Nog even wat zitten mijmeren over een ideale vorm voor een RAB-ring met als uitgangspunt de artikeltjes van Henk en Gé Bos die ik eerder gepost heb.
Vooraf:
Volgens de literatuur heeft een blok verreweg de minste weerstand bij een zo groot mogelijke afstand tussen as-oppervlak en hart groef. Het beste is een as zo dun als een naald, bij wijze van. De hefboom van het blok is dan optimaal. Bij de verschillende soorten blokken zien we andere dingen.
Kogellager blok: Een vaak bejubeld kogellager blok heeft een hele ruime as en een dun ringetje daar omheen met een groef. Tussenin kogeltjes. Gezien de hevel is dit is verre van ideaal maar je kunt nu eenmaal geen drie kogeltjes belasten met gewicht, daar zijn er veel meer voor nodig. Een grote kogelbaan dus om wat belasting aan te kunnen. Meteen al een flink compromis voor het kogellagerblok qua vorm en begrensd in belasting door de sterkte (totaaloppervlak) van zo’n kogeltje.
Glijlagerblok: Bij een glijlager is de as dunner maar nog minimaal zo dik dat het as of blok materiaal niet gaat vervormen onder de druk. Een sterker blok heeft een dikkere as en dus minder hevel!
Low Friction Block: Zo’n ring heeft andere uitgangspunten. De statische lijn zit buitenom, het halende part gaat binnendoor. Daarom is de ring zo sterk/zwaar (veel trekkracht), de groef zo diep ( voor een zekere bevestiging) en de ring zo breed ( een goede loop van het halende part).
Deze ring is niet ontworpen voor een blokfunctie hoewel wij de ring er wèl voor gebruiken in onze RAB’s!
Nu de clou:
Een optimale RAB-ring heeft een klein gat waar de ophanglijn door loopt, zeg maar het asgat. Gezien mijn bovenstaand geleuter moet dat zo klein mogelijk moeten zijn om optimaal te profiteren van de, volgens de theorie, zo gewenste hevelwerking!
De groef van de door Joost getekende ring lijkt mij in orde. Misschien iets dieper dan nodig, dat is niet erg maar je verliest aan diameter (is maar een klein beetje). De opening binnenin, het asgat stel ik opnieuw ter discussie
Schiet maar!