Mijn oprechte dank voor jullie positief commentaar.
Neut 38.
Blokje kaas?
‘Zo stuur, dat was Cartagena.’ Zegt die ouwe en kijkt nog even naar de loodsafhaler, die met een witte snor voor de kop de bocht inzet en terug naar de haven vaart. Aan dek zijn de matrozen bezig met het opruimen van de loodsladder. ‘Ja cap, het was nu een stuk gezelliger stappen dan de vorige keer, maar toch, mijn favoriete haven zal het nooit worden.’ ‘De mijne ook niet. Oké stuur, je kent de weg en de spraak ik ga nog even een stukkie op mijn rug staan, goeie wacht.’ ‘Goeie rust cap.’ Die ouwe verdwijnt naar beneden voor zijn middagtukkie en ik buig me over de kaart. De koerslijn en de ware koers had ik er vanmorgen al in gezet, maar voor de zekerheid, - ‘navigeren is controleren’, sprak de schipper en keek in de kaart om te zien op welke klip hij zat - pak ik alsnog de pleischaal erbij, leg hem langs de potloodstreep en wandel naar de kompasroos. Het blijft 38°, in een rechte lijn van Cabo Palos, tussen Cabo de la Nao en Ibiza door, naar Marseille. Een ritje van vierhonderdvijftig mijl. Maar eerst vanaf hier nog twee en een halfuur om de oost stomen om Cabo Palos vrij te varen. Terwijl ik wat peilingen neem, komt Flip boven. ‘Stuur alles is opgeruimd, wat moeten we verder doen?’ ‘Wat dacht je zelf Flip?’ Flip kijkt een tikkie zuur. ‘De ruimen vegen en spuiten?’ ‘Ja Flip, je mag weer fijn aan je hobby. Tussen twee haakjes, botert het nog steeds een beetje tussen jou en Mimi?’ Flip begint te glimmen. ‘Nou en of, stuur. Het is soms wel vermoeiend maar wat zij niet allemaal voor leuke standjes weet te verzinnen. Vanmorgen vroeg nog, ze zegt tegen me, als jij nu …’ ‘Stop Flip, echte heren klappen niet uit de bedstee.’ Flip gaat, met tegenzin, op een ander onderwerp over. ‘Zeg stuur, wat gaan we in Marseille laden?’ ‘Stukgoed Flip, stukgoed voor Valletta.’ ‘Vallewatte?’ ‘Valletta, op Malta, dat ligt pal onder Sicilië. Zo, genoeg geouwehoerd, ga nu maar lekker vegen en denk er om, ik weet niet wat voor stukgoed we krijgen, dus zorg ervoor dat de ruimen brandschoon zijn.’
‘Albert, gaan we vanavond nog stappen?’ Ik schep me nog een tweede bord vol hutspot op en maak een kuiltje voor de jus. ‘Nee Fred Marseille is wel aardig en als jij zin hebt moet je gewoon gaan maar ik hou liever mijn centen nog even in mijn zak tot op Malta, in Valletta kan je grandioos stappen, nog beter dan in Leixoes.’ De eerste fietsenmaker zegt: ‘Nou ik ga wél stappen, dan ga je toch gewoon met mij mee?’ Fred schuift zijn bord weg en haalt zijn puddinkje naar zich toe. ‘Nee meester, als de stuurman zegt dat Malta beter is, dan wacht ik wel tot daar.’ De eerste kijkt zuur maar weet dat aandringen geen zin heeft. Fred en ik zijn vaste stapmaten, daar komt niemand, zeker die oppervetpriester niet, tussen.
Na het eten zitten we op het achterdek, in het zonnetje uit te buiken en een peuk van de Weduwe te roken. Over de kade komt een groep van, pakweg, vijfentwintig kinderen en twee volwassenen aangelopen. ‘Kijk, de hele klas mag, met juf en de meester mee, de haven langs. Daar mogen ze morgen een opstel over maken, met een netjes ingekleurde tekening van die rare boot die de nationale vlag verkeerd om heeft hangen.’ Zegt Fred. Die eerste kijkt vol belangstelling naar de juf. ‘Bij die zou ik wel eens willen nablijven, wat een stoot zeg!’ ‘Pas op man, verrek je nek niet!’ Zegt die ouwe. De groep stopt en de meester en de juf overleggen even. Dan stapt de meester naar de rand van de kade en spreekt die ouwe aan. Deze staat op en gaat bij de reling staan. ‘Yes?’ Die ouwe, die geen Frans spreekt probeert het, behalve in het Engels, ook met Duits en Zweeds maar helaas, ze begrijpen elkaar totaal niet. ‘Stuur, jouw beurt!’ ‘Cap, hij vraagt of ze aanboord mogen komen, want die koters hebben nog nooit een schip van dichtbij gezien.’ Die ouwe haalt zijn schouders op. ‘Voor mijn part maar dan moet jij er wel bij blijven, want als er zo’n kontkrummel in het ruim pleurt ….. . Trouwens raar dat die vent alleen maar zijn moerstaal kent, bij ons moesten ze om onderwijzer te worden behalve Hollands, toch ook nog Frans Duits en Engels lullen.’ Ik wenk de groep naar de gangway. ‘Ja cap en sommige van die zielepoten, zoals mijn oom die schoolhoofd werd, in Noordbroek of all places, moesten zelfs Grunnings leren om zich verstaanbaar te maken in die achtergebleven gebieden.’ ‘Zeg, lelijke slingeraap die je bent, wat is er mis met Grunningen en Grunnings?’ ‘Veel cap, héél veel!’ Roep ik over mijn schouder en loop vlug naar de gangway.
Ik speel voor gids en laat die apies, op de hutten na, het hele schip bezichtigen. De kombuis vinden ze niet zo interessant en de vetput mogen ze alleen even vanaf het bovenste bordes bekijken. In de stuurhut laat ik ze om de beurt even aan het grote stuurwiel draaien. En wanneer ik - omdat ik weet dat die eerste dat als heiligschennis beschouwt - ze even voordoe hoe je door het hendel met grote halen heen en weer te bewegen, de bellen in de vetput door het hele schip kan laten schallen, staat er een groepje gezagvoerders in spé elkaar te verdringen rond de mooi glimmende koperen telegraaf, om dat ook eens te proberen. Dat ik tussen de bedrijven door gezellig babbel met de mooie juf en totaal geen belangstelling toon voor de zeer gerichte vragen van de meester? So be it, of, zoals ze hier zeggen, “Soit”.
De volgende ochtend begint het laden al om half zeven. Het is, zo te zien, allemaal restlading. Een paar losse containers, een flinke partij kisten van verschillende afmetingen, een partij Portland cement in balen en een zooitje pallets met van alles en nog wat erop. Omdat het zoveel verschillend troep is en er ook nog op allebei de luiken tegelijk geladen wordt, zet ik Manuel en Jesus aan het tallyen van de balen en andere losse handel en loop samen met Flip, ‘je wil toch stuurman worden?’ heen en weer om te zorgen dat ze bijvoorbeeld geen tweehonderd liter drums smeerolie zo koud, zonder hout er tussen, op de papieren balen Portland zetten. Tegen half zes zit alles er in en liggen we nog net niet aan ons merk. ‘Mannen, ga maar even vlug schaften, daarna gaan we dat zooitje zeevast sjorren. Ik loop naar die ouwe, die al met de agent door de papieren loopt. ‘Cap alles zit er in, hier zijn de tallyboekjes. De mannen gaan eerst even schaften en straks weer verder. Heeft u nog aan die telex over Flip gedacht?’ Die ouwe knikt. ‘Ja, die zit al in de tas van de agent. We zullen op Malta wel antwoord krijgen.’
Het is al dik na tienen wanneer alles gesjord staat - vooral die drums kosten een zooitje zweet, spanschroeven, staaldraad en spat enden. - en het schip zeeklaar is. Ik waarschuw die ouwe, die samen met de loods in de salon zit. ‘We kunnen, cap.’ ‘Staan die drums goed vast?’ ‘Ja cap.’ ‘Mooi, voor en achter.’ Die ouwe en de loods gaan binnendoor naar boven en ik stap aandek en loop naar voren. Die ouwe mag dan wel graag alles in eigen hand houden maar zal, als ik zeg dat alles vaststaat, nooit nog eens zelf gaan kijken of het wel goed gedaan is. Hij vertrouwt mij, “dat Amsterdamse straatschoffie”, volkomen en ik moet zeggen, dat voelt heel goed. ‘Manuel, Jesus, Flip. Voor en achter!’
Na dik drie etmalen en met zeshonderd vijfendertig mijl op de log, liggen we in de vroege ochtend voor de kant in Valletta. We hebben weer echt Med weer gehad, dat wil zeggen, ’s morgens steeds een westelijk windje van 1-2 bft. dat na de middag opeens naar het oosten draait en met een goeie 6 bft. het zeetje lekker opklopt, tot de wind na zonsondergang weer afneemt en alleen de deining overblijft.
Pas na de middag beginnen ze, met één ploeg, te lossen op het voorruim. Het gaat met een slakkengangetje. Die ouwe komt met een big smile op zijn smoel naast me staan. ‘Nou cap, als ze in dit tempo doorgaan, zijn we overmorgen nog niet leeg. Maar wat staat u nu te lachen?’ ‘Stuur, we gaan eindelijk weer richting Holland, lees dit maar eens door.’ Hij houdt me een telexformulier voor mijn neus. Ik neem het “harmonica formulier”, dat vier bladzijden telt, van hem aan, lees het vluchtig door en distilleer alleen de belangrijkste zaken eruit. Het komt er op neer dat we hier in Valletta niet alleen lossen maar ook gaan laden, oud ijzer om precies te zijn. Dat spul moet naar Passajes in noord Spanje. Daarna met leeg schip naar les Sables-d’Olonne, om mais te laden voor Rotterdam en dan, na lossen, meteen door naar de werf voor groot survey. Helemaal onderaan staat nog een berichtje waar ik een big smile van op mijn snuit krijg. ‘Vertelt u het hem of zal ik dat doen?’ ‘Doe jij het maar, het was per slot jouw idee.’ Ik loop naar voren, waar Flip en Jesus samen buitenboord op de stellingplank aan het tjetten zijn. ‘Flip, kom es effe hier.’ ‘Waarom stuur, is er wat?’ ‘Nou en of er wat is. Kom maar hier dan zal ik het je vertellen.’ Flip klimt als een aap langs het touw naar boven en komt nieuwsgierig bij me staan. ‘Nou?’ ‘Flip we hebben de nieuwe orders binnen. We gaan van hier naar Passajes. Dan naar les Sables-d’Olonne en van daar naar Rotjeknor en daar krijg jij de zak.’ Flip kijkt me verbluft aan. ‘Wat, waarom?’ Langzaam gaat zijn verbazing over in woede. ‘Wel verdomme, ik doe de laatste tijd mijn stinkende best om een goeie matroos te zijn, ik zit zelfs in iedere avond met mijn neus in de boeken om voor stuurman te leren en nou geef je me de zak. Je wordt bedankt!’ ‘Flip jongen, je moet toch eens leren dat je de mensen moet laten uitspreken. Ik wou zeggen, daar krijg jij de zak, want …. het kantoor heeft, op aanbeveling van die ouwe, een beurs voor je geregeld. Flip, jij gaat naar de zeevaartschool!’ Even staat hij me met open mond aan te kijken, dan dringt de betekenis van mijn woorden echt tot hem door. ‘Je bedoelt?’ ‘Ja Flip, dat bedoel ik. En als jij er echt serieus tegenaan gaat, zijn we binnen afzienbare tijd collega’s. Stuurman Flip, hoe klinkt dat?’ Zijn gezicht spreekt boekdelen. ‘Flip pas op, als die grijns nog een klein beetje groter wordt, ontmoeten je mondhoeken elkaar in je nek en valt je kop eraf.’ Hij luistert al niet meer. ‘Ik ga het meteen aan Anna vertellen en een brief aan mijn moeder schrijven en …’ Weg is Flip.
Het is na vijven en we zitten, voor het eten, met zijn allen op het achterdek een pilsje te doen. ‘Cap, nog hartstikke bedankt dat u me heeft voorgedragen voor een beurs.’ ‘Ja laat maar zitten, het was de stuurman die met dat idiote idee kwam aanzetten, niet ik. En denk maar niet dat het een makkie wordt. Als je wilt slagen moet je, ook ’s avonds en in de weekenden, er hard tegenaan en niet in de kroeg komen. Hou er ook rekening mee dat als je het niet haalt, je met een beste schuld blijft zitten.’ Flip kijkt nadenkend. ‘Schuld? En als ik het wel haal, wat dan?’ ‘Jij en Rederij Holwerda, gaan een contract aan. Als je niet slaagt kost het je centen, als je wel slaagt verplicht je jezelf om, bijvoorbeeld, vier jaar voor Holwerda te blijven varen.’ Mimi, die alles zwijgend zat aan te horen, zegt trots: ‘Niet slagen? Kom nou, mijn Flip doet die zeevaartschool wel even, fluitend met zijn handen in zijn zakken en in de kroeg komen doet hij niet, daar zorg ík wel voor.’ Die eerste zegt smalend: ‘Waarom ga je niet met hem mee naar school, dan kan je zijn handje vasthouden, zijn neus snuiten en zijn gat afvegen.’ Mimi springt, met vuurspugende ogen en naar voren gekromde vingers, overeind. ‘Anna!’ Roep ik op scherpe toon. Even lijkt het of ze me niet gehoord heeft en zich op de vetpriester zal storten om zijn ogen uit te krabben. Dan laat ze haar handen zakken, kijkt minachtend neer op de vetpriester – die angstig zijn handen voor zijn gezicht houdt - en schopt hem, niet al te zacht, voor zijn schenen. ‘Zo, de volgende keer schop ik hoger!’ Wanneer ik om me heen kijk, zie ik dat ik niet de enige ben die met leedvermaak naar de OVP kijk.
’s Avonds, wanneer Fred en ik klaar staan om de wal op te gaan, komen Flip en Mimi ook aan dek. ‘Wij gaan mee.’ Fred kijkt bedenkelijk. ‘Anna, ik weet niet of daar waar wij heengaan wel zo geschikt is voor een meisje.’ Mimi lacht. ‘Je bent zeker vergeten waar jullie me ontmoet hebben. Wees maar niet bang, ik kan heel goed voor mezelf zorgen.’
Al met al wordt het een gezellige avond. We zwerven met zijn vieren door de nauwe straatjes, bezoeken wat louche kroegen, lachen ons slap om de scherpe karakterschetsen die Mimi van sommige hoerenlopers maakt en krijgen het ook nog even aan de stok met twee dronken Yanks. Een van de twee probeert, hoewel hij duidelijk kan zien dat ze bij ons hoort, met Mimi aan te pappen. Mimi negeert hem volkomen maar Flip kijkt die vent kwaad aan en zegt: ‘Fuck off!’ De Yank haalt uit, Flip bukt en Fred krijgt die grote vuist recht op zijn oog. Oei, ze moeten natuurlijk niet aan mijn stapmaat komen. Ik raak de schooier, met mijn hele gewicht erachter, vol op zijn snotkoker. Prijs! Hij wankelt een paar passen achteruit en voelt met een hand aan zijn bloedende neus. Blijkbaar heeft hij nog niet genoeg gehad, hij heft zijn vuisten en komt op me af. Oké, als je er om vraagt, kan je het krijgen ook. Vlug doe ik een pas naar voren en raak hem, met gestrekte arm, pal onder zijn borstbeen en pers daarmee de lucht uit zijn longen. Hij krimpt in elkaar, ik leg twee handen achter zijn nek, trek zijn lelijke kop naar beneden, ram mijn knie in zijn smoel en hoor zijn neusbeentje kraken. Ik laat hem los en wacht even af. Wanneer hij zich, met twee handen voor zijn snuit, op zijn kont laat zakken, lijkt het er op dat hij genoeg heeft gehad. Pas nu is het safe om achter me te kijken. Daar zit Mimi op een stoel met één schoen uit, met een pijnlijk gezicht over de haar tenen te wrijven. Op de vloer ligt de andere Yank, luid kreunend, met opgetrokken benen op zijn zij met zijn handen in zijn kruis, zielig te wezen en staan Fred en Flip vol bewondering naar Mimi te kijken. ‘Jongens en meisje, het wordt tijd om te verkassen voor de klabakken arriveren. Flip, help jij Assepoes even in haar muiltje?’ Terwijl Mimi tussen F&F naar buiten hinkt, zie ik de barkeeper met de telefoon in zijn hand een nummer draaien. Ik buig me over de Yank met pijnlijke kloten, trek een money-clip met een flink pak dollars uit zijn achterzak en gooi die naar de man achter de bar. ‘This quy likes to pay for the damage.’ De clip wordt vakkundig met één hand opgevangen en verdwijnt bliksemsnel onder de toog, met de andere hand legt, hij zonder iets te zeggen, de telefoon weer op de haak en knikt me vriendelijk toe. Ik grijns vriendelijk terug en ga achter mijn stapmaats aan. Zo zie je maar, het is echt niet zo moeilijk om nieuwe vrienden te maken.
Weer terug aanboord, doen we wat ijsblokjes in een plastic zakje voor op Freds blauwe oog, drinken nog even een biertje op de goede afloop en houden het voor gezien. ‘Goeie rust lui.’ ‘Ja, de rust.’ Net wanneer ik me uit wil kleden, hoor ik voetstappen aan dek. Zo te horen staat die persoon niet al te vast op zijn benen. Ik kijk even om de hoek van mijn deur. Ja hoor, het is niemand minder dan onze eigen bezopen vretenverzieker, die daar zigzaggend richting verblijven gaat. Mooi, dan is die ook weer veilig aanboord. Hoewel, ik kan beter even kijken of hij niet met gebroken achterpoten onder aan de trap ligt. Ik trek mijn schoenen weer aan en volg Neut. Onder aan de trap vindt ik geen losse ledematen, wel hoor ik gerommel in Neut ’s hut. Nou, die rolt zo meteen zijn nest wel in en ik kan ook beter mijn kooi opzoeken, over krap vier uur moet ik er alweer uit om de matrozen te porren.
Vlak voor ik inslaap hoor ik weer gerommel. Verdomme, is die krotenkoker nou nog niet naar zijn nest? Ik hoor een deur dichtslaan, gevolgd door wankele voetstappen aandek. Ik kom mijn kooi uit en open mijn deur. Ja hoor, daar wankelt Neut moeizaam naar de gangway. ‘Hee, Neut ga naar je nest, je hebt al meer dan genoeg gezopen!’ Neut draait zich om. ‘Hee, stuuhman gajuhmee?’ Verdomme, wat draagt die gek daar in zijn armen. Ik stap over de waterkering en doe een paar passen dichterbij. Tering, die idioot houdt een grote Goudsekaas, model wagenwiel, voor zijn borst geklemd. ‘Neut, vriendelijke vriend van me, wat ben je met die kaas van plan. ‘Huh? Vehkopuh.’ ‘Verkopen? Waarom dan wel?’ ‘Omdah me centuh opbennuh.’ Ik knik begrijpend. ‘Dat is natuurlijk wel een ijzersterk argument Neut, maar toch, je kan die kaas beter weer even terug brengen naar de storeroom.’ ‘Nee!’ Roept neut. Hij klemt de kaas nog iets inniger tegen zijn magere karkas en draait zich weer richting gangway. Omdat een bezopen Neut toch niet voor reden vatbaar is, verspil ik er geen woorden meer aan. Ik trek de kaas uit zijn handen, leg die op dek, gooi een scheldende en tegenspartelende Neut over mijn schouder en breng hem naar zijn hut. Ik plof hem op zijn kooi en pak zijn sleutel. ‘Zo jochie, wees blij dat die ouwe je niet met die kaas gesnaaid heeft want je was er mooi op gegaan voor diefstal. Nee hou je muil, ik wil geen geluid meer van je horen! Ik doe je deur op slot, als je pissen moet doe je het maar in je wasbak, goeie rust.’ Ik sluit de deur af en loop de trap op. O ja, bijna vergeten, die kaas ligt nog aandek.
Net wanneer ik met de kaas naar binnen wil gaan, gaat de salondeur deur open en kijkt een slaapdronken gezagvoerder om de hoek. ‘Wat is dat allemaal voor een gesodemieter midden in de nacht?’ Pas dan ziet hij dat hij het tegen zijn stuurman heeft die daar, gekleed in een enkele pendek, met een grote kaas in zijn armen aan dek staat. Zijn mond valt open van verbazing. ‘Hè, wat doe jij nou?’ ‘Hoi cap, ook een blokje?’