Allen hartelijk dank voor jullie mooie reacties.
De “Amstelland” 15.
‘Appie, ga je mee?’
‘Nog tien minuten Kees, eerst nog effe onder de douche doorrennen!’
Het is avond, ik heb de afwas gedaan, de messroom en pantryvloer gedweild, nu moet ik alleen mij zelf nog effe afsoppen, zodat ik okselfris kan gaan stappen.
Ik ren naar de poop – spreek uit, poep - ofwel het dekhuis achterop waar alleen de zeuntjes een hut hebben.
Dat de zeuntjes apart van de rest van het gajes moeten leven heeft niets met verbanning wegens zweetvoeten te maken.
Nee, het verblijf achterop stamt nog uit de tijd dat de “Amstelland” tijdens de oorlog in konvooi de Noord Atlantic bevoer en hier boven, op het speciaal daarvoor versterkte dekhuis, een stel zware luchtafweerkanonnen stonden.
Vanzelfsprekend sliepen de kanonniers - meestal Limeys - zo dicht mogelijk bij hun Bofors 40 mm. anti aircraft guns, zodat ze bij een luchtaanval in no time paraat waren om “the bloody fucking krauts” uit de lucht te knallen.
Door na de oorlog de zeuntjes in de kanonniers verblijven onder te brengen, kwam er wat meer leefruimte in de hutten midscheeps.
Ik hoop alleen dat ze onze matrassen vernieuwd hebben, want die Engelsen staan nu niet bepaald bekend om een hoogstaand gevoel voor hygiëne.
Net wanneer ik het gangetje instap, gaat het mangatluik in de hoek open en klimt Ben, de machinekamer zeun, eruit.
Ben heeft nog even gebeunhaasd in de m.k. en is via de kortste weg naar achter gekomen.
Om niet bij een torpedotreffer of een aanvaringen met een ijsberg - iets dat, zoals de “Titanic” mocht ervaren, op de Noord Atlantic route niet uit te sluiten is - meteen af te zuipen, zitten er door het hele schip waterdichte schotten.
Omdat de schroefas, alle tussenassen en lagers per wacht een keer of wat handmatig gesmeerd en op warmlopers gecontroleerd moeten worden, zit er in het waterdichte schot achter in de m.k. een zware waterdichte schuifdeur, die niet alleen ter plaatse maar ook van helemaal boven in de m.k. doormiddel van een handwiel en stangen met cardankoppelingen, via een tandwiel en tandbaan, afgesloten kan worden.
Ben is door die deur in de schroefastunnel gestapt en langs de schroefas, onder ruim vier en vijf door naar achter gewandeld en toen door een nauwe, vierkante, ontsnappingskoker, meer dan vijftien meter tegen een stalen ladder opgeklommen.
‘Hoi Ben, ga jij nog stappen?’
Ben, die al een paar reizen gemaakt heeft en al precies weet wat er overal te doen is, zegt: ‘Nee, ik wacht met geld uitgeven tot Santos, Monti en Bonnes maar ik heb wat voor je, alsjeblieft!’
Hij duwt me iets in mijn handen dat ik niet kan thuisbrengen en me doet denken aan een maïskolf waar de korrels uit zijn, het is langwerpig zo’n dertig cm. lang, iets van tien cm. doorsnee en ecru van kleur.
Ik voel eraan en knijp er in, het doet aan als een spons gemaakt van ruw manillatouwwerk.
‘Wat is dat en wat moet ik ermee?’
‘Dat is een nieuw stookoliefilter, daar kan je je gore donder mee boenen, de stokers en olielieden doen dat allemaal zo, echt man daarmee voel je je pas écht schoon.’
Even denk ik dat ik grandioos in de zeik wordt genomen maar aan de andere kant, je kan ook al te wantrouwig zijn, ik zal het wel voorzichtig uitproberen.
‘Oké zeg, dat komt goed uit, ik wil net gaan douchen, bedankt.’
Ik pak mijn handdoek, mijn stukje keiharde rooie Livebuoy zeep - dat we gratis van de rederij krijgen en waarmee je, volgen Jan, “op twintig meter afstand een rat ze harses ken ingooie” - een schone pendek plus korte broek en loop op mijn slippers naar de midscheeps.
Even later sta ik onder de bloedhete douche - onder een koude voel je daarna de tropenhitte dubbel - me in te zepen en te schrobben met het filter dat, nu het nat is, een stuk minder ruw aanvoelt.
Terwijl ik me afdroog voel ik me echt schoon, zeker schoon genoeg om straks de mooie señorita’s onder ogen te komen.
Jan en Kees zitten, met een mok pleur voor hun neus, in de messroom op me te wachten.
Kees zegt: ‘Zo, ben je der eindeluk? Effe douchen zei het kind, nou we zitten hier al een godseeuwigheid op je te wachten, nog effe en we waren mooi pleite geweest.’
‘Jan vraagt: ‘Was je jonge heer soms in het putje gepleurd en most je hem er met een ijzerdraadje uitvisse?’
Ze gooien de laatste slok kakkerlakmelange achterover, brengen de vuile mokken naar de pantry en stiefelen voor me uit richting gangway.
Het is al donker maar de halfvolle maan, geeft genoeg licht om redelijk te kunnen zien waar we lopen.
Beneden op de kaai begint Jan, terwijl we kalm richting poort wandelen, me te overhoren.
‘Es effe kijke of dat je nog wat onthouwe heb van me wijze lessen. Vooruit, tel eens tot tien.’
‘Oké. Oeno, dos, tres, kwatro, sinko, zeis, sjette, otjo, noeëbbe, djés.’
‘En dankjewel?’
‘Hier, in het Portugees is het, brikado maar in het Spaans is het grasias’
‘En geld?’
‘Plata of dinero, neuken is voedér en pagge pagge is aftrekken.’
‘Hoor je dat Kees? Dat jong heb aanleg voor taal.’
Terwijl ik onderweg nog wat noodzakelijke dingen leer zoals dat, “kwantokosta para todo notjes” je de broodnodige informatie kan opleveren hoeveel je kwijt bent aan een héle nacht van betaalde liefde.
En dat “voedér pa sympathie” snuitjeswerk is en je niets kost.
‘En dat laatste, Appie, gaat hier bijna altijd op, zeker voor jonge jongens met blauwe ogen die zorgen dat ze niet te bezopen zijn om hun ding te kunnen doen.’
Ik denk aan de voorlichting die we op de Pollux kregen, over wat je allemaal voor leuks kan oplopen als je naar de hoeren gaat en als gevolg daarvan, mijn besluit om kuis te blijven.
Op dat moment duwt Kees me een gloednieuw tubetje profylactische zalf in mijn hand en zegt: ‘Vlak voor het neuke knijp je een beetje in het spleetje van de kop van je lul en je smeert ook wat onder het vel rond je eikel, dat werkt bijna net zo goed als een kapotje maar je heb dan niet het gevoel dat je je voete wast met je sokke an.’
Jan zegt: ‘Zo is dat maar voor de zekerheid motje na het neuke goed uitpisse en de behandeling herhale.’
Dankbaar voor deze wijze lessen knik ik en zeg: ‘Maar zo zonder kapotje kan je zo’n griet toch zwanger maken?’
‘Ja, wattan nog? Ik zeg altijd, “wie het kindje krijgt mag het houwe” en tot nu toe heb ik ut nooit gekrege.’
‘Ja,’ zegt Kees, ‘maar dat komt omdat jij altijd bove legt.’
‘Verdomme,’ zegt Jan, ‘in Hamburg zat dat wijf bove op míj te raggen, zou ik nou zwanger kenne weze? Dan mot ik direct naar de abortus kleniek.’
Kees zegt; ‘Jij zwanger? Ja van een strontjong, een keer goed schijte en je bin er vanaf.’
We komen, net buiten het stadje, bij een omheind terrein, begroeid met palmen varens en andere tropische gewassen.
We lopen door het openstaande smeedijzeren hek en volgen een pikdonker slingerpad dat uitkomt op een openruimte, waar een houten, door gekleurde lichtje versierde, kroegje staat.
Buiten in de duistere tuin staan wat tafels en banken, waarop Jan en ik plaatsnemen.
Kees steekt zijn hoofd om de hoek van de openstaande deur en roept: ‘Ola, porvavor tres Cuba Libre.’
Even later komen onze drinkies, tezamen met vier jonge vrouwen die, behalve de glazen, ook een paar lantaarns met kaarsen neerzetten.
De meisjes gaan tussen ons inzitten, ik krijg er zelfs een aan iedere kant en vragen heel liefjes; ‘Ola Querido, un trinkie para me?’
Kees knikt; ‘Si, no cognac, no champagne oké?’
Een van de meisjes staat op en haalt vier glazen waarin volgens Jan slappe thee zit.
Ik bekijk de meisjes naast me, ze zitten helemaal naar me toegedraaid en kijken me lief lachend aan.
Het zijn knappe meiden van net in de twintig, heel wat anders dan die opgedirkte, afgeleefde boodschappentassen in de Herbert Straße.
De linkse heeft zo te zien Europees en indiaans bloed, de ander, ook bloed mooi, is hoofdzakelijk negroïde.
De dames stellen me een vraag.
Ik kijk Jan aan…?
‘Hoe oud je bent.’
‘Kinse aanjos, vijftien jaar.’ Zeg ik, trots op mijn woordenschat.
We moeten met ze proosten, ‘salut, dinero y amor!’
Voorzichtig, want ik ken de heren al een beetje, drink ik van, wat volgens Kees, alleen maar cola met ijs, citroen en een klein scheutje Bacardi-limonade is.
Mijn wantrouwen is terecht, wat Kees limonade noemt is puur vuurwater en bezorgt me een flinke hoestbui.
Meteen wordt ik bezorgd, door twee meisjes tegelijk, op mijn rug geklopt.
Nadat ik uitgehoest ben, trekken ze hun handen niet meer terug, integendeel, ze betasten en strelen me, steeds lager, aan alle kanten.
De donkere schoonheid pakt kalm mijn hand en steekt die, terwijl ze me glimlachend aankijkt, onder haar bloesje.
Even weet ik niet wat me overkomt maar dan pak ik voorzichtig beet wat me daar vrijwillig aangeboden wordt.
Van wat ik daar voel heb ik waarschijnlijk als zuigeling ook al het een en ander meegemaakt maar nu, zeker weten, geniet ik er veel bewuster van.
Intussen is de indiaanse er in geslaagd om het knoopje en de rits van mijn short open te maken en laat haar warme zachte hand zoekend in mijn pendek glijden.
Terwijl ik, nu met twee handen, pak wat ik pakken kan en tot de ontdekking kom dat tepels, wanneer je ze voorzichtig streelt en tussen je vingers rolt, vanzelf omhoog komen, voel ik dat, hoewel ik nu met mijn rug naar de indiaanse gedraaid zit, ze met haar arm om mijn middel geslagen, nog steeds bij mijn trouwgereedschap kan komen en met langzame bewegingen doorgaat met de rek en strekoefeningen voor jonge heren.
Hoewel ik volop geniet, weet ik ook. ‘Dit kan niet lang goed gaan!’
Ik wil een hand vrijmaken om de indiaans tegen te houden maar de donkere schoonheid houd mijn handen stevig tegen haar volle borsten gedrukt.
Dan hoeft het al niet meer, uit mijn keel komt een niet te onderdrukken ‘áách’.
Nu pas zie ik dat, zowel mijn stapmaats als de meisjes, mij verwachtingsvol zitten aan te kijken.
Jan zegt: ‘Was het lekker Appie?
Kees grijnst ‘Appie jongen, welkom bij Palenvereniging Sportvlek.’
Albert.