De "Zeeland"
Kanaalkoorts.
We hebben vannacht gebunkerd in de Torbay en zitten nu bijna dwars van Portland Bill.
Iedereen lult over “straks als ik thuis ben, het eerste wat ik doe is …..!”
Er staan al gepakte koffers in de diverse hutten en een paar man lopen rond in pakkie deftig.
‘Hé Wimpie, last van kanaalkoorts?’
‘Nee Appie, hoe kom je daar nu bij, die anderen misschien, maar ik niet, oh nee!
Trouwens, wat doet die volle plunjezak daar naast jouw kooi?’
De vetput krijgt veel vragen in de trant van “hoeveel klappen maken we?”
En op de brug wordt de stuurman van de wacht knettergek van de vragen over “hoeveel mijl nog, hoe hard lopen we en hebben we bij Dover een dubbel tij méé of tégen?”.
Dan wordt er tussendoor nog even een sweepstake georganiseerd betreffende de aankomsttijd bij de uiterton.
Die ouwe heeft een telefoongesprek aangevraagd met thuis.
Als het gesprek doorkomt, neemt hij het aan op de brug, hij lult er vrolijk op los, net iets té enthousiast.
Zijn vrouw zegt:’Heb je weer gedronken? Over.’
Hij antwoord:’Kan je dat ruiken? Over.’
Op dat moment gaat de stuurhuisdeur open en gaat onze aandacht naar de OVP die heftig vloekend naar binnen strompelt.
‘Die vervloekte rothond, moet je godverdomme zien wat dat klere beest me geflikt heeft!’
Hij trekt de pijp van zijn overall omhoog en toont ons een hevig bloedende bijtwond.
Terwijl de eerste de verbandkist tevoorschijn sleept en begint te ontsmetten, vertelt een diep verontwaardigde OVP hoe Dakar hem in zijn poot beet.
‘Dat vuile secreet lag dwars in de gang en verdomde het om aan de kant te gaan, toen ik voorzichtig over hem heen wou stappen greep die teringhond mijn been en liet niet los, pas toen die kanenbraaiër “Dakar, vleesie!” riep, liep dat kreng snel naar de kombuis.
Auw, verdomme, die rotzooi prikt!’
‘Dat moet ook,’ zegt die eerste,’dan desinfecteert het des te beter.’
De sparks, die op het geschreeuw is afgekomen, luistert met een verheerlijkte uitdrukking op zijn gezicht naar het verhaal en de pijnkreten van zijn aartsvijand.
’Wanneer heb jij voor het laatst een tétanusprik gehad?’vraagt de eerste.
‘Nog geen jaar geleden,’zegt de OVP,’dus daar ben ik niet zo bang voor.’
‘Ja,’ zegt de sparks met een gemene grijns,’maar Dakar is natuurlijk nooit ingeënt tegen hondsdolheid, het is niet te hopen dat je vannacht wakker wordt met schuim op je mond.’
De OVP kijkt verschrikt op en roept naar die ouwe:’We moeten meteen naar binnen ik moet naar een dokter of nee, beter direct naar een ziekenhuis!’
‘Welnee,’zegt die ouwe,’er is niets aan de hand, je kunt, als je dat nodig vindt, in IJmuie naar de dokter maar we gaan niet naar binnen.’
De OVP zegt, met paniek in zijn stem:’Ik eis dat we naar binnen gaan!’
‘Kijk,’ zegt de sparks,’ zie ik daar geen schuimbelletjes in zijn mondhoeken?’
De ouwe zegt:’Sparks, hou je mond en jij meester, laat je niet opnaaien.
We gaan niet naar binnen, als we nu een Engelse haven aandoen met “vermoedelijke hondsdolheid aanboor, gaan we meteen voor drie maanden in quarantaine en daar pas ik voor.’
‘Ja, maar..’ begint de OVP.
‘Néé,’zegt die ouwe,’en nú, iedereen die hier niets te zoeken heeft, van de brug af!’
Terwijl de sparks langs de OVP loopt zegt hij zachtjes:’Wáf, wáf.’
Achter in de middag staat de sparks met de kanenbraaiër te smoezen en ruilt een fles jenever tegen een grote lap rauw vlees.
Even later horen we hem roepen:’Dakar, kom eens hier, wat heb jij dan met het fietsenmakertje gedaan?
Heb jij hem even een klein beetje in zijn gore pootjes gebeten?
Fietsenmakertje loopt nu mank, zielig hè?
Ja, je bent een brave hond, kijk eens wat ome sparks voor je heeft meegebracht, lekker hè?’
Hoewel we hélemáál geen last van kanaalkoorts hebben, lijkt de “Zeeland” steeds langzamer te lopen.
Catherine’s point op Wight wil maar niet dwars komen en daarna hebben we hetzelfde met Beachy Head, Dungeness en Dover.
Voorbij Dover is het ineens een stuk kouder en de deining, hoewel anders, voelt heel vertrouwd aan, eindelijk, we zitten weer op onze eigen haringvijver, de Noordzee!
We zien het vuur van de Royal-Sovereign, daarna komt tergend langzaam de West-Hinder in zicht.
Lichtschip Goeree passeren we in de ochtendschemering.
We krijgen de stroom nu mee, dat scheelt een dikke drie mijl,
Ter hoogte van Katwijk zien we, aan stuurboord, de piratenzender “Radio Veronica” voor anker liggen.
Langzaam komt de kustlijn met zijn de duinen in zicht, even is het net of we terug zijn bij de woestijn en zie ik Ali en Laihla voor me.
Maar de kou en ook de rook van de Hoogovens daar ver vooruit vertellen een ander verhaal, achter die duinen ligt Holland.
We zien de Zuiderpier duidelijk liggen, nog een half mijltje, dan zijn we binnen.
Voor ons uit schuift langzaam een ertsboot naar binnen en een paar vissermannetjes komen, met een witte snor voor de kop, naar buiten.
We ronden de kop van de pier en zien de “Titan” en de “Nestor” die vast maken op die ertsboot.
‘Tering,’zegt Keessie,’waar gaat die ouwe nou naar toe?’
Inderdaad, we koersen naar de verkeerde kant van het forteiland.
Daar is Rinus:’Jongens we gaan nog niet voor de kant, we gaan eerst effe ankeren in de Averij Haven, daar komt een havensleepboot met de douane bij ons langszij.
Bij het woord “douane” willen we al naar beneden vliegen, maar Rinus houdt ons tegen:’Geen paniek jongens, luister effe naar mij.’
We luisteren naar wat hij te zeggen heeft en beginnen te grijnzen.
We liggen nog maar net voor anker, als we de “Cornelis Willem” zien aankomen.
Aan dek staan een mannetje of zes van de zwarte bende en nog wat ander volk.
De Cornelis schiet langszij en nog voor hij goed en wel vastligt, stappen die etterbakken bij ons aanboord.
De chef van die ploeg gaat samen met de marechaussee naar boven en de zwarte bende loopt direct door naar de verblijven.
Nu is het onze beurt.
We slaan de persenning achter de beting terug en in een vloek en een zucht staan de dozen drank samen met de nodige cases sigaretten en shag op de Cornelis.
We gooien hem al los, als Koperen Willem roept:’ Ho wacht effe!’
Met een grote zwaai zet hij Dakar op de Cornelis en meteen vaart kapitein Groen weg.
We zijn maar net op tijd, die lui van de zwarte bende die beneden niemand aantroffen voelden nattigheid en staan nu aandek naar de “Cornelis Willem” te roepen dat hij terug moet komen.
Maar kapitein Groen is een beetje doof aan het linkeroor en met het rechter hoort hij niet zo goed.
Dakar hoort ze wél en blaft vrolijk terug.
Een van die lui krijgt een ingeving en vliegt naar boven, alleen maar om er achter te komen dat kapitein Groen blijkbaar vergeten heeft zijn VHF bij te zetten, want antwoord krijgt hij niet.
Wel krijgt hij de volle laag van de sparks, die hem betrapt in de radiohut en zegt dat hij met zijn ongewassen poten van de radioapparatuur moet afblijven en als de gesmeerde bliksem moet opsodemieteren, omdat de sparks anders even een paar duizend volt op zijn edele delen zal zetten.
De zwarte bende beseft dat er niets meer te vinden valt en na enig niet al te fanatiek zoeken, verzamelen ze zich op het achterdek.
Eerst kijken ze nog wat zuur maar even later kunnen ze toch wel bewondering opbrengen voor de hondsbrutale manier waarop we ze besodemieterd hebben.
‘Alles staat nu zeker al in de loods?’zegt er een.
Rinus zegt:’Leuk geprobeerd, maar als er al iets was, dan zou het nu al niet meer in IJmuiden zijn.
Daar roept de eerste:’Anker op!’
Terwijl we achter het forteiland langs stomen, kleden we ons met een tyfusgang om en staan met onze bagage klaar aan dek wanneer we bij de Wijsmuller steiger aankomen.
Er staan heel wat afhalers op de kaai maar ik zie zelf geen bekenden.
De eerste deelt de afgetekende monsterboekjes uit.
Na het vastmaken, stappen we meteen de steiger op.
’Nou Wimpie, het beste ermee, wie weet komen we weer samen op de zelfde boot te varen.’
‘Ja Appie, de mazzel, ’t zou me niet verbazen as ik je lelijke rotkop al gauw weer zie, misschien volgende week al, als de cente op benne en we bij die Rooie Ronselaar om een bootje komme vrage.’
‘An de kant, an de kant, loat me d’r langs,’ roept de ex- marinier, ‘er zit er een met smart op me te wachte die goan ik straks een beurt geven waar ze een maand mee toe kan, de balle!’
‘Ach wat man,’zegt Teun,’ denk je nou echt dat ze al die tijd haar portie niet gehad heb, laat naar je kijke.’
‘Dat moakt me geen ene reet uit, ik mot het allenig niet te wete komme.’
Rinus, die acht maanden terug op deze zelfde plek met een zware ruzie afscheid nam van zijn vrouw, stormt nu op haar af als een dolle.
Ze omhelzen en zoenen elkaar dat het een lust is, dan streelt hij voorzichtig over haar tonronde buik.
Zo te zien wordt hij al heel snel pappie.
Kijk daar heb je de kanenbraaiër.
Dat is ook zwaar klote, ga je de reis op met tien vingers, kom je terug, heb je er nog maar acht.
‘Hé, gifmenger, ik denk niet dat je ooit nog piano zal kenne spele, maar als kok ben je een beste!’roept Keessie.
‘Zo is dat,’zegt Dirk,’je bent een rare, maar ook al stond die prauw op zijn kop, jij wist altijd wel een warme hap vreten op tafel te zetten.’
Even kan de kanenbraaiër niet uit zijn woorden komen, dan zegt hij met schorre stem:’Jullie benne een stelletje lamzakken, niet te kort! Maar ik ga zó weer mee!’
Hij draait zich om en loopt zonder om te kijken de steiger af, maar zijn ogen zijn nat.
Langzaam maar zeker taait iedereen af.
Ik ga als een van de laatste de wal op.
De meesten worden door familie afgehaald, ook rijden er taxi’s voor.
Het wordt al stiller op het Sluisplein.
Ik zwaai mijn plunjezak over mijn schouder en kijk nog een keer om naar mijn “Zeeland”.
Nu besef ik het pas echt, het is over.
We kwamen als een stel individuen aanboord maar in die acht maanden zijn we een hechte groep geworden.
Zelfs de kanenbraaiër is een maat waar iemand anders geen poot naar moet uitsteken, we zouden hem afmaken.
Ik begon dit relaas met; “ Dit is de beschrijving van een reis die meestal heel saai is maar soms interessant dreigt te worden.”
Wel, die reis is voorbij en hoewel ik blij ben om straks mijn familie en vrienden weer te zien, voel ik ook iets van verlies.
Kijk daar, zie je die drie taxi’s wegrijden?
In de voorste zit Koperen Willem, in de tweede ligt zijn paraplu en in de derde zit Dakar.
Ik kan er niet eens om lachen, ik voel me leeg.
Albert