Een verhaal over een van mijn leerervaringen op het IJsselmeer, een paar jaar geleden..
Vaak ben je te bang…
Angst is een slechte raadgever. Als we als mensheid altijd de verstandige optie gekozen hadden, waren we nooit op de maan geland, hadden we nooit de Mount Everest beklommen of verre continenten ontdekt.
Wie nooit eens een onnodig risico neemt, leeft een leven achter de geraniums, van de wieg tot het graf. Als je grenzen wil verleggen, moet je uit die comfort zone.
‘Vaak ben je te bang’. Dat motto is ons vier dan ook op het lijf geschreven. Studenten zijn we nog, vol jeugdige branie. Weinig geld, weinig ervaring, maar wel vol enthousiasme. En: niet bang. Ons gebrek aan kennis weerhoudt ons niet om in een huurbootje het grote water te bestormen. Want aan ambities hebben we geen gebrek. Ooit willen het zoute water op..
Maar voorlopig is het IJsselmeer ons vaargebied. En ook daar kan het al flink spoken, zo hebben we ervaren. We liggen in een Lemster jachthaven en willen door naar het zuiden, zover als we kunnen. We denken aan Lelystad. Als er we de hele nacht doorvaren is Muiden ook nog een optie. De boot zo aanleggen dat je vanuit de kajuit het Muiderslot kan zien. Gaaf lijkt ons dat.
Gisteren is het ons niet gelukt eruit te komen. Ook vandaag liggen we lagerwal. We wachten de hele dag op gunstige wind. Tegen de avond lijkt de wind te draaien. Zullen we vanavond nog vertrekken? Het waait wel hard. Het vooruitzicht om nog een dag aan in de haven te liggen, trekt ons niet zo aan. We besluiten het erop te wagen. Vaak ben je te bang, toch?
Met de wind pal tegen varen we Lemmer uit. De motor heeft het er maar moeilijk mee. Als we eenmaal buiten Lemmer zijn komen de golven ons vrolijk tegemoet. Onze schroef komt boven het water uit, slecht voor de motor. Maar dit hoort erbij. Zulke hoge golven zijn we wel eerder tegen gekomen. Dat kan een bootje van ons formaat prima hebben. We zetten de motor uit, en hijsen de zeilen.
Ivo, de stuurman vraagt of het toplicht aan mag. Het wordt steeds donkerder, en we zitten dicht bij een drukbevaren geul. Ik zeg dat ik het licht net al aan gedaan heb. Maar het is niet aan. Shit! Het toplicht doet het niet. Wat nu, gaan we terug? Nee, we hebben er zowat een uur over gedaan om weg te komen. Het is maar een kleine oversteek, dan kan je wel een keertje zonder. Weg blijven van de geul, dat is het devies. Morgen als we aankomen, dan is het eerste wat we doen dat toplicht repareren.
De boot ramt iedere keer keihard op de golven. Dat klinkt indrukwekkender dan het is. Gevaarlijk zijn de golven niet. Wel vervelend, want ze halen iedere keer alle snelheid uit de boot. En dan moeten we ook nog kruisen. Die oversteek, blijkt toch niet zo ‘klein’. We zijn al twee uur onderweg, en Lemmer ligt nog geen vier mijl achter ons. Zo gaat het nog heel lang duren. Arthur, voor op het dek, wordt een beetje zenuwachtig. Grote binnenvaartschepen varen keihard, en die zien ons echt niet. We moeten dus zelf goed opletten. Met zaklampen speuren we om ons heen. Ach, zo’n binnenvaartschip heeft een dikke motor, die horen we vast wel aankomen. En wat is nou de kans dat zo’n binnenvaarder precies daar moet zijn waar wij ook varen?
Maar het zit mij ook niet lekker. We zijn echt he-le-maal onzichtbaar voor alle andere boten. Dan krijg ik een briljant idee. Ik klem een zaklantaarn tussen de matrassen in de voorpunt, zodanig dat hij door het dekraam het voorzeil verlicht. Nu gaat het vast goed komen. Het blijft een gevecht met de wind. Een stap vooruit, drie terug, lijkt het wel. En ondertussen moeten we wakker blijven, en om ons heen kijken. Want die grote boten, daar staan ze vast niet de hele avond op de brug, om te kijken of er misschien een sukkel zonder licht aan het varen is. Wie haalt het überhaupt in zijn hoofd om te gaan zeilen met dit weer?
Na een uur of drie begint de vermoeidheid echt toe te slaan. De golven worden ook hoger. Twee man voorin de punt om het ergste geklap tegen te houden, twee man in de kuip. Een aan het sturen, een aan het kijken. Af en toe komt er een binnenvaarder voorbij. Best nog wel druk, zo op dat IJsselmeer, om twaalf uur s’nachts. En Lemmer is nog steeds veel dichterbij dan we gewild zouden hebben.
We overleggen. Wat te doen. Terug, dan is alles voor niks geweest. En het waait wel hard, maar dat doet het op zee ook. Juist als we nu doorvaren, dan laten we zien dat we niet alleen mooiweerzeilers zijn. Deze golven moeten we kunnen hebben, toch? Maar we schieten geen steek op zo. Als we op dit tempo doorvaren, zijn we morgenmiddag om vijf uur pas in Urk. We worden steeds vermoeider. En dan is er nog dat toplicht….
Met de nodige tegenzin besluiten we uiteindelijk terug te gaan. Zo moeizaam als de heenweg ging, zo snel gaat het terug. Binnen een uurtje zijn we weer bij Lemmer. Een ander zeiljacht toetert ons boos toe, waarschijnlijk omdat we zonder licht varen.
De volgende dag, zonder harde wind en met werkend toplicht, verloopt de zeiltocht heel wat relaxter. Al worden we na het vallen van de avond wel een paar keer opgeschrikt door een rubberboot die echt keihard voorbij komt stuiven. Bij Lelystad zien we een laagvliegende helikopter met schijnwerper, die hij af en toe op ons bootje richt. Maar verder is het rustig. Om een uur of twee ‘s nachts bereiken we onze bestemming, Muiden. We leggen onze boot aan voor het kasteel, drinken een whisky en gaan tevreden naar bed.
De volgende dag belt Ivo’s moeder. Of we okay zijn. Hoezo, okay? Hebben we het nieuws dan niet gehoord?
De helikopter en rubberboot blijken van de kustwacht geweest te zijn. Gisternacht hebben ze de hele nacht gezocht naar de lichamen van twee zeilers. Verongelukt op het IJsselmeer. Overvaren door een binnenvaartschip.
Vaak ben je te bang. Maar niet altijd..
geleerde lessen:
-Zeilen zonder licht in het donker is levensgevaarlijk.
-Overvaringen komen wel degelijk voor.
-Kunnen varen is ook weten wanneer je terug moet gaan, in ons geval toen we erachter kwamen dat het licht het niet deed.
-Altijd het licht controleren voor je in het donker/schemer gaat varen.