Wo. 03-09-,08
Wangerooge.
Dankzij de lange uitputtende wandeling naar het dorp en terug, smaakt de warme prak me berengoed. Het is dan ook logisch dat ik niet meer de kracht heb om te helpen bij de afwas.
Toch verzaak ik mijn plichten niet want het volgend uur luister ik uitvoerig naar het lek.
Langzaam kom ik weer bij de mensen, voorzichtig gluur ik of de afwas er nog staat, nee hoor, Marjanne heeft het weer helemaal alleen gedaan en kijk, er is zelfs koffie. Waar vind je vandaag de dag nog zo’n stuurman m./v. ben ik een mazzelpik of niet?
De weerberichten voor morgen geven 7-8 bft. met 9 in de buien. Dat is hier op het smalle wad vlak onder het eiland langs nog wel te doen maar op de onbeschutte Jade is dat gekkenwerk. Marjanne is het er mee eens, we blijven een dagje langer. Met een bak leut in mijn hand scan ik wat VHF kanaaltjes af. Tegen Marjanne, die gezellig tegen me aan kletst, zeg ik opeens:’Stil, luister! Er is noodverkeer op kanaal.16.’ Inderdaad, er is een zoekactie aan de gang i.v. met een MOB. Het speelt zich af net boven de eilanden en er doen veel schepen reddingboten en enige helikopters aan mee. Langzaam maak ik uit de gesprekken op dat het om iemand van de driemast bark “George Fock” gaat. Later wordt dat bevestigd, een vrouwelijke cadet is overboord gegaan en nog niet gevonden. De hele nacht gaat de zoekactie door maar tevergeefs, ze wordt niet gevonden.
Do. 04-09-,08
Er staat een beste poep wind ZZW 7-8 met een vette 9 in de buien. Dit is zeker geen weer om met wind tegen tij op de Jade te zitten. De “yachty’s”, waaronder ik, slenteren wat langs de haven en kijken met een “deskundige” blik naar de lucht waarna we met een veelbetekenende blik naar elkaar knikken. Het duurt niet lang of er vormt zich een clubje “Old salty dogs” die de verschrikkelijkste stormen lachend hebben afgereden. ‘Iedereen was zeeziek maar Verdamt nogmal, ik heb ons, twaalf knopen lopend op de kale mast, veilig binnengebracht.’
We knikken begrijpend en proberen ondertussen een nog beter verhaal te verzinnen.
Nadat ieder zijn eigen “echt eerlijk waar” verhaal heeft verteld en de anderen net doen of ze het nog geloven ook, komt het gesprek op de MOB actie van vannacht. Nu wordt iedereen wat serieuzer. De meesten van ons hebben opgroeiende of volwassen kinderen. De teneur van het gesprek is dan ook;’Het zal je kind maar wezen, daar moet je toch niet aan denken?‘.
Het clubje “Viejo Lobo’s de Mar” – Oude Zeewolven- valt uiteen maar de schipper van het jacht achter ons heeft nog wat vragen over “Zeebeest”. Dan komt het gesprek, hoe kan het ook anders, op de beste tijd om te vertrekken naar Wilhelmshaven. Om ook op de Jade het tij mee te hebben, moet je hier zo vroeg mogelijk vertrekken maar niet al te vroeg, want dan kom je vast te zitten op het wantij. Hij zegt:’Je steekt 1.35? Kijk zie je die stalen ladder daar achterin tegen de steiger?’ Hij wijst naar de steiger waar gistermiddag de golven overheen sloegen. “Wanneer het water precies midden tussen de 7e en 8e trede van boven staat, vaar je in één ruk naar Wilhelmshaven.’ Dat is een gouden tip, je hoeft niets te berekenen en het maakt ook niet uit of het spring of dood tij is.
Vr. 08-09-,08.
De wind is afgenomen tot een lekker ZW windje, 4 bft. Het is half bewolkt met goed zicht.
Marjanne fietst naar het dorp voor boodschappen en ik “pas op de boot”.
Om half een met een lekkere broodmaaltijd achter de knopen, zit ik ontspannen naar het stijgende water bij de ladder te kijken. Dat wil zeggen als ik kijk gebeurt er niets maar als ik ook maar even mijn blik afwend, is het water stiekem een paar cm. gestegen.
Om 13:05 uur is het zover het waterstaat exact tussen tree 7 en 8. We kachelen de haven uit en volgen de boeitjes naar het oosten. Al snel wordt het ondieper en maken de boeitjes plaats voor prikken. Een goeie mijl voor ons uit vaart de buurman, hij steekt wat minder dan wij en kon dus eerder weg. Hé, daar vaart er nog een, hoewel varen? Een iets groter zeiljacht zit vast op het eerste wantij en is, zo te zien, een meter of dertig naast de geul gezet. Wanneer we binnen praaiafstand zijn gekomen vraag ik of hij een rukkie wil. Nee, niets aan de hand het water komt nog veel meer op. Ja, dat weet ik zelf ook wel maar als de stroom hem nu al een end buiten de geul heeft gezet, vraag ik me af waar hij straks terecht komt, zeker nu hij zelfs nog geen anker heeft uitgebracht. Nou ja, hij moet het zelf weten. ‘Heb je marifoon aanboord?’ ‘Ja?’ Zegt hij verbaasd. ‘Goed, dan kan je als het nodig is HILFE roepen.’ Ik zet de schoten weer strak en kachel verder. Na een paar honderd meter worden we zacht afgeremd in het zachte slik op het wantij. Het anker hoeft er nog niet in, want we lopen nog een mijl of twee. Opeens neemt de snelheid weer toe, we zijn over het eerste wantij heen en van het volgende zullen we geen last hebben, voor we daar zijn is het water alweer een stuk gestegen.
Zo zeilen we tot het end van Wangerooge, hier buigt de geul zo ver naar het zuiden, dat we het niet meer bezeild hebben. Oké, daar hebben we een motor voor. De Boeien en prikken, liggen hier niet op de plek die de kaart aangeeft, dus moet er serieus genavigeerd worden, vooral om dat er hier af en toe een beste dwarsstroom staat Vanaf de Jade komt ons een Hollandse tjalk tegemoet. Op haar kale fok loopt ze als een speer, prachtig om te zien en helemaal thuishorend op dit water. Dat moet op de kiek!
Nog snel een plaatje in het voorbijvaren en weg is ze.
We zitten in het laatste geultje nog even, ja nu, het echolood geeft diepwater aan, we zitten op de Jade. We hebben het tij mee maar de wind tegen, dat wordt hobbelen tot Wilhelmshaven aan toe. Niet ver naast ons varen de grote tankers af en aan, het lijkt wel spitsuur. We varen net buiten de boeien maar kunnen niet nog dichter onder de kust kruipen wegens baggerwerkzaamheden en lange ver uitstekende tankerpieren. En dan ook nog, en dat is nieuw voor mij, liggen er hele rijen boeien met hangende mosselcultuur. Het is maargoed dat we niet in donker aankomen, voor je het weet is “Zeebeest” een mossel boei geworden.
Om 16:50 draaien we de buitenhaven in, we hebben er nog geen vier uur over gevaren.
‘Zo Martje, dit het verste punt van dit reisje, vanaf hier gaat het weer richting Holland, vind je het jammer?.’ ‘Ja nou, het liefst doe ik nog een rondje Oostzee.’ ‘Het is jammer maar onze werkgevers kunnen ons niet zo lang missen.’ ‘Kijk Albert, is dat soms dat schoolschip?’ ‘Ja, dat is de “George Fock”.’ Aan BB, aan een pier van de Kriegsmarine, ligt de spierwitte slanke bark.
We denken even aan het meisje dat deze reis niet overleefd heeft. Daar worden we toch weer even stil van.
We roepen de sluis op. ‘Wilhelmshaven sealock, Zeebeest!’ We krijgen te horen dat we meer dan een uur in de wacht mogen staan. Nu is dat al niet zo leuk maar dat er nergens enige aanleg mogelijkheid is vind ik een stuk erger. Alle palen en kades zijn van de marine en streng verboden toegang. Waar moeten we eigenlijk op wachten? Er zijn twéé sluiskolken en er drijven hier alleen een paar zeiljachtjes en die kunnen in no time geschut zijn, so what is the problem? Heel langzaam laten we ons door de wind naar de andere kant van de haven drijven en stomen dan weer langzaam op naar de bovenwindse kant. Verrek, ik hoor een trompet. Ik kijk om me heen, op deur van de SB kolk staat een eenzaam figuur met een trompet. Hij speelt de sterren van de hemel, prachtig! Hij heeft een breed repertoire, van O Mein Papa gaat het naar Heimatloos en via een paar shanty’s naar Land of Hope and Glory.
Met zo min mogelijk motorgebruik blijf ik dicht bij de sluisdeur drijven. Marjanne en ik kijken elkaar even aan, we denken allebei. ‘Dít is een cadeautje.’ Opeens komt er leven in de BB kolk, vanuit de binnenhaven vaart er een tallship in. Wanneer ze voor in de sluis ligt herken ik haar, het is de “Mir” het Russische Clippership.
Met twee sleepboten komt de “Mir” de sluis uit.
Ze nadert de “George Fock” en groet haar door de natievlag, die ze aan de bezaangaffel voert, te laten zakken.
Om 18:05 uur Mogen we eindelijk de sluis in. We zijn met drie jachtjes en een boot van de zeekadetten. ‘Ik begrijp nu waarom we moesten wachten Martje, ze schutten hier alleen met volle bak, het past maar net.'
Na de sluis zie ik iets bekends, de sloepen van de “Rotterdam”. Zelf ligt zij al in Rotjeknor maar de sloepen worden hier opgeknapt en per schip nagezonden.
‘Zeg Martje, zullen we die dingen achter “Zeebeest” knopen en ze zelf naar Rotjeknor brengen?’ Haar blikken zeggen me genoeg. ‘Oké, laat maar, mijn zeesleperbloed begon even te bruisen maar het is al weer over.’ Ik kijk nog even om, ik weet zeker dat het me zal lukken, uiteindelijk hebben die dingen zelf ook een motor.
We meren af voor de eerste brug van het Ems – Jade kanaal. En morgen?
Morgen worden we binnenschippers.
Albert