Deel 2. De periferie.
Eigenlijk is de plek waar ik tijdelijk woon ook heel mooi, met een rijke maritieme geschiedenis. Het is nu een wat verlopen dancing/discotheek maar het was ooit een grote smederij en gieterij, speciaal voor de scheepvaart.
In de disco hangt nog een heel zware geklonken bovenloopkraan, nu als hangplek voor de lampen.
Hoe lang het nog bestaat, dat weet ik niet. Er zijn plannen om er een groot gebouw op neer te zetten.
En in een verloren hoek liggen nog de houten modellen voor gietwerk en staat er een aambeeld met smeedgereedschap
De wijk heet Het Eilandje, het doet mij erg aan het oude Katendrecht denken, een verlopen binnenhavenwijk die aan het ver-yuppen is. Recht tegenover mijn voordeur staat een brouwerij met waanzinnig lekker bier.
Heel langzamerhand begin ik de stad een beetje te kennen, en dat bevalt me. Ik vind het een vriendelijke, levendige en mooie stad met de nodige rafelrandjes.
Een paar weken geleden was ik bij een goede band op een pleintje in de binnenstad, supergezellig. Maar de avond daarvoor was daar iemand doodgeschoten. En twee weken geleden was op een paar honderd meter van mijn kot een bomaanslag op een fruitimporteur. Toch voel ik me geen moment onveilig. Of het moet op het fietspad zijn waar elektrische scooters, steps en speedpedalics je geruisloos inhalen met Max Verstappensnelheden.
Ook begin ik wat mensen te kennen.
Bij de poon komen steeds dezelfde nieuwsgierigen langs, op een enkeling na ken ik hun namen niet, maar die verzin ik zelf wel.
Zo hebben we de Boze Buurman. De eerste twee weken deed hij erg nurks en achterdochtig. Controleerde maar zweeg. Pas toen hij zag dat het goed ging was ik kennelijk geslaagd voor zijn test. Er kwamen er zowaar wat grapjes, en nu is hij zelfs joviaal en vrolijk bij zijn dagelijkse controles.
En elke week komt Mefjeu Fjapoo langs. Het is een vriendelijke wijze oud-zeevaarder die bewonderend alles bekijkt en dan steeds “Chapeau, chapeau, gôh chapeau hoor” roept. Maar omdat hij tandeloos is klinkt het als een herhaald Fjapoo.
Een paar keer per week verschijnt een bescheiden man die mij heel vriendelijk een tas koffie uit een oude thermosfles aanbiedt. Ik kan dat niet weigeren, maar het is altijd lauwe koffie waar al veel suiker en melk inzit. Ik doe alsof ik een slok neem, zet de kop dan ergens neer (een beetje hoog zodat hij er niet in kan kijken) en giet ‘m leeg zodra hij weg is.
Of de Socioloog. Ook heel vriendelijk, zachtjes pratend, vol verhalen die vanzelf ophouden als ik een machine aanzet. Al de tijd dat hij op de werf is en aan zijn bootje rommelt of met mij praat, blijft zijn vrouw (neem ik aan) in de auto zitten.
Ach, de mensen deugen wel. Meestal. En op hun eigen manier.
Maar goed, terug naar de poon met wat bijzondere vondsten.
Hij was in Amerika geweest, ik geloof in 1989 bij het 200-jarig bestaan van de USA, en heeft rond het Vrijheidsbeeld gezeild met de vorige eigenaar. Als indirect bewijs vond ik 25 dollarcent in het vooronder
Andere vondsten: ontzinkte en bros afgebroken messing schroeven
Een stalen hoeklijn-spant met een roestprobleem
Een houtdraadbout, ook met een roestprobleempje
Een acculader met een vochtprobleempje
Een busje PURschuim, eveneens met een roestprobleem
Verder in deel 3.