hier en daar wat woorden op voor persoonlijk gebruik. Wanneer hij - al behoorlijk buitenadem - zichzelf begint te herhalen, stel ik voor om eerst maar een bak pleur te gaan halen. In de officiersmess nestelt die ouwe zich in zijn eigen hoekje op de bank en brult om koffie. Hij graait mijn baal shag van tafel en draait zich een zware van de Weduwe. Ik geef hem een vuurtje en zeg: ‘Ik ga straks nog even de wal op om inkopen te doen, moet ik nog iets voor u meenemen?’ ‘Die ouwe gromt: ‘Iets meenemen? Ik zou niet weten wat.’ ‘Nou, wat dacht u van een stel nieuwe batterijen voor uw wekkerradio?’ Even lijkt het er op dat die ouwe me de hersen wil inslaan met het rvs. peper en zout stelletje, dan laat hij zijn arm weer zakken en begint te brullen van het lachen. Nog na hikkend, schud hij zijn hoofd en zegt: ‘Vandaag of morgen ga je echt te ver en dan ….’ Hij laat in het midden wat dat “en dan ….” inhoudt maar hem kennende, kan ik me daar wel iets bij voorstellen.
Die ouwe is alweer naar zijn salon verhuist en ik breng de vuile mokken naar de kombuis. ‘Ola Manuel, como esta?’ - Hallo Manuel hoe gaat het? - . ‘Bom, stuurman, brigado.’ – Goed, stuurman, dank je. – Ik gluur naar zijn pannen en vraag wat we om twaalf uur te nassen krijgen. Manuel begint te stralen en verteld me dat hij in de vriezer een mooi zooitje bacalhau – kabeljauw – heeft gevonden en nu een Portugese visschotel in de grote braadslee heeft zitten en die over een uurtje in de oven schuift. Dan vraagt hij of die ouwe van “alho” houdt. ‘Alho, wat is dat nu weer?’ ‘In Spanje noemen ze dat, ajo.’ O, je bedoelt knoflook, sim Manuel, capitano mucho gusta alho.’ – ja die ouwe is dol op knoflook -. Manuel vraagt of hij dan even de wal op mag om knoflook te kopen want in de storeroom heeft hij niets kunnen vinden. ‘Ja hoor, ga je gang maar heb je dan wel Frans geld?’ Ja, hij heeft nog wat Francs liggen, meer genoeg voor een streng knoflook. ‘Goed zo. Je kan het bonnetje beter niet bij die ouwe inleveren, die houdt niet zo van al die administratie, zeg maar niets tegen hem, ik schrijf je wel een extra uurtje overtime.
Wanneer Manuel twintig minuten later met een prachtig gevlochten streng knoflook en nog wat andere kruiden terugkomt, vraag ik hem om flink veel van dat spul door het eten te doen. ‘Want dat vindt El Capitano zo lekker.’ Dat die ouwe nog nooit van zijn leven knoflook heeft geproefd en altijd loop te kankeren op die zuiderlingen “die altijd zo uit hun straatje stinken”, hou ik nog even voor me.
Ik loop nog even de wal op om aan die lui te vragen wanneer ze de handel weer gerepareerd hebben. Nou, niet voor de middag. Om twaalf uur gaan ze eerst thuis schaften en komen na tweeën weer terug. Wanneer het dan wel gefikst is? Tja, dat weet alleen “Le bon Dieu”.
Terug aan boord tref ik in de kombuis twee koks aan, Manuel en een fris uit zijn ogen kijkende Neut. Weer sta ik er versteld van hoe die idioot van een Neut, na maar een paar uurtjes pitten, meteen weer helemaal bij de mensen is. De twee hebben geen ruzie maar wel een klein meningsverschil. Neut eist de heerschappij over zijn eigen kleine koninkrijkje weer op maar Manuel staat er op dat hij eerst mag afmaken waar hij aan begonnen is. Ik denk dat er, buiten zijn trots op zijn visschotel, ook speelt dat hij niet weet of de beloofde overtime nu aan zijn neus voorbij zal gaan. ‘Neut, Manuel maakt zijn maaltijd af en serveert hem, daarna is het gif-lab weer helemaal van jou maar moest jij niet even de wal op om nog iets te kopen? Nou dit is je kans dus donder maar gauw op.’ Tegen Manuel zeg ik: ‘Om half een ben je kok af maar je overtime gaat gewoon door, ok?’ Een volle grijns is mijn antwoord. Mooi, straks maar eens kijken hoe ik die vijf uren zo over de hele maand verdeel dat die gierige knijpers op kantoor niets in de gaten hebben, ofwel, wat niet weet wat niet deert.
Om twaalf uur zitten die ouwe, de vetpriesters en ik in de messroom en snuiven de geur op die door het luikje naar binnen komt. ‘Ha vis!’ Zegt die ouwe. Ook de eerste fietsenmaker snuift verlekkerd de geur op. Alleen Fred, die in Italië en Griekenland graag aan de wal eet, herkent een bepaalde geur en zegt: ‘Weet je wat ik ook ruik? Ik ruik ..’ Snel zeg ik: ‘Dille, ik ruik dille.’ en schop Fred onder tafel tegen zijn poot. Fred kijkt me aan, ik geef hem een knipoog. Fred grijnst en zegt: ‘Ja zeker maar ik ruik toch ook iets van eh …. rozemarijn.’ Wanneer we de soep ophebben komt een trots lachende Manuel het hoofdgerecht serveren. We scheppen op en vallen aan. Het is heerlijk! Behalve vis, zitten er aardappeltjes, tomaten, uien broccoli, héél véél knoflook, peper en nog wat andere kruiden in. Die ouwe zit gretig te bunkeren en schept als eerste nog een groot bord vol. Wanneer die ouwe eindelijk stopt omdat hij op knappen staat, zegt hij tegen Manuel, die met zijn kop door het luikje staat te genieten van onze eetlust. : ’This was a very nice meal, thank you.’ Manuel vraagt aan die ouwe of er genoeg “alho” in zat. ‘Wat is alho?’ Ik zeg: ‘Dat is Portugees voor dille Cap.’ Hij wendt zich tot Manuel en zegt: ‘Yes, I do like the alho.’ Na het eten, wanneer die ouwe met een peuk in zijn mond en met zijn voeten op de bank zit uit te buiken, zegt hij: ‘Zo zie je maar, die zuidelijke kost is best te pruimen, zolang ze er maar geen knoflook in sodemieteren.’
Wanneer ‘s middags de agent aan boord komt met een telexberichtje uit Holland, doet deze geharde Fransoos schielijk een pas achteruit als er uit de gezagvoerderlijke muil een knoflook walm komt waar je tegenaan kunt leunen.
Albert