Nachtvlinder schreef :
Zou je nog eens uit willen leggen wat je dán bedoelt?
En toch vraag ik mij af of die getallen één-op-één bruikbaar zijn voor wat traditionelere ontwerpen.
Wel eens van de ontwerpen van T. Harrison Butler gehoord?...Eén van zijn ontwerpen, het "Yonne" ontwerp, wordt in die kringen als een "sports model" aangeduid. Een beetje een jaren '30 kleine cruiser/racer (niet zo groot).
Een waterverplaatsing van 6,8 ton bij een LWL van 22'6" geeft een D/L ratio van 596
Heeft (wat je bedoelt...) temaken met wat je eerder stelt?
...de verhoudingsgetallen zijn wellicht een mooie basis om een Westsail 32 en een Roskilde onderling te vergelijken, maar als schepen (op meerdere vlakken) teveel van elkaar gaan verschillen heb je er verdomd weinig aan.
Ik denk dat, óók bij verschillende rompvormen, SA/D en D/L best veel zeggen over het snelheidspotentieel van boten.
Ben op zoek geweest naar voorbeelden van verschillende type boten van vergelijkbare lengte, waarbij één van die boten (die met een lage SA/D en hoge D/L) toch sneller vaart dan een boot met hoge SA/D en lage D/L. Ik heb ze niet gevonden; andersom wél heel veel.
Ik heb met "de verhoudingsgetallen" steeds de verschillende waarden van D/L bedoeld.
Voor wat betreft SA/D heb ik eerder Eric Sponberg geciteerd (had ook Larsson kunnen citeren want die geeft in zijn boek PoYD hetzelfde aan), waar hij stelt
"For similar hull forms, at the same Froude Number (or as we saw in the last lesson, at the same speed-length ratio) resistance per ton of displacement is the same.".
Met andere woorden, als het "geïnstalleerde vermogen" (SA) per eenheid waterverplaatsing (D) hetzelfde is, mag je
bij gelijksoortige schepen bij eenzelfde waterlijnlengte ongeveer dezelfde snelheid verwachten. Dan doet D/L er eigenlijk niet zo toe.
Bij niet-gelijksoortige schepen gaan andere eigenschappen die uit elkaar lopen een rol spelen. Zoals bijvoorbeeld (wat Erik ook al noemde) een verschil in nat oppervlak.
Waar overigens nog een grapje in kan zitten, want
vaak (niet altijd) heeft een "dikbuikig" schip minder nat oppervlak per massa (m^2/ton) dan een licht en gestrekt schip. Bij eenzelfde SA/D heeft het "dikbuikige" schip dus meer "geïnstalleerd vermogen"/nat oppervlak dan het lichte gestrekte schip. Wat kan betekenen dat het lichte schip wel sneller aanspringt, maar uiteindelijk niet harder loopt, als je de tijd hebt. Edit: en zelfs dat sneller aanspringen zal bij eenzelfde relatief vermogen (SA/D) niet eens zoveel schelen.
Om te weten wat qua snelheid van Butler's Yonne verwacht moet worden in verhouding tot gelijksoortige tijdgenoten moet je dan dus naar SA/D kijken en maakt D/L niet zoveel uit. Als ze niet gelijksoortig zijn moet je naar SA/D kijken en de rij beschrijvende parameters die Erik daarvoor regelmatig te berde brengt. D/L geeft dus vooral een hint naar karakter, niet naar "prestaties" en vooral niet over de grenzen van groepen heen. Dat bedoel ik.
En daarmee zie ik in de D/L geen grond om tot de conclusie te komen dat iets voor geen meter zal zeilen, welke mijns inziens wel op die grond ten aanzien van de Roskilde werd getrokken.
Dit soort scheepjes wordt natuurlijk niet voor niets vaak met kluiver en kluiverboom gevaren. Een SAD berekening met alleen voordriehoek zegt m.i. voor dit type boot niet zoveel