Op eigen kiel 20.
Via het Dortmund-Emskanal, komen we de haven van Emden aan de oostkant binnen. We willen niet te ver van de stad af liggen, dus zoeken we, met de Jol langszij, een stekkie in de buurt van een oud lichtschip aan een vervallen kade.
Alex verrekt bijna zijn nek met het over de kaaimuur kijken.
‘Grote broer, waar zijn nou die kroegen?’
‘Vlak bij broertje, maar die vallen pas op wanneer vanavond de neonuithangborden weer aangaan. Maar… in dat soort kroegen vind je alleen maar “nette naaimeisjes” die daar hun beroep van hebben gemaakt, dus als je genoeg poen hebt en het niet erg vindt om binnen een kwartier weer buiten te staan…’
‘Jij bent hier dus bekend?’
‘Nee jochie, maar als zeeman zijnde heb ik over de hele wereld al zoveel havenbuurten gezien dat ik, met mijn ogen dicht, op de reuk alleen al, dat soort tenten weet te vinden. Dan heb je ook nog de zogenaamde “kaairatten’’, dat zijn verlepte dames die zelfstandig op zoek gaan naar klanten en waarbij je, als je geen dubbeldik kapotje gebruikt, gegarandeerd een leuke geslachtsziekte oploopt. Maar daar staat dan weer tegenover, dat ze uit zichzelf de gangway oplopen om jou de moeite te besparen de wal op te gaan.’
Alex huivert even en verklaart dat hij dan toch liever wat verder de stad ingaat om daar wat te versieren.
De Duitse jongens maken ’s avonds, onder hun giektent, hun eigen prakkie heet en wij eten Sauerkraut mit Bratwurst en een Dr. Oetkerpuddingpuddinkje als toetje. Na de afwas zetten we koffie en nodigen ook de jongens uit voor een bakkie pleur met koek. Ook zij willen, net als Alex, stappen en vooral “Ein richtige Haven Kneipfe” bezoeken.
‘Oké, maar verwacht daar niet al teveel van.’
Inderdaad, in het eerste de beste Café aan de haven zijn de mensen misschien wel gelijk maar, aan hun koppen te zien, zeker niet tevree. Ook de dames van onderhandelbare genegenheid zien meteen dat ons ploegje niet uit mogelijke clientèle bestaat en kijken ons zowat de tent uit. Na het eerste biertje, hoef ik niet al te zeer aan te dringen om de knapen mee te krijgen richting stad. Al met al wordt er niets versierd, maar wel de nodige ervaring opgedaan in het “omgaan met teleurstellingen”. De nodige alcohol heeft merkbaar invloed op het kleuterklasje, zodat ik ze, laat op de avond, met enige moeite, afmarcheer richting boten.
‘Zo, eerst nog even koffie zetten, daarna is het kinderbedtijd!’
Hoewel ik geen opleiding heb gehad in De Bilt, komt mijn voorspelling van twee dagen verwaaid liggen exact uit.
‘We gaan eerst de mast zetten Lex.’
Na een half uurtje staat de mast en draai ik de laatste spanschroeven op spanning. Ook de buurjongens zetten hun mast en maken zeeklaar, ofwel ruimen het serviesgoed op.
Met de Jol langszij varen we naar de zeesluis. We mogen de sluis nog niet in. Volgens de sluisdeur flipperaars moeten we eerst de masten strijken en Havengebuhr betalen in het kantoor van de Hafenmeister.
Ik sta meteen op tilt en zeg dat ze gewoon even de brug kunnen wippen, maar nee, kleine bootjes kunnen makkelijk even strijken, daar draaien ze de brug niet voor. Ik pak mijn portemonnee en loop, met een van de jongens in mijn kielzog, pissig naar het kantoor van de havenmeester. Daar worden de scheepsnaam, de afmetingen, thuishaven - hoe spel je Purmerend? - en de naam van de schipper in het grote boek genoteerd. Ik betaal en zeg ‘Waarom willen de sluiswachters niet even de brug voor ons draaien? Hij kijkt me vragend aan.
‘Als ik de mast moet strijken en straks weer opzetten, ben ik al met algauw meer dan een uur bezig.’
Ik leg uit wat er gezegd is. De Her Hafenmeister grijpt de telefoon, draait een nummer blaft een paar zinnen in plat Oost-Fries, gooit de hoorn op de haak en zegt: ‘De brug wordt, ook voor kleine boten, gedraaid!’
De schipper van de jol betaald ook, waarna we weer aan boord gaan. Op de sluis zien we twee mannen met zure gezichten, die zonder ons aan te kijken, de brug en de deuren voor ons bedienen.
We slepen de Jol, op een lange tros de Nesserlandsluis uit en door de buitenhaven naar de Eems. We hebben het tij mee maar de wind tegen, zodat we de eerste vijf mijl, ondanks dat er niet meer dan een stukje of vier Bft. staat lekker liggen te hobbelen. Dan krijgen we de ruimte en wordt de sleep losgegooid. De jol is nog eerder onder zeil dan ons bootje maar ligt meer tegen het zeetje aan te hikken dan de Trotter Pandora die veel soepeler over de golven scheert. Wij houden een beetje in zodat we de weg kunnen wijzen naar Dronken Delfsieltje.
Ze hebben de haven ingang nog niet, zoals gepland, naar het oosten verplaatst, dus komen we vlak bij de sluizen de haven binnen. Het is nog vroeg genoeg om door te varen naar Stad Groningen, dus pakken we de eerstvolgende schutting naar binnen. In de kolk liggend krijgen we paspoort controle van de Marechaussee en de vraag waar we vandaan komen.
‘Emden.’
‘Hoeveel personen?’
‘Twee.’
De douane komt ook nog even langs en vraagt met een chagrijnig gezicht.
‘Nog sterke drank of tabakswaren aan boord?’
‘Alleen wat shag en een staartje cognac dat ik uit Holland heb meegenomen en nu bijna op is.’
Dat dit staartje cognac in een taxfree fles zit die ik persoonlijk op mijn schip uit de zegelkast heb gehaald, vlak voor dat de douane de zaak kwam verzegelen? Tja dat gaat hem niets aan. Hij kijkt me even wantrouwig aan, draait zich om en verdwijnt zonder nog wat te zeggen uit het zicht.
‘Welkom in Nederland.’ Zeg ik tegen Alex.
Buiten de sluis leggen we even aan om de hele handel weer plat te leggen, dat scheelt weer met de bruggen en voorbij Stad moet de handel toch plat of we moeten omvaren via het Reitdiep. Na dik tweeënhalf uur, leggen we aan in Stad Groningen.
Weer moet er ’s avonds gestapt worden en komen we met zijn vieren in een leuke tent, met veel jongelui, terecht. Daar wordt het heel gezellig met wat studentes die wel in zijn voor handje, kusje kontjeklap maar helaas, niet mee aan boord gaan. Alex is diep teleurgesteld in zijn jonge dame, zegt hij, want nadat ze hem onder tafel een ferme hand had toegestoken, had hij toch wat meer verwacht.
‘Aha Lexie, vandaar dat je daarstraks met zo’n verhitte rooie kop zat!’
‘Nou ja, ze had toch op zijn minst, behalve haar hand, haar kóp ook even onder tafel kunnen steken! Niet dan?’
Albert.
Wordt verv.