Dank voor jullie reacties, dat maakt dat ik weer zin in schrijven krijg.
De “Amstelland” 18.
We lopen met zijn drieën, Jan en Kees in hun blote reet, gezellig ouwehoerend naar achter.
Maar nog voor we bij luik drie zijn, worden we opgevangen door Kluitennek.
Hoe 1e stuurman Krijnen aan de bijnaam Kluitennek komt?
In de oorlog toen zijn schip beschoten en gebombardeerd werd door de moffen, heeft hij granaatscherven in zijn nek gekregen en de littekens daarvan zijn, zacht uitgedrukt, niet prettig om te zien.
‘Zo mannen, wie van jullie heeft zich voor mij uitgegeven, kom op sta daar niet zo stom te grinniken, wie?
Kees zegt, een tikje timide: ‘Eh, dat was ik stuurman.’
Die 1e wendt zich tot Jan: ‘En, lijkt het er een beetje op?’
‘Redelijk, stuurman, redelijk.’
Kluitennek zegt: ‘Zo, dat wil ik dan wel eens horen, vooruit man!’
Kees zegt: ‘Zo, dat wil ik dan wel eens horen, Vooruit man!’
Het klinkt bedrieglijk goed, je hoort wel enig verschil maar het is niet vreemd dat Piet Schipper er in is getrapt.
De 1e kijkt Jan en mij verbaasd aan en vraagt: ‘Klink ik echt zo?’
We knikken en Jan zegt: ‘Bijna wel stuurman.’
Kees moet nog een paar zinnetjes zeggen, waar die 1e aandachtig naar luistert.
Hij schudt zijn hoofd en zegt: ‘Maar waarom houdt Piet vol dat hij me niet alleen gehoord maar ook heeft gezien heeft? Zoveel lijk je nu ook weer niet op mij.’
Jan, die net buiten het zichtveld van die 1e valt, kijkt nadrukkelijk van het gerimpelde trouwgereedschap van Kees naar de nek van die 1e en trekt een gezicht van nou… nu je er tóch zelf over begint…
Ik krijg spontaan een hoestbui die mijn lachen moet verdoezelen.
Die 1e kijkt me even wantrouwig aan maar richt dan zijn aandacht weer op Kees.
Kees zegt: ‘Ik had een officierspet op stuurman, vandaar dus.’
‘En hoe voor de donder kom jij aan een officierspet?
‘Die was van de stuurmansleerling maar die raakte hem kwijt bij het doopfeest. We hadden hem nog wel terug willen geven maar het ding zag er niet meer uit, het zat onder de olie en andere shit en we zijn uren bezig geweest om het ding een béétje toonbaar te maken maar echt goed wordt hij nooit meer.’
‘Toch is hij niet van jullie, geef hem straks meteen terug aan de leerling, als hij hem niet meer wil hebben mag je hem houden maar waag het niet om hem hier aanboord ooit nog op te zetten, begrepen?’
‘Ja stuurman.’
We zitten weer op zee.
Na Recife en Salvador waar ik, vanwege het dronken worden in Cabedelo, de wal niet op mocht, zijn we nu onderweg naar Ilhéus.
‘Appie!’
‘Ja boots?’
‘Wanneer je je vloertjes gedweild hebt ga je naar de brug om te leren sturen. Die 2e weet er al van.’
‘Ja boots’ zeg ik blij verrast.
Opgewonden, met het vooruitzicht om een echt groot schip te mogen sturen, maak ik snel mijn werk af en meld me op de brug.
De 2e stuurman zegt tegen Willem die aan het wiel staat: ‘Laat die jongen maar eens zien hoe het moet.’
‘Komt voor elkaar stuurman.’
Ik ga naast Willem staan, klaar om de kunst er vanaf te kijken maar Willem pakt me bij mijn schouder, schuift me op het blokkenrooster achter het wiel en zegt: ‘Ga je gang, laat maar eens zien wat je er van bakt. Kijk, daar op het leitje staat je koers, honderdnegentig graden.’
www.geoghegan.us/brown/P4290035a.jpg
Nu hadden we op het opleidingschip de “Pollux“ ook al, zowel op roercommando’s als op kompas, leren sturen
Maar een mahoniehouten Helderse Vlet van een meter of zeven in het Oosterdok, is toch echt iets anders dan een stalen, honderdvijfendertig meter lange, tienduizendtonner op de zuidelijke Atlantic.
Voor ik het weet lig ik al bijna tien graden uit mijn koers en wanneer ik tegenstuur geef en de “Amstelland” niet meteen terug komt en daarom nog wat meer roer geef, begint ze opeens veel te snel naar de andere kant van de koerslijn te lopen.
Willem grijpt in en brengt het schip weer tot rust.
‘Als je roer geeft Appie, reageert zo’n zware prauw niet direct. Om al die massa in beweging te krijge moet er als het ware eerst druk opgebouwd worden en dat heeft zijn tijd nodig maar, nog voor je kompas echt wegloopt, moet je je roer al midscheeps zetten en op tijd beginnen met stutten - tegenroer geven - anders blijf je gieren. Zo nu jij weer, voorzichtig, niet meer dan een halve spaak tegelijk.’
Na een halfuurtje gaat het al een stuk beter en hou ik het wiel niet meer zo krampachtig vast.
Zowel Willem als de stuurman zijn redelijk tevreden met mijn pogingen om, via de kortste weg, van A naar B te varen en wanneer Willem voorstelt dat híj in plaats van “die jongen” zo thee gaat zetten voor pikheet, gaat de stuurman daar mee akkoord en sta ik in mijn eentje aan het wiel.
Hier groei ik van en ik voel me, om met Kees te spreken, zo trots als een aap met zeven lullen.
Ja, dit is echt heel wat anders dan het sturen van een motorvletje.
Ik moet onwillekeurig terugdenken aan een van die stuurlessen.
De Helderse Vlet bij de “Pollux” is eigendom van Herr Commandeur in eigenpersoon en voor we aanboord mogen stappen kijkt hij eerst of we geen vuile zolen hebben want hij is als de dood dat we een of andere ongerechtigheid aanboord brengen.
We moeten om de beurt aan het kleine houten wieltje staan en reageren op de roerkommando’s van die etterbak, die zelf de regulateur en de keerkoppeling bedient.
Een van de jongens, een waar die ouwe om een of andere duister reden nóg meer de pest aan heeft dan aan de rest van ons, kan niets maar dan ook niets, goed doen.
‘Waarom wijk je van je koers af?’
‘Om die dekschuit te ontwijken Commandeur.’
‘Heb ik je gezegd dat je dat doen moest?’
‘Nee Commandeur maar ik dacht…’
‘Roergangers moeten niet denken roergangers moeten roercommando’s opvolgen, begrepen?’
‘Ja Commandeur.’
Ook de rest van zijn beurt krijgt hij van alles over zich heen, het is echt niet normaal meer.
Tot nu toe eindigt ieders roertorn met het aanleggen doormiddel van een u bocht langs het vlot van de Pollux, waarbij de Commandeur “hard bakboord” brult, vol vooruit geeft om de kont rond te gooien en meteen daarna vol achteruit slaat
Ook nu maar omdat we iets verder van het vlot uitkomen dan de vorige keer, komt er na de helft van de u bocht het commando “midscheeps”.
Op dat moment krijgen we onze eigen hekgolf tegen de vlet en de Commandeur die daar niet op verdacht is, verliest zijn evenwicht en moet zich, om niet overboord te lazeren, op zijn knieën laten vallen.
In de tijd die hij nodig heeft om tot zichzelf te komen en weer overeind te krabbelen stuift de vlet vollekracht op het vlot af.
Nog voor die ouwe, die moeizaam overeind krabbelt, naar de motorbediening kan grijpen, rost de hoge neus van de vlet het vlot op, veegt de plank die als waterkering dienst doet tegen de vlakte en blijft voor twee derde uit het water, met draaiende schroef hangen.
Die ouwe die voor de tweede keer tegen de vlakte ligt komt moeizaam overeind, zet de motor af en vaart schuimbekend uit tegen de roerganger die, nog steeds onverstoorbaar voor zich uitkijkend, met twee handen het stuurwieltje vasthoudt.
‘Snotaap, dat heb je expres gedaan! Je had nog makkelijk vrij kunnen varen! Jou zal ik krijgen mannetje! Dit is pure sabotage, nou, heb je daar nog wat op te zeggen?’
‘Ja zeker Commandeur ik heb precies gedaan wat u me gezegd heeft.’
De Commandeur loopt paars aan en brult: ‘Gezegd, gezegd! Heb ik je gezegd dat je het vlot moest rammen?’
‘Nee Commandeur, u heeft gezegd, “Roergangers moeten niet denken roergangers moeten roerkommando’s opvolgen”.’
Albert