De eerste werkweek in Antwerpen zit erop.
Maar eigenlijk begon het in Koudum al een week eerder op een verrassende manier. Dinsdagmorgen om 8 uur, ik stapte net uit de douche, wordt er buiten getoeterd. Er staat een grote vrachtwagen met aanhanger, vol met dikke kromme eiken takken. “Ja”, zei de chauffeur laconiek, “Ik heb je gisteren gebeld maar je nam niet op maar nu zie ik dat ik een verkeerd nummer had.”
Tijd voor actie. Met de kraan stapelden we alles voor mijn werkplaats op zodat ik het later naar binnen zou kunnen halen met mijn loopkat en tegelijk inventariseren.
Het was allemaal raar gegaan. In februari kreeg ik de tip dat in de buurt van Apeldoorn een brandhouthandelaar zit die kromme takken koopt. Ik ben er direct naar toegegaan en heb ter plekke 12 zware eiken krommers apart laten leggen. Kromgegroeide takken zijn ideaal om sterke spanten van te maken.
Noch de handelaar, noch ik hadden haast, dus spraken we af dat ik ze binnen enkele maanden zou ophalen. Ik zei ook dat hij er gerust nog een paar bij zou mogen leggen als er nog meer van die rare kromme dingen zouden passeren.
Over een prijs hebben we het niet gehad. En ook niet over het transport.
En nu plotseling –toet toet!- lag het voor mijn schuur. (Ik complimenteerde mijn vrouw er nog mee dat ze eindelijk een flinke bos hout voor de deur had, maar kreeg direct een hengst voor m’n harses).
Op de vrachtbrief stond dat er 32 takken vervoerd zijn. Ik telde er 34. Naar schatting zal het een kuub of 15 zijn, maar 20 kan ook want krommers zijn moeilijk te schatten.
En ik heb nog geen flauw idee wat het allemaal gaat kosten, nog geen rekening gezien. Eigenlijk vind ik dat wel een grappige manier van zakendoen. Puur op vertrouwen.
Afgelopen week begon ik dus in Antwerpen. Eerst heb ik anderhalve dag om de boot heen opgeruimd en schoongemaakt, het was een teringbende. De pas aangeschafte stapelaar bewees zijn nut, daarmee verplaatste ik de zwaarden, het roer, de mast, de bijboot (een echte zware eiken Hollandsche boot) en de motor naar de buitengrenzen van de werkplek.
Daarna heb ik het interieur van de boot verwijderd. Driekwart kon zó de container in, de rest is zorgvuldig gedemonteerd en opgeslagen. Ik verbaasde mij over de rotzooi. Na het zinken (jaren geleden) was er vrijwel niks opgeruimd, alle laden en kasten zaten nog vol met vergane troep en rattennesten, plastic bakken stonden vol stinkende vloeistof, de vrij nieuwe motor is naar de kloten. Treurig.
Gaandeweg begint de boot een beetje “in mij te komen”. Ik zie de constructie, de aftakeling, de wijzigingen, de vervorming. En de bouwfouten.
De ernstigste bouwfouten vond ik rond de mastkoker.
De mastkoker zelf is heel zwaar, de kokerwangen zijn van zesduims eiken (15 cm dik), maar het kolsum waar die in staat (dat is de fundatie van de mastkoker) is heel klein (en nu totaal verrot). De mastkokerwangen zijn nauwelijks met elkaar verbonden, alleen bovendeks zit wat dwarshout. Van een mastbank (een zware dwarsbalk die de mastkoker steun moet geven) is geen sprake, nou ja, er zit een licht balkje die de voorkant van de kajuit steunt. Aansluitend is naar voren toe een uitwipluik waar de mastvoet met contragewicht doorheen kan zwaaien. Dit resulteert feitelijk in een bakboords- en een stuurboordshelft van het voorschip die haast niet met elkaar verbonden zijn.
Verder hoort er rond de mastkoker een soort raamspant te zitten die de krachten van de mast en de zwaarden op kan nemen. Bij traditionele houten schepen bestaat dat raamspant uit leggers (de spanten op het vlak), zitters (krommers van het vlak naar de huid), oplangers (in de zijden), knieën (onderdeks in de hoeken) en de mastbank. Bij dit schip is dat allemaal heel iel uitgevoerd, veuls te licht en te zwak. Ter compensatie zijn er naderhand ijzeren hoeklijnen ingebouwd, maar dat heeft niet veel toegevoegd behalve extra rot.
Maar ook het langsverband op die plek is dramatisch slecht. Precies bij de mastkoker/voorkant kajuit gaat het voordek over in de gangboorden die een decimeter hoger liggen, zodat de dekplanken daar onderbroken zijn. Maar ook het boeisel en het zettelboord zijn op die plek deels onderbroken.
De hele kop van het schip is afgezakt door dit ontbreken van langsverband. Dat is goed te zien op de plek waar de raveling van de uitwip bij de mastkoker hoort aan te sluiten, daar is nu een kier van 3 centimeter.
Ook de kont is afgezakt.
Ik heb de vervorming van schip in kaart gebracht.
De katterug (ongewenste holling van de kielbalk) was ongeveer 95 mm. Het voorschip helde naar stuurboord, ongeveer 4 cm over de stevenhoogte.
Die scheluwte heb ik er al uitgehaald, voor- en achtersteven staan nu netjes rechtop.
Verder ben ik begonnen aan het verwijderen van de loodballast, die als een soort balk onder de houten kiel hangt. Gelukkig bestaat die loden balk uit drie stukken van resp. 290, 870 en 250 kilo, dat is wat hanteerbaarder dan wanneer het uit 1 stuk was geweest. Het lood is bevestigd met veel zware bronzen bouten en moeren met sleutelmaat 1 3/4” (43 mm).
Tegelijkertijd haal ik langzamerhand de katterug eruit. Dat moet langzaam want het schip stribbelt tegen.
Alles gaat gepaard met veel krachtvertoon met dommekrachten, vijzels en een tirfortakel.
Maar het moet heel behoedzaam gedaan worden, voortdurend in de gaten houdend dat het schip stabiel blijft staan. Het zou niet fijn zijn als-ie omdondert.
Wordt vervolgd.
Wim.
Rot kolsum
Kolsum en WC
Krommers in vooronder
Schietlood aan voorsteven
Schietlood na rechtzetten kop
Openstaande raveling bij mastkoker
Restantje anthraciet en oude noodreparatie
Verwijderen loodballast